381.
Toen ik zo-even beweerde dat schoolmeesters te karig beloond worden, was dit niet omdat ik die beloning beschouw als onevenredig met de geleverde hoeveelheid kennis, wetenschap of mensmakery. Ik had alleen 't oog op de bitterheid van 't brood dat betaald wordt met zo lastigen arbeid, en op de onvoldoende schadeloosstelling voor 't gemartel van den man die z'n leven doorbrengt in 'n wespenest.
Buiten 't verzenmaken, bereed meester Pennewip nog 'n stokpaardje, dat hem boven ieder ander aanspraak gaf op z'n troon. Hy was bezeten door de verdeelwoede, een ziekte die aan weinigen bekend is, omdat ze maar zelden en niet dan sporadisch voorkomt. Ik heb die ziekte nooit goed begrepen, maar alle onderzoek naar de eerste oorzaak opgegeven, zodra 'k inzag dat het moeilyk omgaan is met stokpaardjes uit den stal van 'n ander, en zal me dus bepalen tot de korte beschryving van Pennewips onschuldig dier. Hy bracht al wat-i zag, waarnam of ondervond, tot familiën, genera, klassen, species en onderdelen, en maakte alzo de hele maatschappy tot één botanischen tuin, waarvan hy de Linnaeus was. Hy beschouwde dit als de enige wyze om te geraken tot 'n helderen blik in de einddoelen der schepping, en tot de verklaring van alle duisterheden in en buiten de school. Ja hy ging zo ver, te beweren dat Wouters Nieuw-Testament weer zou zyn te voorschyn gekomen, als Juffrouw Pieterse maar had kunnen opgeven tot welke klasse de man behoorde, die 't gebonden had in zwart sjagryn. Maar dat wist ze niet.
Wat my aangaat, ik zou niet eens gesproken hebben over Pennewips verdeelzucht, als ik niet kon gebruik maken van zyn arbeid, om m'n lezers enig denkbeeld te geven van den kring, waarin de held myner geschiedenis zich bewoog, evenals ik gezegden Pennewip ongestoord zou hebben laten onderricht ge-