Wintersport
(1893)–Pim Mulier– Auteursrecht onbekendKunstrijden.Niets is mij betrekkelijk moeilijker gevallen, dan juist de samenstelling van dit hoofdstukje. Kunstrijden toch is een zoo uitgebreid en oneindig groot terrein, en de bewegingen zelf vormen elk afzonderlijk zulk een nauwlettende studie, dat het samenstellen van eenige bladzijden over deze afdeeling meer dan ooit een kwestie van keuze is geworden. (Spuren auf dem Eise, telt 350 bladz. en circa 375 teekeningen, alleen het kunstrijden betreffende! Het is het beste boek, hetwelk over dat onderwerp geschreven is). Ik ga uit van het standpunt, dat de lezer het gewone schaatsenrijden min of meer meester is, en veronderstel derhalve, dat hij met de rudimentaire kennis van het bewaren van de balans vertrouwd is.Ga naar voetnoot* Om een kunstrijder | |
[pagina 160]
| |
te worden, dient men zich in de eerste plaats goede schaatsen aan te schaffen. Goede schaatsen voor het kunstrijden zijn de volgende soorten: De Halifax-Acmeclubskate,
Kunstrijdersschaats.
de New-York Club Skate, de Jackson-Haynes en de Columbus. De verschillen tusschen deze schaatsen bestaan in de diverse wijzen van bevestiging, de lengte van het ijzer, de lengte van het ijshoudend gedeelte ijzer en de boog vanaf dit ijshoudende gedeelte. Al de hier genoemde schaatsen zijn goed. Wat het slijpen betreft, zoo is men van opinie, dat een concaaf geslepen ijzer het beste voldoet. Het ijshoudend gedeelte moet niet te klein zijn, daar de zwenkingen daarmede weliswaar gemakkelijker volbracht worden, doch de figuren niet zoo rustig worden uitgereden en de bogen een meer gedrukt aanzien krijgen. De Firma's Bihls in Weenen en Heiss in Gras leveren zeer goede modellen van verscheidene soorten. Men kan het kunstrijden verdeelen in 2 afdeelingen: 10. De elementaire school, waartoe de grondfiguren, al de combinaties der grondfiguren op de 2 voeten tegelijk en 20. de grondfiguren en hare combinaties op een voet behooren; tot de 2e afdeeling behooren de diverse figuren, de danspassen, de cirkelfiguren, de pirouetten en de figuren met aanloop. Er zijn zoo langzamerhand een ontelbare massa figuren en soorten van figuren zelfs ontstaan. Wanneer men echter weet, dat allen in hoofdzaak uit enkele, betrekkelijk eenvoudige bewegingen zijn ontstaan, wordt het den toeschouwer op eenmaal vrij duidelijk, hoe men door combinatie zooveel grillige en toch symetrische teekeningen op het ijs kan tooveren. De grondfiguren, waaruit alle andere ontstaan, zijn de boog, de slangenboog, de drie, de dubbele | |
[pagina 161]
| |
drie en de strop. Alvorens de grondfiguren te leeren, is het m.i. niet ondienstig een paar eenvoudige ‘kunstjes’ goed te kennen. Het voorwaarts kring-beschrijven met overstappen b.v. Bij alle verdere voorbeelden veronderstel ik, dat men met den rechter voet rijdt; de voet waarop men rijdt, noem ik den rijvoet of stand voet; de voet waarmede men de richting helpt veranderen, den speelvoet. Bij de voorw. kring moet men het lichaam voorover hellen en een weinig naar het midden van den te beschrijven cirkel, met den rechter voet stapt men voortdurend over den linker, terwijl men met den linker buitenwaarts afzet. Het achteruitrijden. Men plaatst zich schuins op de richting, waarin men achteruit rijden wil, met de schaatsen paralel tegen elkaar, de punten iets naar binnen. Nu zet men met de rechterschaats (binnenkant) naar voren af en glijdt dan onmiddellijk op de linkerschaats rechts achterwaarts. Intusschen beschrijft men met de binnenzijde van de rechter schaats, waarvan de neus op 't ijs blijft, een ½ cirkel naar rechts, zoodat de rechter voet met een boog naar links gaat en achter den linker te staan komt. Dan stoot men met de binnenzijde van den linker voet weer naar voren af en beschrijft weder een halve cirkel naar links, enz. Op deze wijze rijdt men, zonder de voeten op te lichten, achteruit. Achterwaartsche kring. Men plaatst de voeten in de positie voor het achteruit rijden. (Gesteld men gaat van rechts naar links.) De eenvoudigste wijze om den kring te beschrijven is de volgende. Men houdt den rechtervoet op het ijs, terwijl men zich met de linkerschaats, achter de rechter om, naar voren en rechts buitenwaarts afstoot. Men rijdt dan rechts binnenwaarts achterwaarts en beschrijft zoodoende een soort kring. Ook kan men deze kring maken, door met de linker schaats vóór de rechter (rechts buitenwaarts) af te zetten. De derde manier is afwisselend vóór en achter den rechtervoet af te zetten. Dit heet de achterwaartsche kringloop met vóór- en achterwaarts overstappen. Kan men deze bewegingen uitvoeren, dan is het tijd om de grondfiguren te leeren. | |
De Grondfiguren.De boog. De boog wordt naar mate der lengte, geheele boog, halve boog en kwart boog genoemd. (Bij al deze figuren lette men er op, de uitoefening niet te vergemakkelijken door een sterk in de richting van het draaipunt uitsteken van het heupgewricht, daar dit zeer leelijk staat). | |
[pagina 162]
| |
II. De voorw. binnenw. boog. De voeten in een hoek van circa 75 gr. Het gewicht op den rechter voet, linker schouder en heup terug. Het kruis een weinig ingetrokken, het hoofd rechtop een weinig naar links. Afzet met den linker voet zijwaarts naar achteren. Daarna den linker voet langzaam naar voren zwaaien en met den rechter voet afzetten, waarbij rechter schouder en heup teruggaan. | |
[pagina 163]
| |
II. De voorw. binnenw. slangenboog. De afzet geschiedt als bij I, alleen is de houding van het lichaam nu zooals in I, na de richtingverandering, en wordt hier de speelvoet, nadat deze voor de kantwisseling voorw. gezwaaid is, zoo snel mogelijk achter den standvoet gebracht en daarmede sterk gekruisd. | |
[pagina 164]
| |
neming van het voorgaande bij de 3 andere soorten van drieën. De schouders en de speelvoet geven de gewenschte zwenking aan. | |
De Strop.De 3 en de dubbele 3 zijn betrekkelijk gemakkelijker uit te voeren figuren dan de strop, toch is er slechts een kleine schrede van de dubbele 3 tot de strop. Verkort men n.l. de middelste boog van de dubbele 3, zoo komt men tot de nevensstaande figuur, die in Weenen de Amerikaansche strop genoemd wordt. | |
[pagina 165]
| |
voet gebruik maken en het meeste op de heupen en schouders laten aankomen. Hierdoor zien de figuren er veel rustiger uit. Deze figuren kunnen nu op allerlei wijzen aan elkander gekoppeld worden, waardoor men wederom een heirleger van combinaties verkrijgt. Bovendien heeft men echter nog de verschillende achtvormen; de dansen in achtvorm, het maken van cirkels door de hielen en teenen op één lijn te stellen, en door de hielen zoover na voren te brengen, dat men de teenen zijdelings naar achteren plaatst, (een zeer moeielijke stand) het formeeren van figuren door 2, 3 of 4, personen, het dansen en quadrilleeren van 4 tallen personen, de moulinets, de sterrenformaties, de slangenbogen in sterrenvorm, de spiralen, de pirouetten en de figuren met aanloop waarin de Noren zoo uitblinken, door de enorme sprongen, die zij in deze afdeeling te zien geven. | |
[pagina 166]
| |
Daar dit alleen echter een paar honderd bladzijden in aanspraak zou nemen, zullen wij ons bij deze figuren bepalen en den beoefenaar slechts aanbevelen alvorens tot sensatie
Op de ijsbaan te Berlijn.
makende kunstjes over te gaan, vorenstaande figuren juist te leeren uitvoeren en ze met elkander naar welgevallen te combineeren. Op de banen te Weenen, te Berlijn, te Stockholm of in Hamburg, kortom, overal waar het kunstrijden beoefend wordt, ziet men dezelfde figuren rijden, behalve natuurlijk de z.g. kunstjes, waarvan ieder individu er een of meer ‘speciaal’ kent. Men roemt zoo dikwerf het goede rijden onzer Nederlandsche dames, doch een blik op een der groote Stockholmsche of Berlijnsche banen, doet die illusies weldra verdwijnen, waar het op werkelijk schoonrijden aankomt. Slechts zeer zelden ziet men bij ons een dame rijden, zooals men er daar bij dozijnen in bevalligen wals of met geweldige slangenbogen over de baan ziet zwieren, ook het kunstrijden wordt daar door zeer veel dames met succes beoefend, een succes waartoe somwijlen de smaakvolle ijspakken der Weener of Berlijnsche schoonen niet weinig bijdragen. |
|