432.
Ik heb het recht myn mening aan te kleven en voort te planten.
Dit beroep op m'n recht is niet zo overbodig, als 't na enige eeuwen schynen zal.
De christenen houden niet van Domitianus, die hen verbrandde en vechten liet met wilde beesten. Ik erken dat die behandeling onaangenaam is, en begryp dus volkomen hun ingenomenheid tegen dien man. Maar wat ik minder begryp, is dat de christenen zo dikwyls doen aan anderen, wat zy afkeuren in Domitianus. De zaak komt altyd neer op het oude: ‘ieder mag geloven wat hy wil, mits-i gelove als wy.’ Zo neen, dan wordt de afwyker uitgesloten, geplaagd, mishandeld, zoveel de ‘burgerlyke’ wet maar enigszins toelaat, ja, meer dan zy toelaat.
Let eens bovendien op 't verschil in toon van de aanhangers dier schrale christelyke mythologie, en van de tegenstanders. In een gezelschap zal de dusgenoemde godgeleerde spreken over z'n zaken - zondenval, verdoemenis, genade, enz. - op 'n wyze alsof er geen twyfel ware aan de algemene toestemming. Maar iemand die niet zo heel zeker is van 't bestaan dier dingen, moet al zeer bescheiden en omzichtig te werk gaan om niet te worden behandeld als een onverlaat, zelfs door hen die eigenlyk in den grond der zaak niet van hem verschillen in gevoelen, maar menen dat men niet ‘spotten mag met heilige zaken.’
Zeker, met heilige zaken mag men niet spotten, maar men mag wel spotten met de zeer onheilige vertellingen die men ons opdringt als godsdienst. Jazelfs wordt spotten plicht, waar redenering te vergeefs wezen zou. (395)