837.
Tot nog toe is er meer konsekwentie in de Mecklemburger methode dan in onze opvatting. ‘De jongens moeten untertänig zyn, Herr Schulmeister, leer ze dat!’ is 'n voorschrift, blinkend van bevattelyken eenvoud. ‘Gnädigst aufzuwarten!’ is 't onzinnig en toch zinryk antwoord. Er is in 't ‘aufwarten’ wel niets ‘gnädigs’ maar de lui begrypen elkaar, en weldra begrypen de ruggen van de jongens de zaak ook.
Wat schryven wy onzen schoolmeester voor? Is er ook in óns streven zodanige duidelykheid en éénheid?
En vooral: is er oprechtheid in de wyze waarop we onze wensen uiten? Knippen we niet wel eens 'n oogje tegen den onderwyzer, als we spreken van ‘opleiding tot iets hogers’ en hem willen doen vatten dat we toch... wel beschouwd, het lagere niet zo heel erg versmaden?
Zó is het. We zeggen Veredeling, Beschaving enz. te bedoelen, en verwachten afgerichtheid tot zeker beroep. Het ‘kostverdienen’ staat op den voorgrond.