Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend279.Zou 't wel zo erg wezen? Overdryving zeker... Ei, en ik toon u een prospectus waarin duidelyk wordt verklaard dat al 't vroeger geleerde gekheid was? Die veertien heren hebben gelyk, of ze hebben ongelyk. Zy zeggen tot de slotsom gekomen te zyn, dat er verschil is tussen ‘onze inzichten in de waarheid, en de waarheid.’ - Als tussenzin, een aardige paraphrase van: ‘tot nog toe hebben wy u maar wat voorgelogen.’ Men kan het niet fatsoenlyker uitdrukken. Die heren hebben gelyk, of niet. Hebben zy gelyk, dan geldt myn: ‘vloek over u, schriftgeleerden!’ de oudjes. Hebben de veertien evangelie-spiegelaars geen gelyk, nemen zyzelf 't volk waarheid af, om 't leugen te geven in de plaats, dan adresseer ik m'n verontwaardiging aan de modieusen of modernen, of hoe ze dan heten mogen. Zou 't wel zo erg wezen? Dat zullen wy onderzoeken, terloops... want waar zou 't heen, als we een boek maakten van al de domheden die voor-en-na zyn uitgekraamd door wie bezoldigd werden en worden om wysheid te leveren? Wy zien met minachting neer op doctor Nathalsius of Dominee Kroeghoudérius - 't is nog zo lang niet geleden dat geleerdheid zich openbaarde in 'n latynsen staart aan den naam - en 'k moet zeggen dat het niet te verwonderen is, dat onze groot-ouwelui niet heel snugger waren, wanneer men let op 't gehalte hunner geleerde voorgangers. Ja, op die oude voorgangers zien wy neer met minachting, en te recht. Wat vroeger de zogenaamde hogescholen leverden... Ik heb gezien - gezien en gelezen - een akademisch proefschrift, waarop summa cum laude de graad verleend is van doctor in de rechten, een proefschrift waarin betoogd werd dat de heksen- | |||||
[pagina 473]
| |||||
aant.
Ei... dat is zo heel erg niet, meent ge? Voor een aanstaanden advokaat is 't inderdaad sterk, dat-i 't verbranden afkeurde van arme lelyke oude vrouwtjes... Een ogenblik! De doctorandus keurde 't verbranden niet af, hy beweerde maar dat de vonnissen meestal niet goed waren geredigeerd, wyl daarin boven en behalve verboden omgang met den duivel, zo dikwyls als verzwarende omstandigheid vermeld werd: dat de delinquente den heer gemaal duivel een kind had gebaard. Dit nu hield de doctorandus, op medische gronden, voor 'n onmogelykheid: quia frigidum diaboli semen. En hy bewees die kou! Dat heb ik gelezen! En, terstond niet, maar na enigen tyd hoop ik 't stuk te kunnen tonen! 't Komiekste was, dat de man z'n werk opdroeg: carissimo patri, zeker om z'n ouden-heer te doen zien dat-i z'n tyd aan de akademie goed besteed had! Och arm, ik kan me zo voorstellen hoe zo'n vader zich zal hebben verkneuterd van pleizier over zoveel knapheid! Maar, meent ge... heksen? Dat is lang geleden. 't Stuk is 150 jaren oud, een stipje tyds, 'n seconde in de geschiedenis! Toch schynt dat tydsverloop ons lang. Dit dringen wy onszelf op, omdat we gaarne vér staan van zoveel dwaasheid. Ik ben zeker, dat onze achterkleinkinderen ook zullen trachten alle geestverwantschap met de tegenwoordige geleerden van zich af te werpen, door 't voorgeven: ‘dat het al zo lang geleden is!’ Of meent ge, dat men over honderd jaar trots wezen zal op de tegenwoordige voorgangers der natie? Op schoolmeesters, die taal, geest, genie, ondergeschikt achten aan spelling? Op volksvertegenwoordigers, die niet spreken kunnen? Op hoogleraren, die 't volk willen voeden met de gedachte aan zekere vissen die rondzwemmen in zekere zee? Op Godgeleerden, die verkondigen dat ‘al 't vroeger geleerde - NB. achttienhonderd jaren lang! - maar gekheid was?’ Op andere geleerden, die... Ja, gy maakt een uitzondering, hooggeleerde Muurling! Op u | |||||
[pagina 474]
| |||||
zal 't nageslacht staren als een vuurbaak in den Oceaan der theologie. Gy zoudt nooit op 't denkbeeld komen dat er fouten waren in de heksen-vonnissen... gy zoudt... Laat zien wat gy voor den dag brengt, gy... geen doctorandus meer, maar doctor, leraar! Gy, geen doctor meer, geen leraar meer, maar hoog-doctor, hoog-leraar, leraar van doctoren, doctor van leraren, opperleraar, opperdoctor! En hoogleraar, niet in de een of andere menselyke, nietige zaak, niet in de geneeskunde, niet in de natuurkunde, neen, in de boven-natuurkunde, in de kennis van iets hogers dan de Natuur, in de kennis van 'n God die tot de Natuur staat als gy tot 'n schooljongen, o Muurling! Opper-hoog-leraar dus in de opperste, hoogste dingen. Ja, in dingen zo hoog, dat zy er niet zyn. Wat, in myn oog, uw hoogleraarschap heel moeilyk maakt. Gy Muurling, hebt gehoord dat er huwelyken worden gesloten. Gy weet dat zulke maatschappelyke overeenkomsten - die, dit erken ik, soms nuttig zyn - worden gezegend, bezegend, ingezegend. Wat inzegenen is, weet ik niet. By analogie met inzouten, heeft het iets van: rondom besprenkelen met zegen, doortrekken met zegen, inkuipen... neen, of er by gekuipt wordt, weet ik niet. Genoeg, gy hooggeleerde Muurling wist dat er getrouwd wordt, en dat daarby moet gezegend worden. Uw hooggeleerd verstand begreep, dat het inzegenen goed moest geschieden. Dát zeg ik ook. Wat al jammer zou er voortvloeien uit verkeerde, onvoldoende, scheve, onhandigezegening! De vrees nu, dat sommige zegenaars hun beroep niet goed zouden uitoefenen, heeft u bewogen een boekje te schryven als handleiding tot het zegenen, zo als de professeurs de Jeu te Homburg en te Spa, hun ‘Manuels schryven pour gagner à la banque’. Wie speelt, moet goed spelen, zó dat-i wint. Wie zegent, moet goed zegenen, zó dat het helpt. Dit alles is klaar als de theologie. Neen, klaarder. Laat ons nu eens zien, hoe gy uw ‘Manuel’ geschreven hebt. Le trente et quarante se joue... Ik ben in de war. Hier is 't: | |||||
[pagina 475]
| |||||
formulier ter huwelyks-inzegening ‘Jeugdig* Echtpaar!’ Halt! Nu zult ge terstond inzien, lezer, waarom ik zo-even dien Muurling benoemde tot kandidaat-lichtbaak. Nu zult ge ontwaren, hoe vreselyk ondankbaar ons nageslacht wezen zal, als 't later zó'n voorganger op één lyn stelt met dien heksendoctor! Nu zult ge begrypen... Wat is 't eerste woord van Muurlings inzegenmethode? Het eerste woord, vraag ik u, 't aller-eerste? Ja, 't eerste! Want verder dan 't eerste, hoeft 'n hoog-oppervoorganger in de heilige Godgeleerdheid niet te gaan, om te tonen hoe 'n hemelsbreed verschil er is, tussen laag- en hooggeleerdheid... 't Eerste woord alzo is: Jeugdig. Goed! Maar de domme laaggeleerde zou vragen: als nu eens de bruid oud is, en de bruigom bejaard, of één van de twee is wat onjeugdig? Gy laaggeleerde, zwyg. Gy hebt met Muurlings arbeid niets te maken. Gy laat u geduldig bezegenen en beformulieren, hoe ook. 't Is voor U niet, inzegening-dorstende leken, dat de hoogeerwaarde, hooggeleerde Muurling zich verwaardigd heeft by dat woord ‘jeugdig’ een sterretje te plaatsen. Want, er staat een sterretje by. Dit sterretje is:
Een noot? Ja. Die noot zullen wy - met gepasten eerbied - behandelen. Neen, domme ongeleerde leek, niet tot u spreekt de getabberde hoogleraar! Die noot kunt gy overslaan, gy die daarvan de diepte niet zoudt peilen. Die noot is gericht tot de personen die, beroepshalve, zich bezighouden met inzegenen. Hebt ge niet gezien op den titel van 't ‘Manuel’ dat de uitgave geschiedt door ‘de predikanten-vereniging in de provincie Groningen?’ Zie- | |||||
[pagina 476]
| |||||
hier 't voorbericht. Want het stuk heeft 'n voorbericht ook. Ziehier: Dit formulier ter huwelyks-inzegening werd in de vergadering der predikanten-vereniging der (is dat een possessieve genitivus?) provincie Groningen, den 28 September 1858 als proeve meegedeeld, en in het verslag van die vergadering gedrukt. Om aan de veelvuldige aanvragen te voldoen, heeft de predikanten-vereniging besloten, het voor haar eigene rekening te laten drukken, en algemeen verkrijgbaar te stellen. Ziet ge wel, leek, dat het sterretje by 't woord ‘jeugdig’ U niet aangaat. Die ster is een ridderorde van den geest des professors, een grootkruis van 't verstand des hooggeleerden, en tevens - waarom zou ik 't verzwygen? - tevens licht dat sterretje de Zeer-geleerde inzegenaars voor, om ze te leiden naar 't Bethlehem der noot waarvan ik sprak, en waarin de professor zyn heerlykheid te aanschouwen geeft. Die noot, die noot!... Wilt ge 't volstrekt weten, leek? Wilt ge? Vreest ge niet blind te worden, als ik de gordyn ophaal, waarachter de hooggeleerdheid des theologiae professoris blinkt, glanst, schittert, als 'n vuurpyl? Vreest ge die blindheid niet? Kunt ge zo veel licht verdragen? Welnu, erken dat ik u gewaarschuwd heb. Professor Muurling vertelt als noot op 't woord jeugdig: ‘dat dit epitheton naar omstandigheden moet gewyzigd worden!’ En - o, diepte der wysheid en der kennisse! - in diezelfde noot vermaant hy z'n zeer-geleerde discipelen, de zeer geleerde Groningse Dominees alzo, om ‘in plaats der vertegenwoordigers van de gemeente, de gemeente zelve aan te spreken, als die tegenwoordig is.’ Maar 't fynst, het diepst, het hoogst, het belangrykst, het meest oosterse-sterachtige is: de professorale erkenning van 't ongepaste om ouders en bloedverwanten aan te spreken, als er geen ouders en bloedverwanten zyn! | |||||
[pagina 477]
| |||||
Wat verder vertelt de man - ik gis, na inspiratie van den H.G. - dat de zeer-geleerde heren inzegenaars niet moeten roepen: ‘kniel!’ als ze geprevenieerd zyn dat het zegenbehoevend paar niet knielen wil... Ook, dat ze niet hoeven te zeggen: ‘sta op’ als er niet geknield is... By m'n arme ziel, het staat er! De hoog-geleerde die zulke wenken geeft... De zeer-geleerden die aan zulke wenken - zie 't voorbericht - behoefte voelen... Die lui zullen aan 't volk vertellen wie God is! Voor drie stuivers kan men 't vod kopen. Ik hoop dat het ding veel aftrek vindt, niet zozeer omdat ik my verheug over de behoefte van die predikanten, maar wyl ik graag zou zien dat het Volk behoefte voelde eens te overwegen, of 't ook behoefte heeft aan voorgangers, die andere behoeften voelen dan aan muurlingse god- en hoog-geleerde formulieren? |
|