402.
Ik heb 'n sergeant gekend, die de Willems-orde ‘reclameerde’. Ik was toen klerk op 'n prokureurskantoor, en hielp den man aan z'n rekwesten ‘en verder gemaal met dat ministerie’. Z'n ‘beleid’ stond vast. Zyn ‘trouw’ was verheven boven allen twyfel. Dit kon men lezen op z'n koperen medaille van twaalfjarige dienst. De zaak kwam dus alleen neer op z'n moed: - Zie je, jongeheer, dat kan ik ze maar niet aan 't verstand brengen. Ik liep... en schoot... en zei... en de luitenant zei... en toen kwam ik...
Volgt: de historie van z'n moed.
Och arm... soldatenmoed!
Daar is wat ánderen moed nodig in 't leven!
- Zie je, jongeheer, dat wou 'k ze nog reis goed aangetoond hebben in 'n rekwest... maar 't moet op poten staan. Ik wou graag m'n moed bewezen hebben, weet je... als je dát doet, ben ik klaar.
Ik zei: jawel, en schreef 'n rekwest - 't was het zeventiende, geloof ik - dezen keer met 'n paar latynse spreuken er in, omdat ik klerk was by 'n prokureur.
De moed zegevierde ditmaal... waarschynlyk door 't latyn. Myn sergeant werd ridder, en ik ging met 'm wandelen. Dat vond ik prettig, om 't aanslaan...
Helaas, helaas, welke prokureursklerk zal 'n rekwest schryven voor my, waarin wordt aangetoond welken moed ik nodig had om te schryven, zóals ik schryf?
- Zie je, jongeheer, als ze daar zo zitten achter hun lessenaar op dat ministerie, begrypen ze niet...
Ziet ge, toekomstig Publiek, als ge daar zo zit in uw lateren tyd, achter den hogen lessenaar uwer twintig eeuwen meer... zult ge niet begrypen, hoeveel moed er nodig was in 1862, om in te lopen tegen de battery, die u zo laag en platgeschoten voorkomt, in drie-duizend zóveel!
Maar willems- of andere orden wil 'k er niet voor hebben.