Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend925.En dit blykt dan ook. Want sedert eeuwen beweerden de voorgangers der Volkeren, dat het ware enige richtsnoer waarlangs men ‘het goede’ bereiken kan, te vinden was in de gelovery. Zy ontzagen zich niet den bybel te verdraaien, te verminken (Deel III, blz. 98) en vooral aan te vullen, om dat boek | |
[pagina 670]
| |
dienstbaar te maken aan hun doel. Met verregaande onbeschaamdheid heeft men weten te bewerken dat de woorden ‘godsdienst’ en ‘christelyk’ in het spraakgebruik gelykbetekenend geworden zyn met goed, een bedrog waartegen myn zedelykheidsbegrippen zich ernstig verzetten. Dat er in de zogenaamd-heilige Schrift hier en daar lessen voorkomen, die de behartiging waard zyn, kan niet ontkend worden. Het tegendeel is dan ook niet te verwachten in een zo veelkleurige verzameling. Het blyft echter een onwaarheid dat de goede voorschriften die men uit den bybel sprokkelen kan, het privatief eigendom der Christenen wezen zouden. Men vindt iets goeds in ál dergelyke rhapsodische bundels, letterschoven vergaderd op den akker der ontwikkelingsgeschiedenis van álle Volkeren. Aan den bybel der Christenen mag men in dit opzicht noch het monopolie toekennen, noch zelfs den voorrang. De chinese boeken van Meng bevatten minstens evenveel schoons en - vooral! - veel minder lelyks.Ga naar voetnoot* Van de onbeschaamde wyze waarop de voorgangers des Volks den bybel en 't ‘geloof’ durven aanhalen als handleiding ter zedelykheid, gaf ik een voorbeeld in 182. Deze onbeschaamdheid loopt vaak in 't komieke. Men spreekt van ‘christelyke’ grondbeginselen, van ‘christelyken’ levenswandel, van ‘christelyke’ sterfbedden, ja zelfs van ‘christelyke’ begrafenissen, alsof deze zaken eens voor al in den bybel behoorlyk waren geregeld en afgedaan. Ik heb daarnaar, en naar veel meer nog, tevergeefs in dat boek gezocht, en ben dus wel genoodzaakt het volmondig te wraken als punt van uitgang onzer begrippen over zedelykheid. En - als gewoonlyk - ik vind in deze zaak de krachtigste bondgenoten onder myn tegenstanders. Zy die hun ‘geloof’ uitventen voor 'n arkanum tegen zedelyk kwaad, zouden zeer laag neerzien op den onnozele die z'n gedrag stipt regelde naar den bybel, en tevens alles durfde verwaarlozen waarover die bybel | |
[pagina 671]
| |
aant.
‘De man is niet van onzen tyd’ zou het dan heten, en terstond zouden de brave godgeleerden deze of gene spreuk - liefst van hemzelf! - by de hand hebben om Jezus te onderrichten hoe de ‘ware Christen’ wél van z'n tyd behoort te zyn. Wat blyft er by zulk geschipper met tyd of niet-tyd over van de Zedelykheid, die onwrikbaar wezen moet, en niet onderworpen kan zyn aan mode, volkswaan of eeuwgeest? Ieder behoorde alzo in te zien dat de Schrift een allergebrekkigst hulpmiddel is, om op zedelyk gebied den waren weg te kiezen. Dit heeft men evenwel tot heden toe niet ingezien. Sedert eeuwen speelde ook in dit opzicht de biologie haar gewone rol. Het ene geslacht volgde het andere langs het eenmaal gelegde spoor, en de afdwaling van het ware goede werd hoe langer hoe groter. Het in slaap wiegen van 't denkvermogen werkte met gelyk nadeel op het oordeel des onderscheids tussen goed en kwaad, als op het verstand, zodat de opmerkzame beschouwer die zich enigermate wist los te worstelen uit de verdoving, gedurig in twyfel staat of hy de wereld voor 'n gezelschap van krankzinnigen of van booswichten moet aanzien... Neen, hy staat hierover niet in twyfel! Zyn verstand en zyn zedelykheid nopen hem tot zachter oordeel. Met weemoed komt hy tot de overtuiging dat de Mensheid nog altyd in slaap gedompeld is, en hy spant al z'n krachten in om haar wakker te schudden... 't Spreekt vanzelf dat-i hiervoor wordt uitgescholden. |
|