zijn en waarmee men een 3-tal dagen geoefend heeft, dan met iemand, die uitstekend rijdt en op een personeele wedstrijd misschien x + 35 punten zou krijgen, doch waarmede men verschilt in slaglengte, wijze van afzetten, houding en buitenwaartsche richting van den streek.
Bij het oefenen met eene dame, rijdt men aan de linkerzijde. Wanneer men nu de armen kruist, zorge men, dat de linker arm (even boven de elleboog) der dame ruste op uw rechter arm. Men heeft daarbij (naar mijn bescheiden persoonlijke meening) het voordeel, dat de rijdster, wanneer zij naar hare zijde (op de rechter schaats) een streek doet, min of meer hangt aan een vrij hoog gelegen steunpunt, n.l. de linker hand van den rijder, deze kan haar daardoor dan ook zonder veel inspanning, sterk steunen. Bij het doen van elken slag kan men door beiden flink de schaats naar buiten te draaien nog een soort eindzwaai aan den slag geven, die door zoo goed als geen inspanning wordt gekregen. Men zorge er echter voor daarbij steeds de armen goed gestrekt te houden, dit is een behoud voor de éénheid van de beweging. De eindzwaai voornoemd, moet met den geheelen slag één geheel vormen.
Bij de meeste schoonrijderijen brengt men den voet, die afgezet heeft met een klein boogje in de binnenholte van den anderen. Wat mij persoonlijk betreft, zoo vind ik dit voor eene schoonrijderij uitstekend, daar het den gang er in houdt en der balans zeer behulpzaam is, doch het liefst zie ik iemand de voet schuin tegen den hiel bijtrekken, het is niet zoo balletdanseres-achtig, het staat fatsoenlijker en men heeft niet zoo het air van iemand, die het nu eens heel mooi wil doen. De andere methode is echter bijna algemeen aangenomen. Brengt men echter den voet naar voren, dan overdrijve men het niet, daar men anders spoedig vervalt in het blokzijlen der schippers en metselaars.