Wintersport
(1893)–Pim Mulier– Auteursrecht onbekendSchaatsen.De oudste afbeeldingen van ijzeren schaatsen zijn zoo uniform, dat men berechtigd is aan te nemen, dat de ijzeren schaatsen van het jaar 1550 tot ongeveer het begin der 17e eeuw, niet veel van elkander verschild hebben. Het waren gewone ijzers, eensdeels in een houten blok gevat, of ook wel aan twee platen geschroefd, die onderling door een paar ijzeren staven waren verbonden, het ‘ijzer’ eindigde onder den hak en liep van voren zeer hoog op, in den vorm van de snebbe eener Venetiaansche gondel, doch in 1625 ziet men reeds algemeen de houten blokken. De scherpe punt is omgeslagen en houdt het blok vast, zooals tegenwoordig bij de friesche schaats. Nu zal men zeggen, de schaatsen zijn dus in die vier eeuwen al zeer weinig vooruitgegaan, doch dit heeft zijn goede redenen. Wanneer iemand, die verstand heeft van schoon- en hardrijden eens op een goeden dag op het idee zou komen de schaatsen voor een dezer doeleinden gebruikt, te verbeteren, dan zou hij spoedig ondervinden, dat dit geen gemakkelijke | |
[pagina 43]
| |
taak is, daar men steeds op dezelfde bezwaren stuit. Zoo zijn b.v. voor hardrijders-schaatsen de vaste eischen: Een snelloopend ijzer, met andere woorden een lang ijzer, een lichte constructie, in de derde plaats sterke constructie en in de vierde plaats een bevestiging aan den voet, die sterk is, eveneens licht van constructie en die tevens de beweging der spieren niet belemmert. Het ijzer lang te maken is vrij gemakkelijk, doch reeds dadelijk is men hier aan banden gebonden, daar een ijzer, hetwelk meer dan een paar duim achter het rustpnnt van de hiel uitsteekt, onbruikbaar wordt, aangezien men er geen hoeken mede kan nemen zonder gevaar van vasthaken ook rijdt het te zwaar. IJzers, die van voren abnormaal verlengd zijn, hebben evenmin waarde, daar zij, ten eerste hetzelfde bezwaar hebben, in de tweede plaats schijnt het, dat het voorgedeelte van de schaats minder ‘ijs houdt,’ dus van minder beteekenis is op het recht-blijven van de streek en buitendien zou een aan de voorzijde te lange schaats bij het afzetten hinderlijk zijn en de vaart na elken slag een weinig stuiten; men is dus aan een maximum gebonden wat de lengte van het ijzer aangaat. Wat de dikte van het staal betreft, dit heeft vele veranderingen ondergaan, evenals de bevestiging
Gewone Friesche schaats voor de korte baan.
van de schaats aan den voet, terwijl daarentegen de schaatsen voor het kunstrijden eerst van veel lateren datum zijn en in de laatste vijf jaar enorm zijn verbeterd. Het model, hetwelk onveranderd voor de laatste 150 jaar gebruikt is, is de gewone friesche schaats met recht ijzer | |
[pagina 44]
| |
onder den hak eindigende. Alleen hebben de halzen van de eerbiedwaardige schuivers uit dien tijd een veel sierlijker, langer vorm, men noemde ze wel ‘Zwanenhalzen.’ In de 18de eeuw vermaakte men zich er wel mede, die halzen en ook de blokken van kunstig gesneden figuren te voorzien, zooals men nu weder stoven, klompen en messenheften, met cirkels en ruitjes versierd, in den handel brengt.Ga naar voetnoot* Er waren destijds (1551) menschen, die er een bepaald vak van maakten schaatsen te vervaardigen, zooals blijkt uit het bestaan van een gilde van die lieden te Amsterdam. Menigvuldig zijn de oude benamingen als: klompentelders (Dr. Schotel. Het Oud-Hollandsch Huisgezin der 17e eeuw), of ‘hollandsche muilen’. De eerste vorm doet aan de puntige muilen van de 15e eeuw denken; het friesche, nog gebruikelijke ‘redens’, verder schovelinghen, scheuvels of schofers, of, hetgeen hetzelfde is, schuivers, ook wel scricschoe, schrijtschoen en schrenckelschoen en het zeer oude woord scoloetcen of scolootsen. Eerst in de laatste jaren is de friesche schaats in allerlei gedaanten hervormd. Zoo werden de lange halzen minder hoog gemaakt en bleef het staal van voren en aan het achtereinde langer op het
‘Doorloopers’.
ijs (friesche laag-springers of doorloopers). De snelheid blijft beter bewaard en de streek wordt vaster, doordat men een langer steunpunt heeft. Doch reeds spoedig werd ook dit verbeterd en werd het bovenvlak van het blok meer in den vorm van de voetzool gebracht. De heeren v. Buttingha Wichers en de Salis meenden dit weer belangrijk te kunnen verbeteren, door de schaats | |
[pagina 45]
| |
nog vaster aan den voet te verbinden en zoo ontstond de schaats Wichers - de Salis. Deze schaats mist het houten halsje der friesche schaatsen, heeft een uitgewerkt voetblad en de hakschroef. Dit werd de eerste stap tot het nu gehuldigde systeem: Geen losse schaatsen in wedstrijden, doch een muurvaste verbinding met den voet. Ik weet het niet met zekerheid te zeggen, of dit idee een navolging geweest is van de Engelsche schaatsen, die wij op een wedstrijd op de Groote Wielen te Leeuwarden voor het eerst zagen. Ik maakte destijds aan Baron de Salis de opmerking, dat ik het onnoodig vond de
Verbeterde doorlooper Wichers-Salis.
friesche hals weg te laten, daar die stevigheid geeft en bij dunne ijzers onmisbaar is. De Salis zag zelf in, dat de ijzers te zwaar en te dik waren en zoo ontstond kort daarna het ‘Gewijzigd model Wichers - de Salis’, hetwelk weer de Friesche hals vertoont, een nog beteren ‘greep’ voor de voorvoet heeft en een veel dunner staal voert. Ook het hakleer is gewijzigd en veel verbeterd. De gespleten band verspreidt den druk over een grootere oppervlakte van den hiel. Nog steeds was de bevestiging te los, de nimmer rustende de Salis bracht wederom een nieuw Verbeterde doorlooper Wichers-Salis.
systeem in den handel. Ditmaal ging de verbinding over den middenvoet zonder snoer-riemen en de kruisband verving de toonleêren. Doch ook dit mocht onzen rusteloozen ijsman niet bevredigen. Een paar zenuwachtige douwen aan de lorgnet, eenige kleine schetsjes op een half-velletje en weer komt een gewijzigd model Wichers-de Salis voor | |
[pagina 46]
| |
den dag. Een uitmuntende verbetering is hierop aangebracht. De houten zijn namelijk bij den voorvoet voorzien van verstelbare koperen houders om het verschuiven van den voet tegen te gaan. De verbinding is ook nog iets gewijzigd. De kruisband is verdwenen. Toch was de kruisband beter dan de verbinding recht over den voet en is voor het beoogde doel het gemis van hakschroef een fout. Het model Stheeman heeft het voordeel van zeer licht te zijn, daar er geen verstelbare houders aan zijn en het overtollige hout is weggenomen, doch de voet staat lang niet zoo vast als bij het model, dat hier boven besproken is, en de schaats is te zwak en breekt spoedig bij een val, etc. Al deze schaatsen zijn gemaakt in de zoo gunstig bekende fabriek van A.K. Hoekstra te Warga. Ik houd deze firma, (waar men, mits men zorg drage op tijd te bestellen en den maker den noodigen tijd geve om de noodige zorg aan het bestelde te besteden) voor een zeer goed kanaal om schaatsen aan te schaffen - vooral goede ijzers. Ook G.S. Ruiter te Akkrum levert deugdelijk werk en heeft evenals Hoekstra liefhebberij in het vak. Zijn staal is zeer hard. Men mag niet alles zeggen, wat men op de tong heeft, doch ik voor mij kan eerder tien jaar met ijzers van een dezer twee fabrikanten toe, dan een flinke winter op duitsche patent schlittschue of normaal schlittschuhe of Kaiser-ditos. Ook de Rooy te Wad dinksveen maakt een zeer deugdelijk fabrikaat, terwijl men bij de firma Bastet te Amsterdam steeds de zekerheid heeft van de schaats te ontvangen, die men vraagt. De firma G.S. Ruiter heeft een schaats in den handel gebracht, die door mijn vriend Mr. G. Vissering is ontworpen en ook goede eigenschappen bezit. De verbinding is doelmatig, doch de koperen plaat, hoewel lichter gemaakt door het aanbrengen van gaten, heeft m.i. alleen de goede eigenschap, dat zij den voet over de ‘geheele’ breedte rustpunten aanbiedt; een paar houders, (zie bl. 48), hebben echter dit voor- | |
[pagina 47]
| |
deel ten koste van minder gewicht eveneens en buitendien zit de voet nog vaster. Daarentegen laat de ‘Vissering- Ruiter’ de buitenrand van de zool met rust, waardoor het scheuren van het schoenleder voorkomen wordt. Echter heeft de V.R.-schaats weer het nadeel, dat de voorvoet een weinig te sterk bekneld wordt,Ga naar voetnoot* en de schaats volgens sommigen een weinig ‘hokt’ na elken slag. De Engelsche hardrijders hebben het hier nevensgaande model. Ook wordt hetEngelsche hardrijdersschaats.
ijzer wel afloopend gemaakt, waardoor men met de teenen meer afzet. Ik geloof dat dit verkeerd is, daar in dat geval kracht verloren gaat en men de rug vermoeit op lange afstanden. De verbinding is hier door een kruisband en hakschroef. Naar mijn bescheiden meening zijn de beste in Nederland vervaardigde schaatsen voor het maken van lange tochten (‘met het doel, die in korten tijd af te leggen’) op het oogenblik de schaatsen beschreven bij illustratie op bl. 48 en misschien Vissering-Ruiter. Het is min of meer onderhevig aan een persooneele opinie, wanneer men uit deze twee een keuze doet; ik wil ze daarom niet vergelijken, doch alleen vermelden, dat ik het model Wichers-Salis de beste ‘tochtenschaats’ vind. Al deze laatste soorten zijn echter tevens gemaakt voor wedstrijden op de lange baan en daarvoor deugen ze m. i. in het geheel niet. Allen zijn te laag op het ijs, allen hebben het toonleer of de voorvoetverbinding te veel naar voren, waardoor de teenen te saam worden gedrukt en de spieren van den navoet niet krachtig kunnen werken, | |
[pagina 48]
| |
allen hebben het nadeel, dat ze de achillespees ‘kunnen’ belemmeren, wanneer het hakleer naar boven schiet; zij belemmeren de werking van de enkels en den middenvoet en beantwoorden ten slotte niet aan het ideaal: vrije beweging van alle spieren van den voet, lichtheid en muurvaste verbinding aan den voet. Aan al deze eischen beantwoordden de in hout gevatte, aan den voet verbonden schaatsen, waarop Donoghue het eerste jaar te Amsterdam reed, evenmin, daar de schaats goed, doch de verbinding nog belemmerend en de stand te laag was; de Engelsche hardrijders hebben dit gebrek eveneens, plus de fout, dat hun ijzer niet den goeden stand heeft, ook de oude schaatsen van Paulsen deugden niet voor het doel, zij waren te dik van ijzer en te zwaar, de eerste schaats, die er op ging gelijken was die van Thorwald Groth. Het ijzer was vastgesmeed in een blikken ronden liniaal van 42 c.M. lang, daarop waren 4 pijpjes gesmeed, eveneens hol en daarop een blikken voetblad, rondom voorzien van gaatjes waardoor men pik- of koperdraad bevestigde en het aldus aan
Schaats voor baan-wedstrijden. (Noorsch-Zweedsch model.)
den voet verbond. De 4 ijzertjes braken echter en de Noorsche en Zweedsche schaatsen, die men nu bij Godager, bij Harald Hagen en in Zweden kan koopen zijn op het oogenblik het resultaat van het zoeken naar de meergenoemde verbeteringen. De kegelvormige verbindingsstukken brengen de schokken van het afzetten niet met een hoek doch rechtstandig over op den onderbouw. De Zweedsche en Noorsche schaatsen, zooals die nu in gebruik zijn, zijn dan ook de ‘beste in gebruik’. Jammer dat ze hier oneindig veel te duur zijn en jammer dat ze nog niet voldoende in ons land worden gemaakt. | |
[pagina 49]
| |
Voor het maken van tochten zijn de Wichers-Salis uitstekend, doch bij allen is het toonleer te ver naar voren en is de druk over den enkel (hoewel niet lastig, wanneer men ze goed weet aan te gespen) toch niet bepaald prettig. Een schaats, die echter ‘in een wip’ aan en uit is, is de noorsche militaire schaats. daar bij het leger in gebruik. Ze is echter te zwaar, doch zou, wanneer men dit, door een gewijzigde boven-constructie en geringere dikte van het ijzer kon verbeteren de ware schaats zijn om (ook met
Noorsche Militaire schaats voor militaire tochten en baanwedstrijden.
het oog op overstappen) afstanden in zoo kort mogelijken tijd af te leggen. De voorvoet is zoo goed als vrij en de gekruiste koorden (zwart, ter dikte van 2 veters), kruisen over den voet drukken daar in het geheel niet en sluiten (door het bij al onze modellen ontbrekende leertje, dat van uit den ring van het hakleer naar de wreef loopt) zeer vast schoen en schaats aan elkander. Wat de schaatsen voor het kunstrijden betreft, zoo bestaan daarin zeer veel soorten. In ons land waren eertijds de Volendammer schaatsen zeer gewild, doch de schoonrijder, de ‘Pauw fleurder’ of fleurder, de baaivanger of blokzijler gebruikte de Linschoter, de Bergambachtsche en de Brennemoorsche. In den tegenwoordigen tijd zijn de Ouderkerksche (Ouderkerk a/d. Holl. IJssel) en de Waddinksveensche evenals de Linschoter van goede qualiteit en | |
[pagina 50]
| |
worden veel voor schoonrijden gebruikt. Voor het figuurrijden gebruikt men veelal de ‘Halifax’ schaats, ook wel ‘Acme Club Skate’ genoemd. Goede Halifax zijn duur, circa ƒ 7.25, doch de ‘zoogenaamde’ Halifax, (want er bestaan vele prulfabrieken van dergelijke soorten van schaatsen) zijn echte boterspanen en vruchtenmesjes en van gewoon ijzer vervaardigd. Ook de Dowler is een bekende Engelsche schaats, die midden onder den voet smaller is en naar de uiteinden weer breeder wordt. Zij kosten echter ƒ 25. - en zijn daarom voor iemand, die werkelijk het figuurrijden volgens de regelen der kunst wil leeren ‘te duur’ om te koopen. Wil men schoonrijden of eenvoudige toeren doen, zoo zijn de gewone ‘schaatsen voor schoonrijden’ van Hoekstra Minkema à ƒ 4.50, zeer sterk, rond geslepen en niet duur, voor het doel voldoende. De groote kunstrijders, Axel Paulsen, Aamann, Larsen, Arendt, Zachariades, Engelmann, Grenander, von Foldvary, gebruiken echter allen een bijna gelijkvormig systeem. Deze schaats is hooger dan alle andere gewone schaatsen en eveneens rond geslepen. Allen zijn onwrikbaar aan de laars vastgespijkerd of geregen. De Noren, die er belust op zijn woeste, halsbrekende toeren te doen, berijden wel dezelfde soort, doch met een punt aan het voorste gedeelte, hierop loopen zij of draaien er om heen, de in het ijs gestoken punt als middenpunt van hunne cirkels beschouwende. De Zweedsche school, die in de ‘vrije oefeningen’ meer aan een serie elegante balletpassen doet denken en de eveneens zeer chique, alle vertoon vermijdende Weener school behoeven die punten echter niet, hunne schaatsen zijn van voren rond. Voor de korte baan worden scherp geslepen friesche schaatsen gebruikt. Bij de hardrijderij van Leden Amateurs der Haarlemsche IJsclub reed Eden echter op de 160 Meter met succes op Noren. Toch deugen ze voor onze beroepsrijders niet. Deze zetten met den bal van | |
[pagina 51]
| |
den voet en de teenen af en moeten daarom ronde halzen hebben. De gewone friesche schaatsen zijn daarvoor zeer goed geschikt, mits met zorg gebonden. De schaatsen van een goede hardrijder zitten vast en toch is de voet niet bekneld. |