Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 554]
| |
der voorwendsel van goed te beogen, belemmert het Onderwys veelal de ontwikkeling die 't juist zyn taak was te bevorderen. Het verschil tussen deze beide mensbedervers ligt hierin, dat godsdienst een slechte zaak is op zichzelf, en dat het Onderwys dikwyls nadelig werkt door het wanbegrip of de traagheid van wie daarmee belast zyn. Ik klaag geenszins over de maat van kennis waarmee wy de school verlaten. Die hoeveelheid is van ondergeschikt belang, en blyft dit zelfs later, als we iets - en altyd nog maar zeer weinig - meer weten dan 'n schoolknaap. (155) Maar onze onderwyzers moesten ons niet ongeschikt maken iets te leren na 't verlaten van de school. Zeker zyn zy te verontschuldigen door de eisen der ouders die, op hun beurt geperst door den toestand van de Maatschappy, wel genoodzaakt zyn, niet zo zeer aan te dringen op ontwikkeling van 't rein-menselyke, en zelfs niet op 't aankweken van Staatsburgerschap, als wel op beroepsbekwaamheid. Het kind moet worden afgericht tot het verdienen van den ‘kost’. Dit is treurig, en niet te veranderen. Althans niet op eenmaal. We vallen dus noch ouders noch leermeester hard over het toegeven in de noodzakelykheid. Doch we mogen die noodzakelykheid niet méér stem geven dan haar toekomt. Bovendien, gelyk byna altyd, de fout loopt in een cirkel. Kan de Maatschappy slechts beroepshoedanigheden gebruiken, zyzelf zou hoger staan en ook voor edeler streven een werkkring aanbieden, indien sedert vele geslachten de scholen mensen hadden geleverd, of jongelieden althans dien men 't mens-worden niet moeilyk gemaakt had. Vordert de maatschappy verkeerd onderwys op straffe van broodsgebrek, de onderwyzers maakten sedert lang die Maatschappy tot wat zy is, door dat verkeerde al te gul te leveren. Ik erken evenwel dat goed onderricht ook materieel een onmogelykheid blyft, zolang één persoon belast wordt met het onderwyzen van een groot aantal kinderen. Tien of twaalf leerlingen hebben de toewyding nodig van ál den tyd en ál de gaven van een bekwaam en welwillend onderwyzer. Met den besten wil reiken de krachten van één persoon niet toe, om te voldoen aan 't geestelyk opzuigings-vermogen van dertig, veertig kinderen. | |
[pagina 555]
| |
De geplaagde meester is wel genoodzaakt 'n onkritisch watersoepje van dorre feiten voor te zetten aan zoveel hongerige magen, en al verdiende ik de mauvaise marque niet waarvan onze tekst spreekt, ik mag 't den man niet kwalyk nemen dat hy zich zo brusk van de zaak afmaakte. Alle waar is naar z'n geld. Absolvo. (Wordt vervolgd.) |
|