was, geloof ik, wat men gewoon is mooi te noemen, en gekleed... méér dan gekleed! My beviel ze niet.
Ik merkte op dat ze door veel jongelui zeer gemeenzaam werd aangesproken.
- Bonsoir, Adèle!
- Ah, te voilà! Ravissante... ta robe, parole d'honneur!
- Tu ne danses donc plus, Adèle?
- Comment, Adèle, tu ne prends donc rien?
- Je viens de voir Gustave. Il te recommande de bien te couvrir. Mets ton shawl... il fait frais... où est-il?
- Dans la voiture, antwoordde Adèle, en ze wenkte...
Voor ik u nu zeggen mag, lezer, wien of wat zy wenkte, moet ik u vragen wat ge van die Adèle denkt?
Daar ik u nog weinig gegevens leverde, zult ge spoediger gereed zyn met uw oordeel, dan ik die haar zag. Niets is haastiger in besluiten dan onwetendheid.
‘Een gemeen schepsel...’
Ge kunt het geraden hebben. Doch geraden ook maar. Want indien gy alles hadt waargenomen wat ik waarnam, zou uw oordeel misschien anders uitgevallen zyn.
Adèle wenkte haar groom, een aardig mannetje, iets groter dan 'n bakerspeld. Hy had een scharlaken buisjen aan, en droeg dito pet, beide met goud gegalonneerd. Zyn gezichtje glom als gepolyst ebbenhout...
Want Adèle's groom was een neger. Wel een mikroskopisch kleine neger, maar een neger wás hy.
- Madame!
- Mon shawl, Abbas! Demande à Thérèse!