Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1047c.Niets staat de vrye ‘darwinistische’ ontwikkeling ener taal meer in den weg, dan... litteratuur en politisch standverschil. Zodra de aziatische Heirmannen, Allemannen, Duitsers - theuth, theot, thiet, diet beduidt zowel ‘heer’ als ‘volk’ en 't woord beduiden zelf is van dien wortel - zodra de van lieverlede naar 't Westen opdringende stammen zich meester maakten van rykdom en gezag onder de autochthone Kelten, die met Finnen en Touraniërs in geheel Europa schynen verspreid geweest te zynGa naar voetnoot*, vermengden zy hun verliplapt Sanskrit met de | |
[pagina 402]
| |
brokstukken van 't Keltisch, die ze overnamen van hun heloten. In zeer veel gevallen kunnen wy thans nog nagaan - vooral in plaatsnamen die meestal lokale byzonderheden aanduiden - hoe ze een duits-sanskritsen klank vastlymden aan 'n keltisch woord. Zulke tautologieën werden dan door de arme Kelten van hun meesters overgenomen, en we vinden ze nog heden-ten-dage in de lexica als duitse woorden. Het spreekt vanzelf dat de geleidelyke ontwikkeling der keltische Urtaal hierdoor voor altyd gestuit werd. Men trachtte niet langer uit te drukken - by benadering altoos! - wat men had afgeluisterd van de Natuur. De eis was geworden dat de rondschedels vlug ten uitvoer brachten, wat hun door de overheersende langschedels geboden werd. Waarschynlyk speelde hierby de stok 'n rol als taalmeester. Toch zou zich uit dien nieuwen toestand een tweede periode van andersoortige ontwikkeling hebben kunnen opdoen, indien niet in later tyd de Kerk háar ‘beschaving’ was komen opdringen. De invloed van de Romeinen was gering geweest, daar zy zich niet met filologie bemoeiden. Reeds elders maakte ik de opmerking, hoe de nauwgezette Tacitus niet op 't denkbeeld schynt gekomen te zyn, dat er iets belangryks liggen kon in taal. (Noot by 488) Hy behoorde tot het Volk dat voor 'n ogenblik politisch hoger stond, en was bovendien 'n man van letteren. Ziedaar de twee oorzaken van z'n minachting. De Germanen heersten niet, en schreven niet: dus kwam 't er niet op aan hoe ze spraken. Alsof niet juist die beide oorzaken hun taal geschikter hadden gemaakt tot het oogsten van wysgerig-filologische opmerkingen! Doch al had het in de gaven en neigingen der Romeinen gelegen, zich in te laten met filologische studiën, het getal krygslieden dat in Germanië doordrong, was zeer gering, en bepaalde zich, vooral in 't Noordwesten, tot de bezettingen van de castra. In koloniën, als te Trier en Keulen, bleef de kern der bevolking uit ingeborenen bestaan, wier zeden en spraak - enigszins ver- | |
[pagina 403]
| |
basterd zeker - door de weinige burgers die van vreemde afkomst waren, werden overgenomen. Slechts officieel werd er 'n soort van latyn ingevoerd, gelyk nog uit de namen van markten en straten in dergelyke steden te zien is. Doch niet zulke koloniën leveren den waren maatstaf van den invloed der vreemdelingen op het gehele Volk. De verhouding tussen Romeinen en Duitsers zal wel nagenoeg zyn overeen gekomen met die tussen 't Nederlands leger in Indië, en de inlanders: honderden tegen millioenen. Bovendien behoort men hierby nog te letten op 't zeer gering getal eigenlyke Romeinen die in de legioenen dienden, en op 't gehalte van die lieden. Voorzeker behoorden ze niet tot de soort van mensen die invloed uitoefenden op de taal. Hoogstens ontleende het volk enige termen van krygskundigen aard aan de Romeinse techniek, en dan nog slechts op of naby de plaats waar ze gebruikelyk waren. Zo heet nog heden-ten-dage de Mainzer bovenstad: Kästrich (castra) en overal vindt men Kassels en Kastells, waarin 't reeds niet zeer zuiver latynse castellum bewaard blyft. Maar de Kerk! De aanvoerders der Romeinen heersten slechts. De Kerk heerste en... schreef! De taal waarin men tot God sprak, moest wel mooi zyn, vooral wanneer zy die haar leraarden, aan dienzelfden God de macht ontleenden om hun geletterdheid in één slag mee op te dringen met het eeuwige leven. De domme priesters brachten hun us en um aan den man, of wisten althans te bewerken dat er geen waarde werd gehecht aan al wat niet getooid was met zo'n staart. Zyzelf wisten zo min als 't Volk - en dit weten verreweg de meeste geleerden van onzen tyd nog niet - dat dezelfde woorden die ze als bien porté en nieuwe snufjes van buiten invoerden, voor zeer, zeer, langen tyd ontleend waren aan 'tzelfde Volk - aan 't vóórgermaans deel daarvan, tenminste - dat ze nu met hun nieuwe wysheid kwamen foppen. Wie 'n parel margarita noemde, hield zich voor ‘gekleed’ met z'n modieuze uitdrukking, en dacht er niet aan dat z'n voorouders in hun oorspronkelyke taal zo'n voorwerp hadden genoemd, en wat meer is: omschreven, als iets begeerlyks dat men gierig grypt en grist uit de zee, mer, meer, moor, moer: margrit. Zo zouden de Fransen ons kunnen komen vertellen dat 'n ‘ge- | |
[pagina 404]
| |
mene’ straatjongen eigenlyk gamin heet, dat ‘lustig’ behoort geschreven te worden met ou en c - loustic, 'n grappemaker - dat de ware naam van Uilenspiegel espiègle is, en dat we zonde doen door hun nietsbetekenend querelle af te wyzen als stammoeder van ons veelzeggend krakelen, d.i. kraai-kelen. Enz. enz. |
|