587.
Ik ben tot u genaderd, hoofdvyand van vrye studie: lafhartige fatsoenlykheid! Tot u die uit mensenvrees dagelyks de waarheid kruisigt, omdat het toongevend gepeupel zich wreken wil over 't uitgesproken vonnis van ‘adderen-gebroedsel en gewitte graven!’ ‘Dat zegt men niet... dat doet men niet!’ is de ultima ratio van deze heren, die in 't qu'en dira-t-on van de buren, een vertrouwbaar kriterium van hun begrippen menen te vinden. ‘Dat zegt men niet!’ zal ook wellicht deze of gene Farizeeër tot Jezus gezegd hebben, toen hy het opeten van weduwen en wezen verdoemde. ‘Dat doet men niet!’ riep men hem toe, toen hy op den sabbath korenaren plukte, en daaraan zyn beschouwingen vastknoopte. ‘Dat zegt men niet, dat doet men niet!’ zou men hem nog heden ten dage toeroepen, indien hy in onze straten, in onze gehoorzalen, in onze tempels predikte wat hy voor waar hield...
O, ik durf u vragen of zy die my veroordelen omdat ik zyn voorschriften niet voor verbindend, en hemzelf voor een feilbaar mens houd... ik vraag u, of zy denzelfden Jezus dien zy zeggen te aanbidden in den hemel, zouden recipiëren in hun salons op aarde, indien hy daar toegang vraagde in de kleding die men zo pittoresk vindt op een schildery, d.i. zonder das, zonder kousen en zonder broek?