380.
Er was dus geen water in de buurt der apen-warande. De ouders die hun kroost toevertrouwden aan den - inderdaad braven - onderwyzer die bezig was my iets te betogen in den dierentuin, konden gerust wezen op 't stuk van verdrinken. Naar den vlese althans.
- Ik zeide dan, herhaalde de mensmaker...
- Goed, goed, ik ben alles met u eens. Ik wilde maar weten, of ge 't met afkeurt dat de kinderen zich zo aanhoudend verlustigen by de apen?
- Ik begryp u niet.
- Ik meen... ik bedoel... ik geloof... 't komt me voor...
Waarlyk, ik was verlegen met de zaak. 't Is moeilyk spreken met mensen die zo braaf zyn geworden, dat ze schynen vergeten te hebben wat 'n mens is, en vooral 'n jong mens.
- Ik vrees dat uw kwekelingen daar...
- Er is traliewerk...
- Juist, traliewerk... héél doorzichtig. Ik denk dat uw kwekelingen er doorheen kyken. En dus...
'k Had meely met den man, om de vergeefse moeite die hy zich gaf om my te begrypen. Maar 'k vind dat ook ik medelyden verdiende, om de moeite die 'kme gaf om begrepen te wórden. Eindelyk - ik kan niet omgaan met braaaave mensen - eindelyk werd ik driftig:
- Ziedaar dan... dát! riep ik, zo duidelyk 't my mogelyk was te spreken met de hand, dát meen ik!
- Ooooooo... meen je dát? O... zooooooo! Och, ik heb hun gezegd dat hun lichaam is 'n tempel Gods, en dus...
Ik had er genoeg van. Nu wist ik precies hoe men doen moest om vlees en bloed te veranderen in hout en steen, ad maiorem Dei gloriam.