196.
Zou er ook misschien 'n fyne - neen, een zeer grove-ironie liggen in Mattheus XIX? Parbleu... daar hebben we 't! Jezus doelde op de wenselykheid van 't uitsterven der kappellui. Larochefoucauld heeft gelyk: men moet geen tekst afkeuren, zonder dien van alle kanten bekeken te hebben.
Nu zie ik in, waarom de kappellui van dien tyd, Jezus' bedoeling niet verkozen te begrypen, ofschoon hy hun begrip trachtte op te scherpen met 'n hartig: ‘wie 't vatten kan, vatte het!’ Ligt daarin niet de zin onzer spreekwyze over 't aantrekken van schoenen door wien ze passen?
Ik laat dus Mattheus XIX in z'n geheel, en doe afstand van m'n voorgestelde nieuwe lezing. 't Was ook dom van my, te menen dat ik hem kon verbeteren, of de vertalers, of de overschryvers... ik zal 't nooit weer doen.
En... zie eens die schriftuitleggende werking myner Ideeën:
Nu wordt ook dat donkere zevende hoofdstuk uit den brief aan de Corinthers duidelyk. Wat me daarin vroeger schandelyk voorkwam en vuil, vertoont zich nu rein en verheven. Wel zeker is branden beter dan kappelteelt, wel zeker! Paulus had groot gelyk. Hy zegt, in wat meer woorden, en met wat omslag, 't zelfde wat ik in den Havelaar m'n vriend Droogstoppel toe-