619.
Zonder de minste toespeling op 't algemeen-ware van de stelling dat er niets wordt geschapen, ben ik aan de eerlykheid schuldig, hier in 't byzonder te verklaren, dat ik nooit iets ongeschieds verzin. Hoogstens tracht ik de indrukken te rangschikken, die de wereld, het zyn, my aanbood. Ik breid die slechts zo analogisch my mogelyk is, wat uit. De staaltjes van mislukte kunst - d.i. géén kunst - die ik aanvoerde, kan ik, byv. waarmerken, door de verzekering dat ik in de opera te Batavia een soldaat gezien heb, die met 'n paar kameraden gehuurd was om te figureren en weg te lopen, doch in 't kritieke ogenblik met 'n hartig: ‘dat verdom ik’! op den vyand insloeg. Hy mocht nooit weer meespelen...
Stond die man hierom als mens lager dan de beroeps-akteurs? Dit zal niemand beweren. Zy, halve kunstenaars, stonden in de kunst hoger, maar misschien zou hy 't in állen opzichte van hen hebben gewonnen, indien hy mét dat hart tevens de andere eigenschappen bezeten had, die den volkomen kunstenaar kenmerken. Gevoel is onmisbaar, maar... niet voldoende. Integendeel! Gevoel, zonder meer, is ziekelyke gevoeligheid die nergens bruikbaar is. (114)