ken opdringen die hem geen belang inboezemen, en 't is zeer moeilyk dit te vermyden, omdat wy zelden weten hoe ver het jong gemoed gevorderd is. De natuur maakt die fout niet. Zy openbaart haar wenken in de wensen van 't kind zelf, dat zeer methodisch van z'n bemoeienis met licht, kleur en klank, overging tot het belangstellen in beweging.
Zodra wy dezen denk-katechismus willen schryven, doen we 't gewoonlyk onhandig. Wy geven 'n stilstaande maan waar Scipio's nodig zyn, en omgekeerd. De bal dien we opwerpen en vangen om 't kind te vermaken, moest gerold worden, en waar we met 'n zweepje klappen, was misschien behoefte aan een beetje tragedie. De ontydigheid waarmee wy beelden te voorschyn roepen, is storend, en wanneer de Natuur in woorden sprak, zou ze ons dikwyls verwyten: bederf myn werk toch niet! Zie, daar was ik juist bezig met de grondslagen van 'n logische bosse, en gy verdringt myn fundament met 'n bult van... De drommel weet hoe al die bulten heten. Myn geheugen verzwakt, en 't scheppen begint my makkelyker te vallen dan 't herinneren. De goede Natuur zal bedoeld hebben: intempestiviteits-denkmoedeloosheid. Zo kunnen we by benadering het frenologisch uitwas noemen dat op onze scholen wordt aangekweekt.