Mengelwerk
(1907)–Lodewijk Mulder– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| |
[pagina 101]
| |
De drie volgende brieven zijn geschreven in een tijd van geweldige beroering, toen de ontzettende worstelstrijd tusschen Frankrijk en Duitschland geheel Europa in spanning hield. Zij roepen tafereelen in herinnering, die den lezer wel is waar niet naar het tooneel van den oorlog zullen voeren, maar hem toch een blik zullen doen slaan in de jammeren, door den krijg te weeg gebracht. Ik heb gemeend, ze zonder eenige wijziging te moeten weergeven, omdat ze zoo, geschreven te midden der werkelijkheid, een getrouw beeld schetsen van toestanden, waarvan zelfs de levendigste verbeelding zich in tijden van rust en vrede geen voorstelling kan maken.
Dusseldorf, den 25 Augustus 1870. Laatstleden Maandag ontving ik een brief van mijn vriend Bosscha, die als gedelegeerde van het hoofdcomité van het Roode kruis, dienzelfden dag naar Dusseldorf was vertrokken, vergezeld van vijf doctoren en twee kandidaten in de medicijnen, en met eene aanzienlijke bezending verbandmiddelen enz., ten einde gevolg te geven aan eene aanvraag om hulp, die van daar tot | |
[pagina 102]
| |
de Nederlandsche vereeniging was gericht. Zelf tot het hoofd-comité behoorende, en door mijn verblijf te Utrecht geen onmiddellijk deel kunnende nemen aan den arbeid, die thans te 's Gravenhage met zooveel ijver wordt voortgezet, besloot ik voor een paar dagen naar Dusseldorf te gaan, om daar informatiën in te winnen, en te zien, of ik er op de eene of andere wijze van dienst zou kunnen zijn. Die stad toch is een centrum geworden voor de dagelijksche aankomst, de verpleging en gedeeltelijke verzending van duizenden gewonden, die voornamelijk per stoomboot van het oorlogstooneel worden aangevoerd. Van den omvang der taak, die daar vervuld moet worden, kan men zich eenig denkbeeld vormen, wanneer men weet, dat er dagen zijn, waarop meer dan duizend gekwetsten worden aangebracht. In den loop van Dinsdag had ik het genoegen, dat een vrij aanzienlijke voorraad van allerlei benoodigdheden bijeengebracht werd, deels door de zorg van het Utrechtsch comité, deels door particulieren, zoodat ik gisteren avond hier niet met leege handen behoefde aan te komen. Heden morgen vroeg ging ik met Dr. Bosscha op weg om mijn onderzoekingstocht te beginnen, en nu, aan den avond van een vermoeienden dag, die mij langs eene reeks van vroeger ongekende tooneelen heeft gevoerd, zet ik mij neder om de indrukken, die ik er van ontvangen heb, zoo goed het gaan wil, op het papier te zetten. Men behoeft slechts weinige uren in Dusseldorf te hebben doorgebracht, om te zien dat het hier werkelijk een hoofddepôt van gewonden is geworden. Dusseldorf is op dit oogenblik een groot hospitaal. Aller streven, aller gedachten zijn alleen op dit eene punt gericht. Voor het grootste gedeelte der bevolking is de verpleging hoofdzaak, al het andere tijdelijk bijzaak geworden; de gesprekken op alle openbare plaatsen, in de societeiten | |
[pagina 103]
| |
en aan de table d'hôte loopen over niets anders; alleen het bespreken der oorlogsoperatiën en der bulletins, die telkens aan de hoeken van de straten worden aangeplakt, brengen daarin eenige afwisseling. De grootste officiëele inrichting is het zoogenaamde Reserve-Lazaret, waarvoor men de groote Uhlanenkazerne heeft in gebruik genomen. Daar brachten wij dan ook ons eerste bezoek. Het is een kolossaal gebouw, dat in der tijd door Napoleon I werd opgericht, met een front van een paar honderd schreden aan de straat en verscheidene ruime binnenpleinen. Bij het binnentreden der hoofddeur doet zich een levendig en schilderachtig tooneel voor u op. Hier staan eenige reusachtige meubelwagens, met stroo belegd, waar zooeven een transport gewonden mede is aangebracht, die voor een groot gedeelte reeds in verschillende kamers zijn te bed gelegd; sommigen, die, aan het hoofd of arm gewond, nog loopen kunnen, gaan met langzame schreden naar de lokalen, die hun worden aangewezen, ondersteund door de ziekenoppassers met den lichtblauwe armband met het roode kruis. De meest verschillende uniformen - het zijn nagenoeg allen Franschen - ziet men hier door elkander: linie-infanteristen met hunne grauwe kapotten, artilleristen, kurassiers, zouaven met kortgeknipte haren, lange baarden, blauwe vesten en wijde kniebroeken; ook enkele turko's, die intuschen door hunne kalmte contrasteeren met het beeld van dierlijke woestheid, dat ons door de nieuwsbladen - en niet ten onrechte - van die Afrikanen gegeven wordt. Bij en door dat alles heen bewegen zich allerlei bonte groepen: hier zijn het bedienden, die de kisten en pakken, met het roode kruis gemerkt, van de handwagens afladen en de trappen opdragen naar het algemeene magazijn, waarvan de ingang in een der hoeken van het | |
[pagina 104]
| |
plein gelegen is; daar zijn het vrouwen, die met de gekwetste landslui staan te praten; officieren van de landweer, die, met het toezicht over eenig onderdeel van den dienst belast, hunne bevelen geven; ziekenoppassers, die met waterbekkens, verbandstukken, ijsemmers of eetketels heen en weder loopen. Wij gaan de trappen op, die naar de afdeeling leiden, waar doctor Wartman uit Arnhem zijne diensten bewijst. Hij en vier college's, de h.h. dr. Büchner uit Deventer, dr. de Vrij uit Dordrecht, drs. van der Ley en de Zwaan uit 'sGravenhage, en de twee candidaten Sannes en Offerhaus uit Groningen, hadden zich ter beschikking van den geneeskundigen dienst gesteld, en ik verzeker u, dat die diensten dankbaar zijn aangenomen. De drie eerste doctoren met de beide candidaten zijn hier gebleven, de heeren van der Ley en de Zwaan zijn gisteren naar Elberfeld vertrokken, waar hunne hulp gevraagd was. Langs een langen corridor strekken zich de kamers uit, waar wij een bezoek afleggen. Moeilijk zou het mij vallen, u den indruk weer te geven, dien het zien van zooveel ellende zelfs op den koelbloedigste toeschouwer maken moet. In de ijzeren kribben op stroozakken liggen de ongelukkigen uitgestrekt; hier met een doorboorden arm, daar met een kogel door de dij, door de borst of door het been: opmerkelijk is het, dat het nagenoeg alle kogelwonden zijn. Met een bedaardheid, die reeds dadelijk vertrouwen wekt, gaat onze doctor met zijn helpers langs de bedden: elke wond wordt zorgvuldig nagezien, gereinigd en op nieuw verbonden. Treffend is het daarbij, te zien met hoeveel onvermoeide zorg de geestelijke zusters, die in deze afdeeling dienst doen, hare liefdetaak verrichten. Kalm en rustig, met een glimlach op de lippen als de zieke zich wat beter | |
[pagina 105]
| |
voelt, of met een weemoedige uitdrukking op het gelaat, als de arme drommel met op elkander geklemde tanden zich tracht te verzetten tegen de pijnen, die hem martelen, staan zij daar met haar mand met zwachtels en pleisters en pluksels en kompressen, en wenden het oplettende oog niet af van den arts, om zijne minste gedachten te raden, om hem terstond alles aan te reiken of aan te brengen, wat hij temidden van zijn bloedig werk met korte woorden vraagt. Dat is wel de bedaarde, zelfverloochenende toewijding in hare verhevene eenvoudigheid. Maar meer dan ooit werd het mij hier duidelijk, dat alleen geoefende handen en krachtige gestellen voor die taak berekend zijn. Onze medelijdende en door echte menschenliefde gedreven vrouwen en meisjes mogen het wel bedenken, dat alleen degelijke voorbereiding geschikt maakt, voor dat zware werk der barmhartigheid hetwelk zonder sterke zenuwen onmogelijk kan worden uitgevoerd. Zij zouden het moeten zien, om te weten wat het is, wanneer de bloedige windsels afgewikkeld worden, en de gapende wond bloot komt; als de kermende zieke in doodelijken angst op de schaar staart, die de vastgekleefde zwachtel moet wegknippen; als hij krampachtig de machtelooze armen uitstrekt, als om de hand, die helpen moet, maar hem op het oogenblik pijnigt, af te weren; als het klamme zweet dat bleeke hoofd bedekt, dat ondersteund en afgekoeld wordt door den helper, die hem met een paar woorden: ‘courage, mon ami, ça sera bientot fait,’ wat moed in te fluisteren. Dat zijn geen kleinigheden, daar is de beste wil, de liefderijkste deelneming niet voldoende, daar behoort kracht, zoowel van lichaam als van ziel, en ervaring en kennis toe. Waar deze onmisbare factoren ontbreken - daarover zijn alle geneesheeren het eens - daar is vrouwelijke hulp niet alleen | |
[pagina 106]
| |
nutteloos, maar dikwijls in de hoogste mate schadelijk, voor den patient en voor den arts beide. En dat zelfde geldt niet minder ten opzichte van hen, die als geneesheeren of assistenten hunne diensten willen verleenen. Hebben zij vertrouwen op zich zelven, een vertrouwen, gegrond op studie en ondervinding, dan zullen zij overal met open armen worden ontvangen, want er is bijna overal gebrek aan praktisch bekwame heelmeesters; maar ontbreken hun die vereischten, waarlijk, het is beter dat zij zich niet aanmelden; de overigens lofwaardige zucht om eene rijke ervaring op te doen mag het hoogste, waar het hier op aankomt - de degelijke behandeling van eene menigte onge - lukkigen - niet over het hoofd doen zien. Wat al tooneelen van ellende hebben zich bij dat eerste bezoek in het hospitaal aan mij voorgedaan! Hier is het een fransch fuselier, wiens handbeenderen gedeeltelijk vermorseld zijn door een puntkogel, die bij den duim is ingedrongen, en aan den anderen kant, dicht bij de pols, is uitgegaan; de grijsvale hand is tot een vormlooze massa opgezwollen, de arm, die hem overal een duldelooze pijn doet, is op een spalk gebonden, die door de liefdezuster voorzichtig wordt ondersteund, terwijl de zwachtels worden losgemaakt. Klappertandende van de koorts, staart hij beurtelings allen, die om zijn bed staan, aan, als om in hunne oogen te lezen wat men met zijn arme verbrijzelde hand zal willen doen. Voorloopig is nog geene amputatie noodig, de wonden worden gereinigd en de koele waterstraal uit den irrigator schijnt zijn lijden wat te verlichten; het nieuwe verband wordt gelegd, en van daar gaat het naar een ander. In de volgende bedden liggen twee Turko's: den eenen, dien een granaatscherf een stuk uit den schedel geslagen heeft, wordt het zwarte kroes- | |
[pagina 107]
| |
haar rondom de wijde wond afgeschoren; hij zit, met den witten mantel om de schouders geslagen, overeind in het bed, en kijkt, met over elkander geslagen armen en met stoïcijnsche bedaardheid op het zwartbruine gelaat, recht voor zich uit. De ander heeft twee wonden in de dij; door de eene is de kogel ingedrongen, door de andere heeft hij het vleesch verlaten, en tusschen die beide heeft het mes van den chirurgijn een nieuwe, diepe wond ingesneden, om de stoffen, die zich daar binnen opzamelden, te ontlasten. Ginds ligt er een, wien een kogel door de longen gegaan is; zijn toestand is hopeloos. Wij gaan naar eene andere kamer, en weder naar eene andere - een lange treurige reeks van martelingen. Het zijn in deze afdeeling nagenoeg allen Franschen, die dus het droevige van de krijgsgevangenschap in een land, waar zij geen woord van de taal verstaan, nog daarenboven moeten dragen. Doch over het algemeen zijn zij onderworpen en tevreden; ‘nous sommes bien soignés, on nous traite bien,’ hoort men telkens uit hun mond. Aan twee hunner had dr. Büchner, den dag na zijne aankomst met den chef van het lazaret belangrijke operatiën gedaan. Den eerste was het rechterbeen even onder de knie afgezet; hij maakte het vrij wel en had goede hoop: ‘Je rentrerai avec une jambe de bois,’ zei hij gelaten, en na een oogenblik peinzen: ‘du moins j'espère qu'on me donnera une pension.’ Er was iets onbeschrijfelijk pijnlijks in den blik, die de arme verminkte zoo in de toekomst wierp. Voor den anderen waren de vooruitzichten zwarter: hij had een resectie van de knie ondergaan, maar de wond zag er heden slecht uit. Hij zelf had weinig hoop: ‘je pense bien crever ce soir,’ voegde hij mij met bevende stem toe, toen ik hem vroeg hoe het ging. Maar ik wil u de verdere beschrijving van dien jammer | |
[pagina 108]
| |
sparen, waarvan de aanblik alleen een steenen hart zou doen breken, en die u den oorlog doet vloeken als de grootste gruwel, die het menschdom kan teisteren. Niet minder treurige tooneelen zag ik daarna in het Evangelische Krankenhaus, eene voortreffelijke inrichting, waar de gewonden uitstekend worden verpleegd. Er waren er, meen ik, zes en negentig, die in de ruime, goed geventileerde zalen op matrassen met heldere linnen lakens lagen, en waarbij alles, wat tot hunne verkwikking en lafenis kon dienen, te vinden was. Dit huis is eerst onlangs gebouwd en zelfs nog niet geheel gereed; het is een filiaal van het Mutterhaus in Kaiserswerth, maar heeft weinig middelen. Men vroeg mij vooral om pluksel en om geübte Krankenwärterinnen. De telegraaf heeft hun verlangen dadelijk naar ons hoofdcomité te 's Gravenhage overgebracht, en weldra zullen ook Hollandsche, waarschijnlijk Utrechtsche, diakonessen de liefdetaak harer Duitsche zusters komen verlichten. Het zijn hier meest zwaar gekwetsten, die niet getransporteerd kunnen worden; op eene enkele uitzondering na zijn het Duitschers, daar de Franschen als krijgsgevangenen niet aan de bijzondere verpleging worden overgegeven. Behalve dit ziekenhuis zijn er nog verscheidene kloosters, die ik evenwel, uit gebrek aan tijd, niet kon bezoeken, maar die, zoo ik hoor, alle, naarmate van de geringe middelen, waarover zij kunnen beschikken, met elkander wedijveren in zorg voor de gewonden, die hun worden toevertrouwd. Het hoofdmagazijn van het Roode Kruis is in een der zalen van het Reserve-Lazaret. Daar komen alle kisten pakken en manden aan en worden ontpakt en gesorteerd. Een flink jong student uit Bonn is hier met een paar leden van het Dusseldorfer comité den geheelen dag aan het werk met twee jonge dames, die in deze | |
[pagina 109]
| |
exceptionneele linnenkast de handen vol hebben. De voorraad wordt dagelijks aangevuld, maar, onophoudelijk aangesproken, zou er weldra gebrek komen, indien de toevoer niet onafgebroken plaats had. Bij de duizenden en duizenden, die hier verbonden en gelaafd moeten worden, is zulk een depôt in werkelijken zin een danaïdenvat; als de toevoer drie dagen ophield, was er gebrek. Men moet het gezien hebben, welke consumptie er plaats heeft, om zich een denkbeeld te maken van al wat die hospitalen verslinden. En toch zag ik overal de meeste orde in het gebruik: nergens overdaad, nergens verkwisting. Daarom roep ik het met den meesten aandrang al mijnen lezers toe: geeft en geeft in ruime mate - te veel geven is onmogelijk. Weest verzekerd, dat iedere gulden, die wordt gegeven, hier eene tiendubbele waarde heeft. En toch is datgene, wat ik in die eene stad gezien heb, ook al is zij een voornaam depôt van gewonden, nog slechts een klein onderdeel van het groote jammerlijke geheel. Vraagt men mij, wat ik, volgens de ondervinding, die ik hier opdeed, het meest wenschelijk oordeel, dat door de comité's aan het hoofdcomité worde gezonden, dan zou ik geneigd zijn te zeggen, dat toezending van geld het meest doeltreffend is. Doch verder komen in aanmerking: chirurgicale instrumenten, vooral die voor amputatie en resectie. ‘Onze instrumenten zullen welhaast stomp beginnen te worden, en wij hebben er niet genoeg voor het werk,’ waren de huiveringwekkende woorden, waarmede een der doctoren, die den ganschen dag aan ‘het werk’ besteedde, bij mij op toezending daarvan aandrong. Vervolgens paardenharen matrassen: bijna alle gewonden in het lazaret liggen nog op stroozakken, en voor een man met een gebroken been, die door een affuit was overreden, | |
[pagina 110]
| |
kregen wij niet dan met moeite eene matras. Er waren er geen meer, de voorraad was uitgeput en men was aan het aanmaken van nieuwe, maar dat vordert tijd: - wie eene matras zendt, doet een weldaad. Verder Bordeaux wijn (roode), die in den regel bij ons voor minder geld beter te krijgen is dan in Duitschland. Zweeftuigen tot het ondersteunen van gewonde ledematen; daarvan heeft het comité van Deventer er eenige naar 's Hage gezonden, die van een zeer eenvoudig model zijn en in de praktijk zeer goed voldoen. IJzeren bedstellen zijn vooreerst niet noodig: ik zag er nog vele honderden, die intusschen ook weldra in gebruik zullen komen, want men wacht, behalve de vlottende bevolking, binnen kort nog zes honderd gewonden, die hier blijven zullen. Eindelijk verbandmiddelen, gevensterde pluksel (gitter-charpie), opengespleten watten, aan de ruwe zijde met neteldoek belegd, draadpluksel, die bij centenaars gebruikt wordt, irrigators, die van den eenvoudigsten vorm kunnen zijn: een hoogen cilinder, waaraan een caoutchoucslang, met aan het eind penneschacht in een kurk goed waterdicht bevestigd, meer is niet noodig. - Ziedaar alzoo de voornaamste zaken, die ik opteekende, omdat mij de wensch daarnaar werd uitgesproken, die dan ook trouwens wel reeds door den gedelegeerde aan het hoofdcomité zal zijn kenbaar gemaakt. Voor onze doctoren, die daar zoo wakker de eer van het Nederlandsche Roode Kruis ophouden, zal de toezending van harte welkom wezen, want hun werkkring vermeerdert met den dag. Binnen weinige dagen zal dr. Wartman 110 gewonden onder behandeling hebben; dr. Büchner bezoekt 15 kamers, waarvan ik het aantal bedden niet juist ken; dr. de Vrij behandelt 8 kamers, vooral bezet met oogzieken, en daarenboven zijn zij ieder om de vier dagen ‘de | |
[pagina 111]
| |
jour’, zooals men 't hier noemt: zij zijn dan den geheelen dag van dienst in het Reserve-Lazaret. Voeg daarbij het ontvangen, onderzoeken en zoo noodig verbinden der gekwetsten aan de landingsplaatsen der stoombooten, en ik behoef u niet te zeggen, dat hun niet veel leegen tijd overschiet. Dat lossen van de stoombooten, 't welk dikwijls driemaal daags gebeurt, heb ik heden niet kunnen bijwonen. Mogelijk deel ik daarvan, en van hetgeen ik nog later hier zien mocht, nog een en ander mede. Voorloopig sluit ik hier mijne korte aanteekeningen en geef ze, zoo als ik ze vluchtig, onvolledig maar onder den indruk van het oogenblik, op het papier bracht. Ik schrijf ze op mijn kamer in het Europäische Hof, terwijl alles kalm en rustig om mij henen is: ik geloof niet dat er tien logeergasten zijn. Den geheelen dag is het buiig en regenachtig weder geweest, maar de zon is in heldere kleurenpracht ondergegaan; 't is nu half tien, ik sluit mijne vensters open, 't is buiten zoel en stil, de sterren fonkelen aan den wolkenloozen hemel. Vlak voor mij ligt het stationsgebouw met zijn doolhof van zich kruisende spoorlijnen; daarachter onderscheid ik nog even het plein van het groote lazaret, waar drie of vier groote witte tenten zijn opgeslagen, die in gebruik zullen worden gesteld als de epidemieën en hospitaalkoortsen haren doodenden geesel zullen gaan zwaaien, en in het verre verschiet teekenen de belommerde hellingen van den Annanasberg tegen den grijze horizon af; alles is rustig en zwijgend, alsof er daar ginder geen duizend ongelukkigen op hun smartbed lagen uitgestrekt. Daar snijdt plotseling de schrille gil van de stoomfluit door de lucht, een dringende menigte stroomt samen langs het witte hek aan de overzijde van de spoorbaan, fantastisch verlicht door de flikkerende gaslantaarns; steu- | |
[pagina 112]
| |
nend en stampend komt de locomotief te voorschijn, en sleept met langzaam versnellenden vaart een langen trein van dertig wagens voort; een daverende kreet, een luid hoera stijgt op uit den dichten drom, die beantwoord wordt uit de voorbijtrekkende wagens: het is een bataillon landweermannen, die zoo even afscheid genomen hebben van vrouw en kind, van moeder en bruid. Voort gaat het, sneller en sneller voort in den duisteren nacht, naar het zuiden, naar Frankrijk! De gevallenen moeten vervangen worden! - Voor hoevelen van die, nu zoo krachtige mannen, dacht ik, zal weldra ook weder de hulp van het Roode Kruis worden ingeroepen!
Dusseldorf, den 12 September 1870. Ik heb, wanneer ik mij wel herinner, aan de lezers van mijn eersten brief eene halve belofte afgelegd, om meer van mij te doen hooren, wanneer ik gedurende mijn verblijf alhier iets meende te kunnen mededeelen, wat hun belang kon inboezemen, en ongetwijfeld zou ik het reeds vroeger gedaan hebben, indien het mij, in den letterlijken zin des woords, niet aan tijd had ontbroken. Van den vroegen morgen tot den laten avond is hier bedrijvigheid van allerlei aard, en er blijft nog altijd zooveel te doen over, dat men er onmogelijk toe komen kan, kalm te gaan zitten met een pen en een vel papier. En toch zou ik het zoo gaarne in de eerste dagen gedaan hebben, al was 't alleen maar, om door middel van dezen brief mijn dank te brengen aan de menschlievende gevers, die den avond voor mijn vertrek uit Utrecht, mij nog velerlei deden toekomen, dat ik voor de arme gewonden moest medenemen en ten hunnen nutte aanwenden. Anonymus wete dan, dat zijne vier bankbiljetten van ƒ25 bij mij gebracht zijn; aan | |
[pagina 113]
| |
hem en aan den niet-anonymen gever van eene even groote som, mij een paar uur vroeger ter hand gesteld, mag ik thans met mijn dank de verzekering geven, dat ik hunne giften op de best mogelijke wijze heb trachten te besteden. Aan vele gewonden, die tot nu toe op stroozakken hadden gelegen, heb ik complete en gemakkelijke matrassen kunnen geven, die ik voor een deel van het geld had aangeschaft; en hoe gaarne zou ik het den edelmoedigen gevers gegund hebben, den tevreden glimlach te zien, die om de bleeke lippen van de aldus verkwikte lijders speelde, toen ik hun zeide, dat zij niet mij daarvoor moesten danken, maar dat ik slechts de opdracht van mijne vrienden in Holland vervulde; die vrienden in Holland zullen zij niet vergeten. Ook het vaatje wijn, het groote pak zwachtels, dat ik in Utrecht ontving twee kistjes, van alles voorzien wat een liefderijk vrouwenhart voor zieken kan uitdenken, en die mij uit 's Hage gestuurd werden om aan de Kreuzsch western en aan het Mariën-hospitaal uit te reiken, dat alles, met zooveel meer nog, heeft menigen lichtstraal in den donkeren nacht van het lijden geworpen. Nog altijd blijft Dusseldorf een hoofdstation voor de gekwetsten, die nagenoeg dagelijks van het tooneel des oorlogs worden aangebracht, hoewel de toevoer in de laatste dagen verminderd is, waarschijnlijk doordien thans vele geblesseerden op het onzijdige Belgische grondgebied verpleegd worden. Intusschen komen er nog herhaaldelijk stoombooten met nieuwe bezendingen aan. Zulk eene aankomst behoort tot de belangwekkendste, maar tegelijk tot de treurigste tooneelen, die het dagelijksch leven hier oplevert. De landingsplaats van die booten is aan de noordzijde der stad, tegenover het zoogenaamde Lagerhaus. Gewoonlijk heeft de ontsche- | |
[pagina 114]
| |
ping des morgens te zeven uur plaats, vooral wanneer, zooals dikwijls het geval is, het transport in den nacht aankomt. Dan is er leven en drukte op dien anders zoo stillen oever; en op het breede plein, dat door een hooge, glooiende kade wordt begrensd, is alles in gereedheid, om de nieuwe reeks van slachtoffers te ontvangen. Door eene tijdelijke barrière wordt het publiek, dat gewoonlijk in groote getale daar samenvloeit, afgesloten van de kleine vlakte, waarop planken loodsen zijn opgeslagen door het zoogenaamde Unterstützung-Comité, dat zich de lafenis en verkwikking van de aankomende gewonden, en vroeger ook die van de doortrekkende militairen ten taak heeft gesteld, en die taak met de meest volhardende menschlievendheid onverdroten volvoert. Onder een breed afdak zijn groote tafels geplaatst, waarop brood en vleesch, lange rijen glazen met limonade, een kolossale ketel met koffie, door tal van kommetjes omringd, een vaatje wijn en flesschen en frissche waterkannen en bessensap enz. gereed staan. Onder een ander dak staan stoelen en rijen banken met gevulde zittingen; in de derde loods ligt een lange rij matrassen op den grond, om de zwaar verwonden op neder te leggen; en op twee groote tafels staan de mandjes en kistjes met pluksel, verbandlinnen, rollen zwachtels, hechtpleister, irrigators en de noodige instrumenten om, zoo het vereischt wordt, een verband te kunnen vernieuwen of het noodige te doen, ten einde ten minste voor het oogenblik eene tijdelijke hulp aan te brengen. En daarvoor staan de leden van het Comité, kenbaar aan den armband met het roode kruis, tot handelen gereed; aan de landingsbrug zijn een twintigtal militairen opgesteld, die tot dragers bestemd zijn. Aan den anderen kant van het plein, dat een der schilderachtigste huizengroepen van Dusseldorf en den kabbelenden Rijnstroom | |
[pagina 115]
| |
met den schipbrug tot achtergrond heeft, staan twee reusachtige meubelwagens, droschken, omnibussen en partikuliere rijtuigen geschaard. Allerlei bonte groepen, waaronder wij Hollanders reeds menigen goeden bekende ontmoetten, staan belangstellend naar de langzaam aanstoomende boot uit te zien, of met elkander in druk gesprek gewikkeld, dat tegenwoordig maar twee onderwerpen heeft: de gekwetsten en de gebeurtenissen op het oorlogsveld. Hier ziet gij de hooge gestalte van den Oberst Mensing, aan wien de leiding van het geheel is opgedragen, en die met den Oberbürgermeister van Dusseldorf de noodige bevelen geeft; daar zit een jong schilder, die zijn tijd niet wil verliezen, in der haast eene vluchtige schets te maken van het bonte tafereel; ginds komen twee kleine blonde krullebollen met vier dikke worsten aandragen, welke zij met een: ‘Grüsse vom Schneidermeister X,’ aan een der leden van het comité overhandigen, die ze met een: ‘der Schneidermeister X soll leben!’ in ontvangst neemt, en dadelijk op tafel onder het mes brengt. Kortom, het is een tooneel, dat u door zijne levendigheid in eene opgewekte stemming zou brengen, als die stemming niet getemperd en gedrukt werd door de gedachten, die u daarbij onophoudelijk door het hoofd woelen, en die u den jammer en de ellende geen oogenblik doen vergeten, die er de aanleiding toe zijn. Daar nadert de boot met de groote witte vlag met het roode kruis in top; de zonnetent is over het geheele verdek gespannen, en het grootste gedeelte van het vaartuig is rechts en links voorzien van wanden van zeildoek, om een beschutting te geven tegen den wind. De touwen worden uitgeworpen en vastgemaakt, de loopplanken gelegd, en op het bevel van den Oberst begint de ontscheping. Hoe dikwijls heb ik dat aan land komen gezien, telkens | |
[pagina 116]
| |
andere beelden, maar telkens hetzelfde karakter, telkens de zelfde treurigheid, die u altijd weer op nieuw in de ziel grijpt. Eerst komen degenen, die nog gaan kunnen, zij het dan ook strompelend op een kruk of door een of twee helpers onder de armen ondersteund; hunne bleeke gelaatstrekken, hunne diep liggende oogen, hunne gescheurde kleederen, de uitputting, die uit hun geheele voorkomen spreekt, getuigen van het lijden, dat zij hebben doorgestaan. Zij worden onder het afdak geleid, waar zij zich neerzetten op de bankenrijen, fuseliers en ulanen, dragonders en artilleristen, landweer en liniesoldaten, Franschen en Duitschers, van alle troepensoorten en legerafdeelingen dooreen; de koffie, de wijn, het brood, de sigaren worden rondgedeeld; dat zijn oogenblikkèn van verpoozing, die den afgetobden rust geven, vooral door het vooruitzicht, dat zij eindelijk den moeielijken tocht achter den rug hebben, en dat ginds een bed en geregelde geneeskundige hulp hun wacht. Daarna worden de zwaarder gewonden op hunne matrassen aan land gedragen: langzaam en voorzichtig worden zij op den wal nedergelegd; zij, die nog dadelijk hulp behoeven, in de loods, anderen in de nabijheid van de wagens. Hier is het een geamputeerde, daar een, die, door kogel of granaatscherf getroffen, half bewusteloos of in hevige koorts daar nederligt; ginds een ongelukkige, die eene zware wond in de lenden heeft en voorover moet liggen en blijven liggen; zijne handen klemmen zich krampachtig om het kussen, waarop hij met saamgeknepen lippen het moede hoofd zijdelings tracht neer te leggen. Na eenige rust begint het verdere transport: vooruit gaan de lichtst gewonden, de volgende worden in de omnibussen en andere wagens geholpen, en eindelijk worden in de meubelwagens, die rijkelijk van eene dikke laag stroo | |
[pagina 117]
| |
zijn voorzien, de zwaar gekwetsten op hunne matrassen langs de zware, hellende balken ingedragen en naast elkander nedergelegd. Daarop gaat de stoet voorwaarts, de toeschouwende menigte verspreidt zich, de glazen, flesschen, trommels, vaatjes enz. worden opgeruimd en weggeborgen; in korten tijd is de landingsplaats ledig, - de hospitalen en lazaretten hebben hun nieuw contingent ontvangen, de taak der geneesheeren vangt weder met nieuwe lijders aan. Het juiste aantal gekwetsten, die op deze wijze, of ook voor een gedeelte per spoortrein, hier zijn aangebracht, hetzij om hier te blijven of na korter of langer oponthoud verder naar 't binnenland te vertrekken, kan ik niet juist opgeven: het kleinste cijfer, dat mij genoemd werd, is elf duizend, het grootste vijftienduizend. Waarschijnlijk is het laatste het meest nauwkeurige, want alleen in Augustus is voor het transport per stoomboot naar Dusseldorf 57000 thaler betaald, waarbij mij werd gezegd, dat dit per man 5 thaler en eenige groschen bedroeg, waaruit een getal van omtrent elfduizend volgt, en wanneer men die, welke met de treinen aankwamen, wier aantal intusschen veel geringer is, hierbij telt, dan komt men omtrent tot het cijfer van veertien- of vijftienduizend. Wellicht zal ik later in staat zijn, omtrent de werkzaamheden van het Unterstützungscomité, dat al die duizenden bij aankomst of doortocht verpleegd heeft, eenige statistieke bijzonderheden mede te deelen, die een denkbeeld kunnen geven van den omvang dier werkzaamheden. Het aantal bijzondere inrichtingen, waarin de gewonden, behalve in het groote Reservelazaret, verpleegd worden, en waarmede ik mij in verbinding heb gesteld, bedraagt zeven: het Evangelische Krankenhaus, het | |
[pagina 118]
| |
Mariënhospital, de kloosters van de ‘barmhärtige Schwestern,’ van de Dominicanen, van de Franciscanen van de ‘Dienstmägde Christi,’ en het lazaret, door de schilders-vereeniging ‘der Malkasten’ in haar zomerlokaal ingericht. In drie daarvan zijn Hollandsche dokters werkzaam, de negen overige doen dienst in het Reserve-lazaret, waar omtrent 700 gekwetsten liggen. Omtrent hun werkkring kan ik, uit gebrek aan tijd en aan ruimte, in dezen brief niet in nadere bijzonderheden treden, maar moet ik verwijzen naar de bulletins, die van wege het Hoofdcomité van het Roode Kruis worden uitgegeven, en waarin de rapporten uit Dusseldorf zijn of worden opgenomen. Dat er voor zulk eene menigte zieken, als hier aanwezig zijn of geweest zijn, eene onophoudelijke behoefte van allerlei aard blijft bestaan, behoeft niet verzekerd te worden, en ik kan het niet genoeg zeggen, welk een gelukkig gevoel het is voor mij, die tegenwoordig op deze standplaats door het Hoofdcomité met de regeling der zaken belast ben, dat ik tot nu toe niet alleen aan bijna alle aanvragen om ondersteuning heb kunnen voldoen, maar elk oogenblik in de gelegenheid ben, om overal, waar ik van terzijde verneem dat dringende hulp noodig is, die hulp te verleenen. Ons dépôt, dat ik in de Kreuzstrasse bij den bouwmeester Schiffer heb opgeslagen, die mij daarvoor een uitmuntend lokaal heeft in gebruik gegeven, gelijkt, dank zij de trouwe bezendingen uit Nederland, op de beurs van Fortunatus: ik geef steeds uit en 't wordt nooit leeg. 't Is een ware staalkaart van al wat de zieken behoeven: onderkleeren en verbandmiddelen liggen op houten banken langs den wit gekalkten muur; in 't midden zijn de leege kisten op een rij gezet, om als lange tafels te dienen; vijf, zes manden met wijn en tabak, eenige zakken met koffie, rijst, grutten, sigaren- | |
[pagina 119]
| |
kistjes, liggen daaromheen, elk op hun plaats; op een tafel staat mijn voorraad van sago, arrowroot, frambozenazijn, thee, chocolade, Liebig-extract en tal van dergelijke onmisbare verkwikkingen. Van daar uit heb ik nu bijna dagelijks bezendingen naar alle kanten kunnen doen; dan komt een droschke voor, om volgeladen te worden met al wat noodig is, en wij rijden naar de plaats der bestemming; en het is een waar genot, dat ik iedereen elken dag zou toewenschen, om te zien met welk een erkentelijk gevoel dat alles wordt ontvangen. Vooral is dit het geval in de kloosters, die werkelijk arm zijn, en toch al het mogelijke doen, dag en nacht, om de gewonden, die aan hunne zorgen zijn toevertrouwd, met de meest mogelijke liefde en oplettendheid te verplegen. Ons Nederlandsch dépôt is langzamerhand algemeen bij al die inrichtingen bekend geworden, en heeft zich een reputatie verworven, ten opzichte van de degelijkheid en voortreffelijkheid van al wat er uit te voorschijn komt, die het hart van alle gevers goed zou doen, wanneer zij het hoorden. Geen linnengoed is zoo keurig, geen verbandmiddelen zoo zorgvuldig vervaardigd, geen pluksel zoo rein en zacht, geen wijn zoo goed, geen verkwikkingen zoo goed gekozen, als die uit ons land komen, en dat is niet mijn gevoelen alleen, maar elken dag moet ik het van alle kanten hooren. Geen wonder dan ook, dat de ingenomenheid met Nederland en het Nederlandsche Roode Kruis met den dag toeneemt; iedereen beijvert zich, als 't voorkomt, daarvan te doen blijken. Vooreerst, en dat is 't voornaamste, door tot ons te komen, als er behoefte is, als men eens wat bijzonders moet hebben, en ten anderen door het bewijzen van beleefdheid en gastvrijheid, veel meer dan wij kunnen aannemen, want de tijd vliegt hier voorbij. Voor de schilderijen-tentoonstelling ontving ik reeds den | |
[pagina 120]
| |
eersten dag doorloopende kaarten voor alle heeren; van den Malkasten een zeer beleefden brief, waarbij ons de toegang tot de schilders-societeit wordt opengesteld, enz. Als wij gelegenheid hebben, maken wij er gebruik van, en nu en dan wordt ons werkzaam leven eens afgewisseld door meer zorgelooze uren. Zoo zou ik met genoegen eene meer uitvoerige beschrijving kunnen geven van den feestdag en de geweldige opgewondenheid, die hier heerschte, toen de tijding van Napoleons gevangenneming was aangekomen; van den grooten fakkeltocht, die 's avonds door de stad trok; van het daarop volgende feest in den Malkasten, waar in een paar uur een ware artistieke trophee was opgericht, zooals alleen kunstenaren dat kunnen doen; van de groote wijnbowl (ik meen van twee ankers), die daar geledigd werd; van de toast, die daar werd uitgebracht op de Nederlandsche comité's van het Roode Kruis, die nauwelijks ten einde was, toen allen als éen man opstonden, en het ‘Wien Neerlandsch bloed’ op eens door duizend stemmen met een geïmproviseerd piano-accompagnement werd gezongen. Ik zou u verder nog kunnen spreken over de algemeene opinie, over de stemming in Duitschland en over nog veel meer, maar aan dezen brief moet een einde komen. Wellicht, doe ik later nog eens een omgang met mijne lezers door de verschillende hospitalen - mits ik tijd kan vinden.
Dusseldorf, den 1 October 1870. 't Is de avond vóór mijn vertrek van hier: mijn koffer is gepakt, en ik wil den korten tijd, die mij overblijft, gebruiken, om mij met hen, die in mijne beide voorgaande brieven belang gesteld hebben, nog eenige oogenblikken te onderhouden. Een paar weken | |
[pagina 121]
| |
zijn er verloopen, sedert ik het laatst iets van mij deed hooren, en weder waren het weken, wel is waar van drukke werkzaamheid, maar die mij een aantal onvergetelijke uren hebben opgeleverd, want ik verzeker u: in een tijd als deze, en in de buitengewone omstandigheden, waarin men hier verkeert, komt oneindig veel voor, dat een onuitwischbaren indruk maakt voor het geheele leven. Nog altijd is de verpleging hier in vollen gang, maar langzamerhand heeft zij een ander karakter aangenomen. Het aantal gewonden is in de laatste dagen zeer verminderd, tengevolge van verschillende oorzaken: in de eerste plaats doordien er zulke bloedige gevechten niet meer geleverd zijn als vroeger, die zulk een tal van slachtoffers op eens maakten, ten anderen, omdat België er thans een menigte heeft opgenomen, hetgeen eerst niet het geval was. Het slechte weder, dat voor omtrent veertien dagen in de nabijheid van het oorlogstooneel vrij algemeen heerschte, belette het krankentransport, en bovendien zijn er reeds verscheidenen zoover genezen, dat zij de hospitalen konden verlaten, hetzij om naar hunne korpsen terug te keeren, dat echter met verreweg de minste het geval was, hetzij om zich ter verdere verpleging naar hunne woonplaatsen te begeven, waar men evenwel niet toe overgaat, dan nadat men verzekerd is, dat zij daar de geneeskundige hulp zullen vinden, die zij in hun toestand nog behoeven. Eindelijk zijn er velen naar hun laatste rustplaats gedragen, want hoewel het aantal sterfgevallen veel minder geweest is, dan men door vergelijking met vroegere oorlogen had meenen te moeten verwachten, de dood heeft toch dagelijks zijne offers geëischt. In mijne vorige brieven heb ik u eenig denkbeeld trachten te geven van den algemeenen toestand, zonder | |
[pagina 122]
| |
dat ik daarbij in vele bijzonderheden kon treden: ik wil nu in deze regels, die wel de laatste zullen wezen, met eenige vluchtige trekken dat tafereel voltooien. De stof is rijk, en de keus is moeilijk; - terwijl ik dus in deze laatste uren de lange reeks van beelden, die zich hier aan mij vertoonden, voor mijn geest laat voorbijgaan, doe ik hier en daar slechts eenige grepen: ik kan onmogelijk alles op het papier weergeven, wat ik in die vier weken heb doorleefd en wat ik toch zoo gaarne in mijne herinnering wilde vasthouden. Zoo dwalen mijne gedachten dan eerst naar het Dominicaner klooster, dat het meest in de nabijheid van ons logement gelegen is. Het is een kloek gebouw in de Thalstrasse, van zware, donkerkleurige baksteenen opgetrokken, en dat slechts gedeeltelijk is voltooid, zoodat van de kerk nog alleen het koor aanwezig is. Wij schellen aan, en de broeder in de grauwe pij, die ons de breede eikenhouten deur opent, behoeft ons den reeds lang bekenden weg niet meer te wijzen; de breede trappen voeren ons naar de bovengalerij, waar wij de zware tapijten gordijn oplichten, en vóór ons strekt zich een lange rij bedden uit, waarop wij nagenoeg alle lijders kennen. Daar ligt de arme Fransche fuselier, een der beklagenswaardigste onder de velen: zijn linkerbeen is gebroken en door een kogel doorboord, zoodat nog geen gipsverband is kunnen aangelegd worden; daarbij heeft hij een schot door de lenden, en daar de toestand van zijn been het onmogelijk maakt, hem om te leggen, is in de matras een rond gat gesneden, zoodat de arts of de ziekenoppasser telkens onder het bed moet gaan om hem zoo te verbinden. De arme man lijdt vreeselijk en gaat steeds achteruit; een paar weken geleden had hij nog goeden moed en kon ik hem nog gelukkig maken met een lange rechte pijp, die hij lig- | |
[pagina 123]
| |
gende kon rooken, maar in de laatste dagen zijn zijne krachten zoo afgenomen, dat er thans aan zijn herstel niet meer te denken is. Eenige bedden verder zit een Pommeraan met den stuk geschoten arm in een lauw bad; hij is tevreden, omdat hij sinds een paar dagen bespeurd heeft, dat er meer beweging in zijne vingers begint te komen; - en naast hem staat mijn opgeruimde kennis Archambeau, die altijd tevreden is en begonnen is lezen te leeren; ook zijn arm hangt in een doek. In de verschillende kamers, die op de galerij uitkomen, bevinden zich patienten van allerlei aard: hier lag de jonge Duitscher, - uns Meisterstück - zooals een der pleegzusters mij zei, toen ik hem voor 't eerst zag: een chassepotkogel was hem achter door het rechterschouderblad ingedrongen en aan den linkermondhoek weer uitgekomen, na hem in 't voorbijgaan vier kiezen meegenomen te hebben. Een dag of wat geleden, ontmoette ik hem aan 't station van den spoorweg; hij was volkomen genezen en ging opgeruimd naar zijne Heimath. Daar ligt ook de Turco, wiens linkervoet geamputeerd is; in den beginne was hij volkomen radeloos en verlangde eens, dat ik hem een mes zou geven om zich den hals af te snijden: hij is nu veel beter en kalmer, en roemde in gebroken fransch, met allerlei arabische woorden doormengd, zeer de behandeling, die hij had ondergaan. Als hij in Frankrijk was gebleven, verzekerde hij mij met den meesten ernst, dan had men hem zonder eenigen twijfel gewurgd, omdat men hem zonder voet niet meer gebruiken kan; nu hoopte hij weldra naar Marokko terug te kunnen keeren, waar zijn vader woonde. De verzorging in het Dominicaner klooster is uitstekend, en de chef van het lazaret, pater Albertus, wiens flink, open gelaat en krachtige figuur ik niet licht vergeten zal, is juist de man voor zijne zware taak. | |
[pagina 124]
| |
Eveneens niet ver van het Europäische Hof ligt aan den Fürstenwall het Evangelische Krankenhaus, een statig ruim gebouw, waarvan ik vroeger reeds melding maakte. Hier liggen nog ongeveer honderd gewonden en zieken, en wanneer ik ook al niet volkomen deel in den wel wat overdreven lof, dien er in een onzer bladen door een bezoeker aan werd toegebracht, en de inrichting, naar mijn inzien, aan een paar kapitale gebreken lijdt, heeft zij toch groote verdienste. Hier zijn de twee Utrechtsche dames van Veen en Blom en de dames Schroeder van der Kolk en R. Karsten, met bewonderenswaardigen ijver werkzaam, terwijl een belangrijk gedeelte van den geneeskundigen dienst door den heer Denekamp uit Schoonhoven wordt waargenomen. Een dergelijk ziekenhuis, mede nieuw gebouwd en op breede schaal ingericht, is het Mariënhospitaal met twee en negentig gewonden, aan de andere zijde der stad gelegen, en niet ver van daar hebben de Dusseldorfer schilders in hun zomerlokaal een klein, maar uitmuntend lazeret met een zestiental bedden ingericht, waar eveneens de heer Denekamp hulp verleent; hier zijn meer zieken dan zwaar gewonden. Nog zou ik u kunnen heenleiden naar het Franciscanerklooster in de Ost-Strasse, waar eene reeks van bedden is opgesteld in de breede kruisgangen met hunne hooge gothische vensters, waar de omgeving geheel in harmonie is met de figuren der monniken, die in hunne donkerbruine pijen met lange spitse kappen, door het witte koord met knoopen omsloten en met sandalen aan de bloote voeten, van bed tot bed gaan. Menige gave heb ik aan deze trouwe, maar behoeftige verplegers, die als bedelmonniken dagelijks de stad in gaan, uit het nederlandsche dépôt kunnen uitreiken. | |
[pagina 125]
| |
Dit laatste was ook het geval met het klooster der Barmherzige Schwestern - de zoogenaamde Kreuzschwestern - in de Ratingerstrasse, waar ik menig bezoek heb gebracht, en waar ik menigen goeden kennis heb achtergelaten. Daar ligt de instrumentmaker uit Oost-Pruisen, met zijn doorboorden arm, die mogelijk nooit meer zijn brood kan verdienen en met wien ik telkens een kwartiertje bleef praten - de type van den beschaafden, ontwikkelden burgerman, zooals wij er onder de Pruisische geblesseerden zoo velen ontmoet hebben. Niet ver van hem zag ik voor het eerst een stervende; het was een geamputeerde, die, half bloot gewoeld, met het loodkleurige gelaat ter zijde van het kussen afgezonken, met de gitzwarte haren door het klamme doodzweet bevochtigd, lag te zieltogen: om het bed heen was een schut geplaatst, om het droevige gezicht zooveel mogelijk voor de overige lijders te verbergen. Hoeveel ellende en jammer ziet men hier, waar men in 't gewone alledaagsche leven niet aan denkt, en toch, in zulke dagen, die aanhoudenden arbeid van geest en lichaam vorderen, mag en kan men bij die enkele tafereelen niet stil blijven staan. Het is eene onverbiddelijke noodzakelijkheid, dat men de aandacht van de individuen afwendt, en alleen de massa in het oog houdt; zonder dat zou men de eens aanvaarde taak onmogelijk ten einde kunnen brengen. Het lazaret van de Mägde Christi, het zevende van degenen, waarmede ons Roode Kruis zich in verbinding heeft gesteld, ligt te Bilk in de onmiddellijke nabijheid van Dusseldorf. Hier is dr. van der Ley uit 's Gravenhage werkzaam, voornamelijk in de barak, die daar door den vorst van Hohenzollern is opgericht. En na u dus alle inrichtingen te hebben opgenoemd, die ik hier heb leeren kennen, en waarbij ik nog een klein hospitaal in Ober-Bilk wil vermelden, dat zich in de laatste dagen | |
[pagina 126]
| |
ook om bijstand tot ons dépôt had gewend, wil ik u ten slotte naar het groote plein achter het Reserve-lazeret en de Kaserne-strasse geleiden, waar het Nederlandsche Roode Kruis de grootste werkzaamheid heeft ontwikkeld. In dat lazaret zijn de meeste gekwetsten opgenomen; hun aantal bedroeg omstreeks half September 713. Sedert dien tijd zijn er zeer velen vertrokken, en de dirigeerende arts, dr. Graf uit Elberfeld, wien de moeielijke taak werd opgedragen, om eene kazerne met vele gebreken in een bruikbaar hospitaal te veranderen, en die deze taak met evenveel energie als bekwaamheid vervuld heeft, doet nu al het mogelijke, om de gevaren, die aan eene zoo groote opeenhooping van gewonden verbonden zijn, door eene geschikte verdeeling en evacueering het hoofd te bieden. Tot bereiking van dit laatste doel dienen zes groote hospitaaltenten, op het plein opgericht, waarin onmiddellijk al degenen overgebracht worden, waarbij verschijnselen van pyaemie, hospitaalbrand, typhus enz. zich beginnen te vertoonen. De goede gevolgen van die maatregelen hebben zich al zeer spoedig doen gevoelen; niet alleen dat het lazaret zelf verschoond is gebleven van die vreeselijke besmetting, die gevaarlooze wonden in vier en twintig uren doodelijk maakt, en als zij eens uitgebroken is, hare slachtoffers bij rijen wegmaait, maar het heerlijke herfstweder, die frissche versterkende lucht op het plein, hebben tot het weinig verwachte en ook zelden bereikte resultaat geleid, dat verre het grootste aantal lijders zich op den weg van beterschap bevindt. Het is dan ook geen geringe voldoening voor onze beide Hollandsche kandidaten, Sannes en Offerhaus uit Groningen, die vroeger met de doktoren Büchner uit Deventer, de Zwaan uit 's Gravenhage en de Vrij uit Dordrecht, in het lazaret zelf werkzaam waren, dat in deze isoleertenten, die | |
[pagina 127]
| |
aan hun beider zorg zijn opgedragen, zoo menig geval, dat hopeloos werd geacht, zich ten goede keert. Het onttrekken van een menigte zwaargewonden aan het gevaar, dat hen in het lazaret van die zijde dreigde, was eene zaak van het allerhoogste belang, en hier vooral is het, dat de weldadige werking van bijzondere hulp zich het krachtigst heeft doen gevoelen. De wenschelijkheid, dat er afzonderlijke barakken werden opgericht, werd van alle zijden erkend, doch de geneeskundige dienst was er niet toe in staat, ten minste van officiëele zijde kwam het er niet toe: de grenzen van hetgeen de Staat kon doen, waren wellicht reeds overschreden. Toen bood doctor Berns uit Utrecht aan, voor eigen rekening eene barak te doen bouwen voor 20 à 25 zwaar gewonden; het denkbeeld was even spoedig uitgevoerd als het geuit werd: in zes dagen had hij de zelfvoldoening, dat hem in zijn uitmuntend ingerichte houten huis een aantal gekwetsten kon worden overgegeven, waarvan velen zonder eenigen twijfel hun behoud aan zijne kloeke handelwijze zullen te danken hebben. Nog waren al zijne bedden niet bezet, toen ik aan het hoofdcomité te 's Hage het verzoek richtte, om eene tweede barak te doen oprichten; ten half twaalf bracht de telegraaf dat verzoek over, en ten vier uur reeds had ik het verlangde toestemmende antwoord. Binnen een week was de tweede barak verrezen, en ook daar liggen nu een twintigtal lijders, die aan de voortreffelijke zorgen van Dr. Wartmann uit Arnhem zijn toevertrouwd geworden. Dank zij de mildheid van onze landgenooten, ontbreekt het in die barakken aan niets; de verband- en linnenkamer is ruim van alles voorzien, in de kleine keuken is al het noodige gereedschap voorhanden, en alles, van de kleinste compres tot de zwaarste wollen deken, van het eenvoudigste | |
[pagina 128]
| |
drinkglas tot de hanglampen met haar groene gazen lichtschermen, is uit Nederland aangekocht. Alleen de ijzeren bedstellen, die in menigte in de kazerne aanwezig zijn, werden ons door de militaire Verwaltung geleverd. Eenstemmig is dan ook de lof, die aan de degelijke inrichting onzer barakken wordt geschonken, en algemeen de erkentelijkheid, die Nederland zich door dien zoo weldadigen maatregel heeft verworven. Bij het volle besef van het groote nut, dat daarmede werd gesticht, behoef ik het wel niet te zeggen, welk eene aangename verrassing het mij was, toen ik in de vorige week, bij een kortstondig bezoek in Utrecht, in de gelegenheid werd gesteld, om, dank zij de menschlievende medewerking van mijne stadgenooten, nog eene derde barak te doen bouwen. De rederijkerskamer ‘Nicolaas Beets’ toch had, door de ruime inteekening voor eene in de volgende week door haar te geven soirée, eene aanzienlijke som bijeen verkregen, die tot het verleenen van hulp aan de gekwetste krijgslieden bestemd was, en door het bestuur geraadpleegd omtrent de wijze, waarop dat geld het best besteed zou worden, gaf ik in bedenking er de bovenbedoelde bestemming aan te geven. Dat voorstel vond algemeene goedkeuring; den avond van denzelfden dag, dat mij dit werd medegedeeld, kon ik er in Dusseldorf kennis van geven; den volgenden morgen ten acht uur werd de plaats bepaald, waar de barak verrijzen zou, en ten twaalf uur werd de eerste paal geslagen. Binnen een paar dagen zal het werk voltooid zijn, en op den avond, dat de leden der rederijkerskamer hunne toehoorders om zich heen vergaderen, kunnen zij het doen met het streelende bewustzijn, dat reeds langer dan eene week een twintigtal zwaar gewonden daar | |
[pagina 129]
| |
zullen zijn opgenomen, die aan hun menschlievend streven de verlichting van hun lijden en voor een gedeelte zeker hun levensbehoud zullen te danken hebben. De naam der kamer - de in Nederland zoo gevierde dichternaam - zal in Dusseldorf nog menigmaal met innige dankbaarheid worden genoemd. Hoe dikwijls heb ik het in de laatste dagen gewenscht, dat de man, wiens naam de kamer als de hare heeft aangenomen, met mij in die barakken had kunnen rondgaan! Hoe menig tafereeltje heb ik er gezien, nu eens vol weemoed, dan weer vol humor, dat aan Hildebrand een traan of een glimlach zou hebben ontlokt! Zijn fijne teekenstift zou er schetsen in overvloed gevonden hebben. Enkele daarvan wil ik, al is het maar ter eigen herinnering, vluchtig aanteekenen. Hier ligt een jonge Franschman, wien eenige dagen te voren de rechterarm dicht onder den schouder is afgezet; hij is de lieveling van ons allen geworden door de zachtheid van zijn karakter, het geduld en de gelatenheid, waarmee hij zijn lot draagt. En toch is dat lot zoo droevig: hij is de eenige zoon van zijne moeder, zijn vader is dood en hij won de kost voor haar; hij moest wel hard werken, maar hij was jong en alle maanden bracht hij haar honderd vijftig francs thuis.... ‘nous étions si heureux’, zeide hij mij eens, ‘nous étions si heureux, ma mére et moi, et maintenant...’ en dan liep hem een traan over de bruine wang, als hij den blik sloeg op den eenigen arm, die hem was overgebleven, en op een kleinen ring aan zijn vinger.... l'anneau de ma mère... Hij had haar geschreven toen zijn arm nog niet zoo erg was; of zij den brief had gekregen, wist hij niet; toen was de wonde meer en meer gevaarlijk geworden, en voordat hij ten tweeden male aan zijne moeder had kunnen schrijven, had het amputatiemes het hem voor altijd belet. | |
[pagina 130]
| |
Welk een onderscheid tusschen hem en zijn levendigen landgenoot in de tweede barak, met wien ik menig keer heb zitten praten. Hij is altijd opgeruimd en vroolijk, een zieltje zonder zorg, en toch is hij in eene positie, die menigeen zorg genoeg zou geven. Zijne beide armen zijn vrij ernstig gewond en volkomen onbruikbaar, zoodat hij ze in twee banden draagt, en bijgevolg in alles moet geholpen worden. Als het etensuur daar is, gaat hij op een stoel zitten, en laat zich, onder allerlei kwinkslagen, door de zuster, die in zijne barak verpleegt, voeren, comme un petit moineau, zooals hij zegt. Ik zou genre-schilder willen zijn, alleen om dat kleine tafereeltje te kunnen weergeven, hoe hij daar zit, geheel in rood, want bij zijn rooden uniformpantalon hebben wij hem eene Nightingale van vuurrood flanel om de schouders geslagen, - en de in stemmig zwart gekleede geestelijke zuster met het witte voorschoot en het witte mutsje, half bedekt door de lang afhangende plooien van het zwarte hoofdbekleedsel, vóór hem. Zij verstaat fransch genoeg, om zich te vermaken met zijn onverstoorbaar goed humeur, en met hem te lachen over zijne onhandigheden of over zijn scharlaken pak, dat hem, naar zijn beweren, op een kardinaal of op den beul doet gelijken, en al babbelende gebruikt hij zijn ration soep en vleesch en zijn glas wijn. Hij is een van de weinigen, die kunnen opstaan, en rondwandelen, hetgeen bij het prachtige herfstweder, dat wij in den laatsten tijd hier hebben gehad, eene ware verkwikking is. Eergisteren zat hij aan de deur van de barak op eene omgekeerde houten kist, zich te koesteren in het zonnetje. ‘Hier zit ik goed,’ zei hij mij, nadat ik hem op zijn verzoek eerst eene brandende sigaar in den mond had gestoken, ‘vooreerst ga ik hier niet van daan; je me suis institué portier perpétuel, Il ne me manque que le balai. Con- | |
[pagina 131]
| |
cierge-modèle, je suis bien obligé d' être poli en vers les gens; certes ce n' est pas moi qui donnerai le premier soufflet, par absence totale de bras.’ Opgeruimder ziel is er misschien in 't geheele hospitaal niet. Dat het interessant is, om zich door de geblesseerden hun wedervaren te laten vertellen, behoef ik u niet te zeggen: jammer maar, dat men er zoo zelden tijd voor kan vinden. Over het algemeen vertellen ze goed en levendig, de Franschen zoowel als de Duitschers, en allen, natuurlijk als ze niet te ziek of te pijnlijk zijn, geraken ze in vuur, als ze aan 't beschrijven gaan van 't gevecht of van de wijze hoe ze gewond werden. ‘Je ne sentais rien quand je suis tombé,’ vertelde er mij een, die zes wonden had, door twee geweerkogels gemaakt, waarvan de eene zijne beide beenen en de andere zijn rechterarm had doorboord, ‘mais quand j'ai voulu me relever, ah, quelle douleur dans les jambes! Et puis, j'étais au milieu du feu.... de tous côtés.... ssst! ssst! flan! boum! Sapristi, quel carillon! Je me traîne dans un champ de blé, mais encore ssst! pan! Diable, je ne suis pas encore sauvé, que je me dis en me sauvant. Enfin, j'y reste vingt-deux heures, puis on vient me relever, et encore je suis resté trois jours sans être pansé. - Tenez, regardez ma capote, qui est là-bas.’ - Ik bekeek de kapotjas, die aan 't hoofdeinde van zijn bed hing, er waren, wel geteld, negen kogelgaten in. Zijn wonden staan vrij goed, maar hij is nog niet buiten gevaar. Nog minder voorspoedig gaat het met een jongen Duitscher, die vooraan in onze barak ligt met het zwaargewonde been dag en nacht onder den voortdurenden drup van koud water, dat uit twee boven hem opgehangen irrigators door middel van gutta-percha buizen op de wond gebracht wordt. Sinds weken ligt hij on bewegelijk op den rug; hij is stil van aard en spreekt | |
[pagina 132]
| |
weinig, maar in den laatsten tijd heeft hij een grooten troost gekregen: zijn oude vader, die in een dorpje, een paar uur sporens van Dusseldorf, woont, is bij hem gekomen en kan acht dagen blijven. Op het algemeene strenge consigne, dat niemand in de barak mag blijven, is voor hem eene uitzondering gemaakt, en nu zit hij den geheelen dag op een stoel naast het bed van zijn zieken zoon. Aandoenlijk is het, te zien, hoe die kleine, meer dan zestigjarige man daar stilletjes uren zitten kan als zijn zoon sluimert, of dan weer het verschoven kussen een weinig terecht legt; of, als het: ‘Vater, trinken,’ zachtjes van de lippen des gewonden gehoord wordt, hem het glas wijn en water aan den mond brengt. Toen hij kwam, heeft hij den dokter gevraagd of hij zijn zoon niet zou kunnen meenemen, als hij over acht dagen weer naar huis moest, maar die hoop heeft hij al spoedig moeten opgeven, en nu vraagt hij er niet meer naar. Gisteren morgen ontmoette ik hem op het plein, toen hij naar de barak ging; hij bracht een gebraden kuikentje op een blauw bordje mee, dat hij voor zijn zoon gekocht had. ‘Es geht doch ziemlich gut,’ zei hij, terwijl hij mij vragend aanzag, ‘man muss Geduld haben, ja, ja, das habe ich meinem Sohne auch gesagt, man muss Geduld haben.’ Ik vrees, ik vrees, dat de oude man meer noodig zal hebben dan geduld bij den slag, die hem misschien wacht: ik weet niet of er veel hoop is, dat hij zijn zoon behouden zal. Maar, ik mag mijn brief niet te lang maken; ik zou u anders nog over velen kunnen spreken, waaraan ik mij in die dagen gehecht heb. Nu ik op het punt ben van heen te gaan, komt mij die lange galerij voor den geest, en er zijn er zoo velen, van wie ik zoo gaarne den lateren levensloop zou willen kennen, zoo velen | |
[pagina 133]
| |
van wie ik nog zoo gaarne zou willen vertellen. Doch de tijd van afscheid nemen is daar, wij drukken ze nog eens allen de hand en geven onzen goeden bekenden in de barak eene kleine herinnering, een sigarenkoker, een pijp, een zakmes, - en de deur sluit zich achter ons dicht. - Vaarwel! En hiermede neem ik afscheid van de lezers dezer brieven, doch ik wil dat niet doen, zonder velen onder hen dank te zeggen voor het goede, dat ook zij aan de arme gewonden hebben gedaan, voor het vele dat ik uit hunnen naam heb kunnen uitreiken. Zoowel uit de stad als uit de provincie Utrecht is mij veel gezonden dat tot genezing en verkwikking van eene menigte lijders krachtig heeft medegewerkt; ik hoop, dat ik het op de beste wijze en in den geest der gevers heb aangewend. Hoe menig maal heb ik het in stilte gewenscht, dat zij het in persoon hadden mogen ondervinden, welk een gelukkig gevoel het is, instaat te worden gesteld, bij zooveel ellende en jammer nog zooveel leniging te kunnen aanbrengen. Wij hebben veel kunnen doen, want het Nederlandsche Roode Kruis heeft zich, even als elders, ook in Dusseldorf zijne verhevene roeping waardig getoond. Nog lange jaren zal het daar in dankbare herinnering blijven.
November, 1882. Twaalf jaren zijn voorbijgegaan. Als in een ver verleden liggen voor velen de geweldige gebeurtenissen van 1870, waarvan ik in de voorafgaande regelen eene kleine episode aan mijne lezers heb medegedeeld, doch waarvan de herinnering voor mij, die ze doorleefde, nog even frisch en levendig is gebleven. | |
[pagina 134]
| |
Omtrent sommigen onzer patiënten, waarvan in den laatsten brief gesproken werd, kan ik nog nadere bijzonderheden vermelden, die tot mijn genoegen alle gunstig luiden. De oude vader heeft zijn zoon mogen behouden maar hij heeft dat behoud alleen te danken aan de onvermoeide zorg, waarmee hij letterlijk dag en nacht is behandeld. Nadat hij meer dan twee maanden tusschen leven en dood had gezweefd, begonnen er zich eerst teekenen van beterschap te openbaren, en nog verscheidene maanden moest hij daarna in het hospitaal doorbrengen, eer hij als geheel hersteld kon worden beschouwd. Ook de vroolijke ‘portier perpétuel’ en de chasseur met zijn zes kogelwonden zijn volkomen terecht gekomen. Met den jongen Franschman, wiens rechterarm gegeamputeerd werd, ben ik tot heden nog steeds in correspondentie. Zoodra hij na het sluiten van den vrede naar zijn vaderland en zijne moeder teruggekeerd was, schreef hij mij een brief, want hij had met een werkelijk verbazende vlugheid met de linkerhand leeren schrijven. Eenigen tijd later deelde hij mij mede, dat hij eene aanstelling als garde-champêtre te Maffliers, in de nabijheid van Parijs, had gekregen, hetgeen hem samen met zijn pensioen een goed inkomen gaf. Achtereenvolgens kreeg ik nu bericht van zijn huwelijk, van de geboorte van twee kinderen enz. Drie keeren heeft hij ons te Parijs bezocht: eens met zijne moeder, zijne vrouw en zijne twee kinderen, en ik verzeker u, dat dat bezoek tot onze aangenaamste herinneringen behoort. Het was een waar genot, dat gelukkige en dankbare gezin te zien, en thans nog denk ik er met genoegen aan, hoe we samen in een restaurant van 't Palais Royal dejeuneerden; hoe we daar de gezondheid dronken van Dokter Berns, aan wiens goede zorgen hij steeds beweert | |
[pagina 135]
| |
het behoud van zijn leven te danken te hebben; hoe we een rijtoer maakten door het Bois de Boulogne, hoe ze opgetogen waren bij de pracht op de boulevards; hoe we speelgoed kochten voor de kinderen, en hoe we 's avonds van elkander scheidden met de vernieuwde overtuiging aan onzen kant, dat er toch eigenlijk zoo weinig noodig is om een geheel gezin een gelukkigen dag te bezorgen. Den laatsten brief, dien wij van hem ontvingen, wil ik voor de aardigheid hier laten volgen, ten eerste als een curieus staaltje van de wijze, waarop de ongeletterde Franschen zich op 't gehoor af eene orthographie op hun eigen hand vormen, maar ten tweede ook als een bewijs, wat een flink en energiek man zelfs met één arm nog kan uitvoeren in omstandigheden, waarin menigeen met twee armen de handen verkeerd zouden staan. Ziehier den brief:
Maffliers, le 12 December 1881 Chère Monsieur et Madame Mulder.
J'ai reçu votre emable lettre qu'il nous à fait un sensible plaisir, d' apprendre que vous soyéz en bonne santé, et vous remerci mille fois de la bonté que vous avez en ver nous. Mes enfants aussi vous remerci ils sont bien contant, des étrenne que vous leur avez envoyé. J'ai reçu des nouvel de M. et Mme Berns. Ils se porte très bien, seulement ils ont beaucoup trop de fatigue, ils ont pas une minute de temps à eux. Je vous dis que j'ai été bien surpris qu'and j'eu la lettre de ces braves gens l'à, car je crois que ces la premiere fois qu'ils mécrive, enfin cela ma fait un grand plaisir d'apprendre qu'il sont tout en bonne santé, mais le plaisir serait bien plus grand, ci je pouvais les revoir seulement | |
[pagina 136]
| |
une fois pour pouvoir les remercier des bons soins qu'ils ont aussi pris auprès de moi. Chère M. et Mme Mulder, J'ai une petite nouvel à vous apprendre. Je vous diré que en date du 23 Juillet, j'ai reçu par M. le Ministre de l'intérieur pour courage et dévoument une médaille d'honneur, pour avoir arrêté un scélèbre braconnier armée, après m'avoir menasé de me tué avec son fusil. Ce braconnier etait l'aterreur des gardes, même de tout le monde qu'ils n'osait plus sortir de chez eux, enfin je me suis trouvé heureux le jour que j'ai pu rendre se service à la société. Ces toujour à vous M. et Madame que l'ons doit ces remersiment. Ma familie se joint à moi pour vous dire mille choses heureux, et nous vous soitons tous plussieur bonnes année accompagné d'une parfaite santé. En attendant le plaisir de vous voir, recevez Monsieur et Madame nos sinscères amitier, votre tout Devoué reconnaissant.
Abraham
Zooals men ziet, heeft het Fransche gouvernement, volgens de zeer logische redeneering van mijn vriend Abraham, bepaald reden van dankbaarheid jegens het Nederlandsche Roode Kruis. Mocht een mijner lezers ooit lust gevoelen, een uitstapje te maken naar Maffliers, dat slechts een half uur sporens van Parijs ligt, dan behoeft hij dat Roode Kruis maar te noemen om zeker te zijn, dat hem bij den garde champêtre een hartelijke ontvangst zal ten deel vallen. |
|