Mengelwerk
(1907)–Lodewijk Mulder– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Deze dramatische farce, die nooit in het publiek, maar zeer veel malen hier te lande en in Indië in besloten gezelschappen is opgevoerd, werd geschreven als gelegenheidsstuk bij de bruiloft van een vriendenpaar, dat in Kissingen had kennis gemaakt, en onder de gefingeerde namen Denning en de Ronde in het stuk, waarin zij zelve niet voorkomen, vermeld worden. | |
Eerste bedrijf.
Het tooneel stelt voor de bron van Kissingen. Op den voorgrond een tafeltje en eenige stoelen.
De Baddokter
(zit aan het tafeltje met eenige brieven voor zich).
Vijftien, zestien, zeventien, achttien brieven.... dat begint weer goed te gaan. Het seizoen stelt zich behoorlijk in. Op 't moment zijn er nu toch ruim 700 badgasten, en elken dag komen er nieuwe bij. Ja, dat Kissingen, - 't is maar waar - 't is de eerste badplaats van Europa. Geen een die er bij haalt. Alles wordt hier gecureerd: Loop de heele dictionnaire van de menschelijke kwalen maar door; van de A aamborstigheid tot de Z zenuwzwakte toe; we hebben overal raad voor. Dat ligt aan de bron, zeggen ze, en ik zal er wel oppassen dat ik het tegenspreek; - maar zonder mij zelf nu te veel op den voorgrond te willen zetten, dunkt | |
[pagina 14]
| |
me dat de dokter er toch ook wel wat aan doet. Zoo'n bron: 12 deelen magnesia, 6 deelen ammoniak, 10 deelen salpeter, 40 deelen ijzeroxijde en de rest pompwater. De menschen moesten het eens weten hoe weinig dat eigenlijk te beduiden heeft, en toch gaan er alle jaar een paar millioen kruiken, goed gekurkt, met dat vocht door Europa. Helpt het, dan heeft de kruik het gedaan en helpt het niet dan schrijven we in de kranten, dat de krachtigste werking eigenlijk aan de bron moet gehaald worden; vooral omdat dan de consultatie van den beroemden dokter Herr Wasserpumper er bij komt. - En dat trekt! - Verleden jaar heb ik toch zeker, laat zien, meer dan 6000 pruissische thaler overgewonnen. En van 't jaar zal 't niet minder zijn. Laat eens kijken, wie er alzoo nieuw aangekomen zijn. (Hij neemt de badlijst op en ziet die in) . Ha, ha, daar zie ik in de eerste plaats die vervelende Fräulein von Schwärm uit Kleef, met haar langwijlige sentimentaliteit, dat is nu al de vieren-twintigste zomer dat ze hier is. Het schijnt dat ik daar nooit van verlost zal raken. Genezen kan ik ze niet, want ze mankeert niets, en dood krijgen kan ik ze ook niet, want ze is zoo taai als gutta percha. En toch heb ik ze al opgevoerd tot 32 glazen bronwater daags! Ik zal ze van 't jaar 40 voorschrijven. Misschien smelt ze dan. Dat mensch heeft nu, als ik het wel bereken, over de honderdtachtigduizend glazen Kissinger water gedronken, een halve Oceaan, en nog leeft ze. 't Is een exemplaar om al ze dood is, opgezet te worden en in een museum geplaatst onder de rubriek: waterstaat.
Wat is verder aangekomen? Heer von Barrenberg uit Pommeren: dien ken ik nog niet, dat is een splinternieuw exemplaar. - Dan, o, ho, daar hebben we een partijtje Hollanders, dat doet me plezier, dat zijn in den regel prettige lui. Heel erg ziek zijn ze gewoonlijk niet. | |
[pagina 15]
| |
zoodat er nog wel animo in zit om hier wat vroolijkheid te maken. 't Zou dan ook wel wonder wezen als menschen die in hun eigen land zoo razend veel water hebben, hier alleen heen kwamen om ons water te drinken. En wie zijn het? - de Heer van der Kreeft uit Amsterdam: dat is een oude bekende, een best mensch, die hier al heel wat gezelligheid in Kissingen gebracht heeft. Nu, hij kan het dan ook doen (hij maakt een beweging met vinger en duim alsof hij geld telt) . Goed voorzien, hoor; - een echte ouwerwetsche Hollander op dat punt! Verder: Mejuffrouw Kroon en zwei Cousinen, de dames Wilhelmina de Ronde en Louise Kroon uit 's-Gravenhage en Kleef, ook kennissen van vroeger, die ik met plezier terugzie. Perzonius uit 's-Gravenhage; Herr Karst und Gemahlin uit Warmond; Saarlings uit 's Gravenhage; Warthelm en Frau uit Amsterdam; Herr Fabritius en Frau uit 's- Gravenhage; Denning, assistent-resident van Probolingo, uit Oost-Indië. Wat zal dat zijn? Zoo'n Oostinje-man. Dat is gewoonlijk niet veel pleizierigs. Als ze uit de Oost afkomstig zijn, dan zijn 't meestal halve apen, en als ze origineel uit Holland komen, dan zijn 't gewoonlijk van die gepensioneerde leverziektens. Daar stel ik me niet razend veel van voor.
(Sophie komt op den achtergrond op, terwijl de dokter het laatste gedeelte uitspreekt. Zij kijkt nieuwsgierig rond, naar de bron, de tafeltjes enz. en komt eenigzins verlegen in de nabijheid van den dokter alsof ze hem wil aanspreken; eindelijk gaat ze naar hem toe).
Sophie.
Neem mij niet kwalijk, mijnheer, dat ik zoo vrij ben u te vragen: is u de baddokter? | |
[pagina 16]
| |
Dokter
(opstaande).
Ja mijn kind, ik ben de baddokter, wou je me gesproken hebben? Scheelt er iets aan? Je ziet er anders niet zoo heel ziekelijk uit.
Sophie.
Neen, ziet u, dat is het eigenlijk niet. Ik ben hier niet voor mij zelve in Kissingen; ik ben hier met mijn Fräulein, u zult ze wel kennen, Fräulein von Schwärm. Ik ben eerst een paar maanden in haar dienst, maar ze zegt dat ze al sedert drie jaar hier geweest is.
Dokter
(ter zijde).
Drie jaar! Dat doet ze om zich twintig jaar jonger te maken (tot Sophie) . Ja mijn kind, ik ken de Fräulein heel goed: ze is ook al meer dan eens hier geweest. En - verlangde ze iets van mij? Ik ben tot haar dienst.
Sophie.
Ze heeft me alleen gezegd, dat ik eens naar de bron moest gaan om te zien of ik u hier vond, en u in dat geval te zeggen, dat ze u gaarne zou consulteeren. Ze zou dan hier heen komen.
Dokter.
Zeg haar, dat ik haar met genoegen zal ontmoeten (ter zijde) . Wat moet een dokter toch dikwijls liegen (luid) . Ik zal de Fräulein hier bij de bron afwachten.
(Sophie wil heengaan, maar blijft aarzelen).
Dokter.
Hoe is 't, mijn kind, heb je misschien nog een andere boodschap te doen?
Sophie.
Een boodschap wel niet, heer dokter, maar ik.... | |
[pagina 17]
| |
Dokter.
Maar 't komt me voor dat je me nog iets wilde zeggen.
Sophie.
Ja, dokter - het is - ziet u - ik wou u, nu ik hier toch in Kissingen ben, ook nog wel eens - wel eens spreken, ziet u - over me zelve.
Dokter.
Zoo, zoo? Scheelt er wat aan? Welnu, spreek dan maar eens op. Wat is 't?
Sophie.
Ja - ziet u - dokter - ik geloof dat ik heel erg ziek ben (zij veegt zich de tranen af) .
Dokter.
Dat zou ik zoo uiterlijk niet zeggen; - maar, vertel me maar eens, en vooral, maak je niet ongerust, ik geloof niet dat het zoo heel erg is. Waarom denk je dat je zoo ziek bent?
Sophie.
Och, dokter, ziet u, ik heb tusschenbeide zoo erg weinig eetlust.
Dokter.
Zoo, zoo.
Sophie.
En dan kan ik 's nachts zoo uren lang wakker liggen en naar de sterren kijken.
Dokter.
Dat is zeker niet goed - laat dat liever aan de geleerden over.
Sophie.
En dan kan ik zoo verschrikkelijk akelig droomen.
Dokter.
Ei, ei. | |
[pagina 18]
| |
Sophie.
Zoo heb ik van nacht nog gedroomd dat Jozef soldaat was geworden en gekommandeerd werd om zich zelf dood te steken......
Dokter.
Jozef?
Sophie.
Ja.
Dokter.
Wie is Jozef? Is dat soms je broer?
Sophie.
Neen, gelukkig niet, dokter.
Dokter.
Gelukkig niet? Maar -
Sophie.
Ziet u; Jozef ken ik al van jongs af. We zijn uit hetzelfde dorp, en naderhand zijn we in ééne dienst zamen geweest, maar mijn broer is hij niet. En nu is hij sinds een half jaar in een andere dienst gegaan, bij mijnheer von Barrenberg, en al dien tijd met hem op reis in allerlei vreemde landen, waar een mensch niet komen kan; en zoo heb ik dan in al dien tijd niets van hem gehoord, zeker omdat daar geen brievenposten zijn, heb ik al gedacht.
Dokter.
Dat denk ik ook. En droom je meer van Jozef?
Sophie.
Och, dokter, iedere keer haast.
Dokter.
En altijd zoo akelig?
Sophie.
Neen, dokter, niet altijd. Verleden nacht droomde ik | |
[pagina 19]
| |
dat hij terug was gekomen, en dat hij dadelijk bij me kwam, en toen zei hij.... - neen, dat zal ik nu maar niet zeggen wat hij zei...
Dokter.
Dat hoeft ook niet; - ik kan 't best raden. Maar ik zie nu dat je werkelijk een beetje ziek bent. Slapeloosheid, gebrek aan eetlust, zware droomen - - - Daar is wel een remedie voor.
Sophie
(verheugd).
Ja, dokter?
Dokter.
Ja, voor die soort van kwalen helpt een verblijf in Kissingen ook wel eens. Daar zijn verscheiden voorbeelden van, en ik voorzie dat er van 't jaar even goed als vroeger, ook wel zulke gevallen zullen voorkomen.... Maar, weet je wat....
Sophie.
Wat dan, dokter?
Dokter.
Begin maar met voorloopig alle morgen vroeg op te staan, en dan een paar glazen water te drinken. En probeer dan eens zoo weinig mogelijk aan Jozef te denken.
Sophie.
Dokter, ik weet niet of dat wel gaan zal.
Dokter.
Het waterdrinken niet?
Sophie.
Neen, het andere.
Dokter.
Probeeren maar, kindlief, probeeren. Wie weet hoe spoedig je hier in Kissingen heelemaal geneest. | |
[pagina 20]
| |
Sophie.
Ik hoop het, dokter. Dank voor uw goeden raad. Nu zal ik maar naar de Fräulein gaan. (Zij neigt voor den dokter en gaat weg) .
Dokter
(alleen).
Ja mijn kind, ga maar naar de Fräulein, dat is een remedie tegen de liefde, en dat is juist de remedie, die je noodig hebt. Ja, ja, zoo komen er meer in Kissingen. En ook gebeurt het wel eens, dat ze hier die soort van ziekte voelen opkomen; maar daar helpt, helaas, het Kissinger water niet voor. Doch - 't is een merkwaardig iets, als ik daarover doordenk, hoe alle huwelijken, die hun oorsprong hier in onze badplaats hebben genomen, zoo bij uitstek gelukkig zijn en blijven! Hoeveel brieven heb ik al gedurende den tijd dat ik hier ben, ontvangen van gelukkige paren, die mij meedeelen, dat hunne eerste kennismaking hier heeft plaats gehad! Zou het ook soms de uitwerking zijn van de minerale kracht van onze bron? Zou daar ook een Amortje in zitten, die onzichtbaar over den schouder van den dokter heen zijn pijlen in de harten schiet? - Ik moet er eens aan denken of het niet zaak zou wezen onze badplaats ook van dien kant in de kranten te recommandeeren. Wie weet wat een toevoer van vreemdelingen daar het gevolg van zou wezen. En in den regel zouden het juist geen zieken zijn, die mij heel veel bezwaar zouden geven. Evenmin als die Fräulein von Schwärm die me telkens consulteert, en ieder jaar precies even gezond terugkeert als ze 't vorige jaar was weggegaan. Maar - zou die ook soms van die heilaanbrengende kracht van de Kissinger bron gehoord hebben, en dat ze daarom....? 't Is best mogelijk; maar dan heeft ze toch een hardnekkig vertrouwen, om na vieren-twintig jaar wachtens nog niet te wanhopen. Ik kon | |
[pagina 21]
| |
ze toch eigenlijk wel gaan opzoeken; - op 't moment zijn er toch geen patiënten hier in de nabijheid en ik spreek haar liever in haar logement, dan kan ik, als ze mij al te langwijlig wordt, haar discours ontloopen onder 't pretext dat ik naar de bron moet om mijne patiënten te zien. (Hij neemt zijne papieren bijeen en gaat weg. De badlijst blijft liggen) .
(Jozef en Sophie komen in de grootste verrukking te zamen op).
Sophie.
Wel, mijn lieve Jozef! Had ik dat ooit van mijn leven kunnen denken, dat ik je daar zoo onverwachts voor mijn oogen zou zien?
Jozef.
En ik dan! Ik wist niet wie me daar zoo in eens tegen 't lijf liep! Hoe is het mogelijk, mag ik wel zeggen!
Sophie.
Ja, hoe is het mogelijk! Ik wist niet, wie ik daar zag.
Jozef.
En ik ook niet. En benje hier in Kissingen?
Sophie.
Ja, en jij ook?
Jozef.
Ja, ik ook. En benje al lang hier?
Sophie.
Neen, gisteren pas gekomen. En jij?
Jozef.
Ook gisteren gekomen met de postwagen.
Sophie.
Ik ook; maar dan toch zeker in een andere. | |
[pagina 22]
| |
Jozef.
Zeker, anders had ik het wel aan mijn hart gevoeld? (Hij trekt haar naar zich toe, en geeft haar een kus) .
Sophie
(zich losrukkend).
Foei, Jozef, wil je dat wel eens laten?
Jozef.
Neen, zeker niet. Maar vertel me toch eens, mijn lieve Sofietje, hoe heb je 't al dien tijd gehad? Wie is die Fräulein, waar je nu bij dient?
Sophie.
Fräulein von Schwärm.
Jozef.
Een lief mensch?
Sophie.
Och, dat gaat nog al. Een beetje rarig, weetje.
Jozef.
Zoo, en behandelt ze je goed?
Sophie.
Daar heb ik geen klagen over.
Jozef.
Dat is goed; anders.... zie je, dan kreeg ze met mij te doen. Ik zou ze (hij maakt het manuaal van iemand over de knie te leggen en met de vlakke hand een kleine opfrissching toe te dienen.)
Sophie.
Je zoudt wat! Maar, Jozef, vertel me eens, ben je nog altijd bij mijnheer von Barrenberg.
Jozef.
Zeker. | |
[pagina 23]
| |
Sophie.
Is die dan ook hier?
Jozef.
Wel ja.
Sophie.
En is 't waar dat je zooveel met hem gereisd hebt?
Jozef.
We hebben niets gedaan dan reizen.
Sophie.
Ik heb gehoord tot aan het eindje van de wereld.
Jozef.
O jé, veel verder!
Sophie.
Hé! En waar dan al zoo? Och Jozef, ik ben zoo blij dat ik je weerzie.
Jozef.
Ja, dat mag je wel wezen, want dat had ook wel eens anders kunnen uitvallen. Want waar wij al gezworven hebben, dat kan ik je haast niet opnoemen: in Hongarije, in Turkije, in Normandije, in Barbarije, in Leijen en in andere woestenijen! Van Turkije zijn we gegaan langs Constantinopel, Sebastopel, Adrianopel, Philippopel, en zoo zijn we genopeld en gepopeld totdat we eindelijk hier in Kissingen zijn terechtgekomen. - En een jager dat mijnheer is! O! - Hij is president van die fameuse hippopotamosclub in Abyssinië. We hebben gejaagd op wolven en slangen en beeren en allerlei gediertens! En telkens als ik zoo'n wild beest zag, dan dacht ik om jou.
Sophie.
Om mij, als je een wild beest zag?
Jozef.
Ja, dan dacht ik: Sophie moest het eens weten in | |
[pagina 24]
| |
hoe een gevaar of ik hier ben, - ze zou er niet van slapen.
Sophie.
Daarvan komt het dan zeker, dat ik dikwijls zoo akelig kon droomen.
Jozef.
Dat is best mogelijk; dan stond er vast weer zoo'n beer op me te loeren. Maar ik ben blij dat ik dat allemaal ontkomen ben, en dat ik jou hier nu zoo onverwachts moest ontmoeten! Kijk, mijn engel, ik kan je niet zeggen.... - (hij kust haar) .
Sophie.
Laat toch staan, Jozef. Je hoeft me niets te zeggen. Maar nu heb je me nog niets verteld van je nieuwen heer. Zeg me eens wat dat voor een mensch is.
Jozef.
En ik hoef je niets te zeggen.
Sophie.
Och, ja, dat meen ik zóó niet, dat weet je wel.
Jozef.
Meende je 't niet. Dan mag ik ook nog wel even.... (hij wil haar weer een kus geven) .
Sophie.
Neen, Jozef, wees nu wijs. Laat die gekheid nu toch blijven. Vertel me eens, wat is die mijnheer von Barrenberg?
Jozef.
Mijnheer von Barrenberg, ja wat zal ik je daar veel van zeggen? 't Is nog al een knorrig heer, maar voor mij is hij goed. Hij heeft zoo zijn eigen particulariteiten, maar die heeft ieder mensch. | |
[pagina 25]
| |
Sophie.
En weet hij ook - heb je hem ook gezegd, dat - dat wij samen - zie je, heb je hem ook gezegd.... dat wij mekaar al zoo lang zoo goed kennen?
Jozef.
Poeh! Daar moest ik eens bij hem mee aankomen. Een enkele keer heb ik hem eens gezegd, dat ik een zoet liefje had, en of hij 't niet beter zou vinden als zijn kamerdienaar getrouwd was.
Sophie.
En wat zei hij, Jozef?
Jozef.
Dat ik stapelgek was, en dat hij me die razernij met een karwats uit mijn hersens zou ranselen als hij er ooit weer wat van merkte.
Sophie
(half weenend).
En noem je dat een goed mensch, Jozef?
Jozef.
Neen, mijn lieve schat, dat vind ik nu juist zoo goed niet van hem; maar weet je wat ik gezeid heb tegen me zelve?
Sophie.
Neen; wat heb je gezeid?
Jozef.
Ik heb gezeid: patientie!
Sophie.
't Is mooi; nu, dan zal ik ook maar zeggen: patientie (zij wendt zich van hem af) .
Jozef.
Neen, dat moet je zóó niet zeggen. Ik zeg ook wel patientie, maar niet voor zoo heel lang. | |
[pagina 26]
| |
Sophie.
Voor hoe lang?
Jozef.
Voor zoo lang als mijnheer wil, zeg ik het niet.
Sophie.
Hoe lang wil mijnheer dan?
Jozef.
Wel, dat zal ik je zeggen. Laatst zat ik zoo in me zelve te mijmeren, zie je, en ik dacht aan jou, Sophie.
Sophie.
Zag je toen soms een wild beest, Jozef?
Jozef.
Neen, toen zag ik mijnheer voor me staan, en die zei: Uilskuiken....
Sophie.
Zei hij dat tegen jou?
Jozef.
Natuurlijk. - Toen zei hij: Uilskuiken, ik geloof dat je weer om je verliefdighedens zit te denken. Je bent een ezel! Wat heb je er aan? Ben ik verliefd? hè? - Ik geef je permissie, zeit - ie, als je mij verliefd ziet worden om 't ook te doen; en als je mij hoort zeggen, zeit-ie, dat ik trouwen wil, dan mag je 't ook doen. Maar vóór dien tijd wil ik niets meer van je vodderijen merken.
Sophie.
Maar ik kan niet begrijpen, dat je zegt dat zoo'n mensch goed voor je is.
Jozef.
Dat is hij anders toch wel. Ik heb het best bij hem. En als wij samen, zie je, wij zoo met ons beidjes samen | |
[pagina 27]
| |
bij hem waren, om zijn huishouden te doen - ik geloof dat we 't heel goed zouden hebben.
Sophie.
En zei hij dus, als hij verliefd werd, zou hij je laten trouwen?
Jozef.
Dat zei hij, en hij zou woord houden ook; daar ken ik hem genoeg voor.
Sophie.
Wel nu, mijn lieve Jozef, dan behoeven we alle hoop nog niet op te geven.
Jozef.
Hoe zoo?
Sophie.
Wel, een mensch is geen steen; hij zal ook wel geen steen zijn; en dan....
Jozef.
Nu, dan zou ik wel eens willen zien, dat hij verliefd werd.
Sophie.
Och, Jozef, je kent de mannen zoo weinig, dat zie ik wel.
Jozef.
Ken jij ze beter?
Sophie.
Wel zeker. Laten we maar eens kijken wat dat hier in Kissingen geeft. Ik hoor, 't is hier zoo'n goede luchtstreek daarvoor.
Jozef.
Zoo, en - op wie zou hij hier verliefd kunnen worden?
Sophie.
O, hemel, daar zijn er hier genoeg. Als hij bij voorbeeld eens op mij.... | |
[pagina 28]
| |
Jozef.
Neen, neen, dat is nu precies niet noodig. Maar het idee is anders niet kwaad. Laten we eens onder de dames badgasten rondkijken, en zien of wij er niets aan doen kunnen; - wie weet het?
Sophie.
Wel zeker, men kan het niet weten. Maar, is de man ziek, dat hij hier zoo naar een badplaats komt?
Jozef.
Wel neen, denk je dat het hier allemaal zieke menschen zijn? Dat heb ik wel beter gezien. Kom dan maar eens naast het huis waar wij logeeren, daar heb je een troepje Hollanders bij mekaar, dat zijn alles behalve zieken! Onder andere is er een tante met een paar nichtjes; een van die nichtjes is een beetje, zooals ze dat noemen, een beetje souffrant, maar heel veel heeft het ook niet te beduiden, en 't andere nichtje heb ik nog niet gezien. Maar de tante, - als die ziek is, dan ben ik dood.
Sophie.
Een tante met twee nichtjes? Dat is vast om op die nichtjes te passen, niet waar Jozef?
Jozef.
Zeker, - en ze mag er wel oppassen ook; want 't zijn aardige nichtjes.
Sophie.
Vindt je ze zoo aardig, Jozef?
Jozef.
Ja maar niet zoo aardig als jij.
Sophie.
Zoo? - Maar die tante? Dat is vast een draak? Als je zoo twee jonge meisjes bewaken moet, dan mag je wel een draak zijn. | |
[pagina 29]
| |
Jozef.
Of ze nu een draak is, daar heb ik nog niet veel van gemerkt, maar 't zou me niets verwonderen. Maar in alle geval, ze ziet er nog al prettig uit voor een draak.
Sophie.
Net als ik, Jozef?
Jozef.
Neen, mijn lievert, zoo als jij, zijn er geen meer; dat weet je wel. (Hij wil haar een kus geven) .
Sophie.
Stil, Jozef, laten we nu bij ons discours blijven. Je mijnheer is dus niet ziek, zeg je? Want ik dien nu toch wel zoo 't een en ander van hem te weten, als ik soms een dame in 't oog mocht krijgen, die naar hem informeerde, zie je.
Jozef.
Neen, ziek is hij niet. Ten minste, je kunt hem niet ziek noemen. Ik heb wel eens gehoord, dat hij iets heel vreemds mankeerde, maar of 't waar is weet ik niet.
Sophie.
Hoe dat, iets heel vreemds?
Jozef.
Ja. Je weet 't is zoo'n geweldige reiziger; en nu heb ik eens hooren zeggen, dat hij in vroeger jaren eens in een woest land geweest is, waar hij acht maanden onder de menscheneters had geleefd.
Sophie.
En mee menschen gegeten?
Jozef.
Zeker; - de pot schaft daar niet anders. En, zoo als ik gehoord heb, hadden ze daar op een goeden dag een | |
[pagina 30]
| |
stuk gebraden engelschen stuurman op schotel, die ze vergeten hadden zijn horloge af te doen, en mijnheer, die een razenden honger had, moet dat horloge mee naar binnen gekregen hebben, en dat kon hij niet verteren, zoodat je dat nog continueel in zijn maag hoort tikken.
Sophie.
't Is zonde, wat een ziekte!
Jozef.
Ja, niet waar? Wat een mensch al niet krijgen kan.
Sophie.
En zou hij daar hier van cureeren?
Jozef.
Zeker, dat Kissinger water is overal goed voor. Vraag het maar aan den dokter.
Sophie.
Hij heeft gezeid dat ik het ook moet drinken.
Jozef.
Zoo?
Sophie.
Ja, maar ik geloof dat het nu niet meer noodig zal zijn, maar zie eens....daar ginder....wat is dat voor een figuur, die daar aankomt?
Jozef.
O, hemel, dat is mijnheer! Pas op, laat hij ons niet samen zien. Hij was in staat me weg te jagen.
Sophie.
Dan zal ik maar gauw weggaan.
Jozef.
Neen, of ja - ja, 't is toch het beste. Dag, Sophietje, - Daar komt hij aan.
Sophie.
Dag, Jozef. (af) .
| |
[pagina 31]
| |
(Von Barrenberg komt op).
Von Barrenberg.
Heb ik ooit van mijn leven zoo'n ellendige boel gezien als dat hier is! Dat noemen ze hier Augustus! Brrrr. 't Is een kou als in Lapland. Is dat een badplaats? Voor ijsbeeren misschien, maar niet voor een fatsoenlijk mensch. - Jozef! Hei! waar zit je?
Jozef
(komt beleefd nader met de hoed in de hand).
Hier, mijnheer.
Von Barrenberg.
Heb je gezegd dat ze de kachel zouden aanmaken in mijn kamer.
Jozef.
Dat kan niet, mijnheer.
Von Barrenberg.
Wat zeg je? - Kan niet? Waarom niet?
Jozef.
Omdat er geen kachel staat.
Von Barrenberg.
Toch aanmaken! Wat duivel, ben ik baas in mijn eigen kamer of niet? Aanmaken!
Jozef.
Best, mijnheer.
Von Barrenberg.
Bestel mijn diné tegen vijf uur.
Jozef.
Dat mag niet, mijnheer.
Von Barrenberg.
Wat zeg je? | |
[pagina 32]
| |
Jozef.
Er mag alleen gegeten worden om één uur - dat behoort zoo bij de kuur.
Von Barrenberg.
Ik geef de maan van al hun kuren - om vijf uur eten, versta je.
Jozef.
Best mijnheer.
Von Barrenberg.
En om acht uur, thee, brood, boter en kaas.
Jozef.
Boter en kaas is streng verboden, mijnheer.
Von Barrenberg.
Wie durft het in zijn hersens nemen mij wat te verbieden?
Jozef.
Dat hoort zoo bij de kuur, mijnheer.
Von Barrenberg.
Doe, wat ik je zeg.
Jozef.
Mijnheer, ik heb gehoord dat er in heel Kissingen geen boter en kaas te krijgen is.
Von Barrenberg.
Wat, is dat zoo'n apenland hier? Dat zal ik eens zien. Denk je dat ik van plan ben om me hier zoo te laten ringelooren. Ik zal me aan 't gouvernement adresseeren. Desnoods aan den koning van Beijeren zelf. - En morgen ochtend roep je me niet voor half acht.
Jozef.
Mijnheer, alle badgasten in Kissingen moeten om vijf uur opstaan. | |
[pagina 33]
| |
Von Barrenberg.
Hè?
Jozef.
Dat hoort zoo bij de kuur, mijnheer.
Von Barrenberg
(die hoe langer hoe kwader wordt).
Wel nou nog mooier! Dat zullen we dan toch eens probeeren! Jij gaat morgen ochtend om half vijf - versta je - om half vijf met een eind hout voor mijn kamerdeur staan en den eerste, die het waagt een mine te maken om me te kloppen, dien sla je de hersens in.
Jozef.
Best, mijnheer. - Maar ze kloppen niet - ze luiden een klok....
Von Barrenberg.
Dan haal je van avond den klepel uit die klok.
Jozef.
Best, mijnheer.
Von Barrenberg.
We zullen eens kijken of we in een vrij land zijn of niet! (De dokter komt op; hij groet Barrenberg beleefd in 't voorbijgaan. Deze houdt hem staande).
Von Barrenberg.
Mijnheer, met uw verlof.
Dokter.
Wie heb ik het plezier te zien?
Von Barrenberg.
Von Barrenberg, mijnheer. In Kissingen aangekomen, mijnheer, gisteren middag - tot zijn ongeluk, mijnheer.
Dokter.
Aangenaam uw kennis te maken. | |
[pagina 34]
| |
Von Barrenberg.
Is u hier bekend, mijnheer?
Dokter.
Dat gaat nog al, mijnheer. Ik ben de baddokter, dokter Wasserpumper, om u te dienen.
Von Barrenberg.
Zoo dat treft gelukkig, mijnheer de dokter. Wat duivel is dat hier voor een land?
Dokter
(eenigszins verwonderd).
Hier? Kissingen, mijnheer, de beroemde badplaats Kissingen, koninkrijk Beijeren, Kreitz, Nederfranken en Aschaffenburg, aan de Saale.
Von Barrenberg.
Zoo! nu, dan zeg ik je, mijnheer, dat het hier in Kissingen, de beroemde badplaats Kissingen, koninkrijk Beijeren, Kreitz, Nederfranken en Aschaffenburg een beroerde boel is!
Dokter.
U schijnt een weinig geagiteerd, mijnheer von Barrenberg, - misschien is u wat zenuwachtig - laat mij uw pols eens voelen.
Von Barrenberg.
Pols voelen! - Hoe laat kan ik hier eten?
Dokter.
De regel is één uur, maar -
Von Barrenberg.
Regel? mijn regel is vijf uur. - Is hier boter en kaas te koop.
Dokter.
Boter en kaas zijn allernadeeligst voor de kurgasten omdat het staalhoudende mineraalwater door de vette bestanddeelen.... | |
[pagina 35]
| |
Von Barrenberg.
Wat, vette bestanddeelen! Klepel je de menschen hier midden in den nacht om vijf uur uit hun bed?
Dokter.
De kurgasten, die vóór het ontbijt het bronwater drinken, worden om vijf uur....
Von Barrenberg.
't Is een fraaie historie! Alles schijnt hier gereglementeerd te wezen. Mag ik mijn linkerkous ook vóór mijn rechter aantrekken.
Dokter.
Maar, heer Barrenberg....
Von Barrenberg.
Is er ook gereglementeerd hoeveel graden of het water warm moet wezen waar ik me mee scheer?
Dokter.
U begrijpt toch, mijnheer Barr....
Von Barrenberg.
Moet de wol van mijn borstrok van een mannetjesschaap zijn of van een wijfje?
Dokter.
Daar zijn geen....
Von Barrenberg.
Staat er ook in 't reglement of ik mijn slaapmuts mag opzetten vóórdat ik in bed stap of naderhand
Dokter.
Mijnheer Barrenberg, ik bid u, wees toch bedaard. U is verkeerd ingelicht, dat zie ik duidelijk. Iedereen kan hier leven zooals hij wil; maar wie voor zijn gezond- | |
[pagina 36]
| |
heid hier de kuur gebruikt moet zich aan zekere regels onderwerpen.
Von Barrenberg.
Zoo had me dat dan maar dadelijk gezegd.
Dokter.
U liet me niet aan het woord komen.
Von Barrenberg.
Dus kan ik eten zoo laat ik verkies.
Dokter.
Volkomen.
Von Barrenberg.
En boter en kaas eten als ik wil! En tot tien uur slapen als ik lust heb?
Dokter.
Natuurlijk.
Von Barrenberg.
Ezel!
Jozef.
Wat blief, mijnheer!
Von Barrenberg.
Waar heb jij die stommiteiten van daan gehaald, die je me zoo met een hebt opgedischt?
Jozef.
Mijnheer, dat had mij het Kammermädchen in het logement verteld.
Von Barrenberg.
Zeg jij aan dat Kammermädchen dat ze een ezelin is.
Jozef.
Best, mijnheer. (Gaat weg) .
| |
[pagina 37]
| |
Dokter.
Maar nu, mijnheer Barrenberg, vergun me nu te vragen, is u tot herstel van gezondheid hier?
Von Barrenberg.
Waarachtig niet.
Dokter.
Dus louter voor genoegen?
Von Barrenberg.
Als dat hier in dit land mogelijk is, ja.
Dokter.
Dat is zeer goed mogelijk. Kissingen is een alleraangenaamst verblijf. In de eerste plaats.... maar ik zie daar juist eene dame aankomen, die u er meer van kan vertellen, die hier sedert vele jaren elken zomer komt. Zij is gisteren ook gearriveerd en had mij laten verzoeken mij hier bij de bron te spreken.
Von Barrenberg.
Wie is dat?
Dokter.
Eene Fräulein von Schwärm.
Von Barrenberg.
Komt ze u consulteeren? Dan zal ik mij verwijderen. (Hij wil gaan) .
Dokter.
Neen, doe dat niet. Ze is niet ziek, en - 't zou mij zelfs aangenaam zijn als u hier wildet blijven. (Fräulein von Schwärm komt op. Bont opgeschikt - met bloemen gekapt, een waaier in de hand. De dokter gaat haar te gemoet).
Dokter.
Welkom weder hier, Fräulein. | |
[pagina 38]
| |
Fräulein v. S.
Goeden avond, lieber Dokter, het verheugt mij, u weder te zien.
Dokter.
Mij niet minder. - Mag ik het genoegen hebben u een onzer nieuwe badgasten voor te stellen. De heer von Barrenberg - Fräulein v. Schwärm (wederzijdsche buiging) .
Von Barrenberg
(ter zijde).
Dat is een curieus potstuk!
Dokter.
En mogen wij ons in uw voortdurend welzijn verheugen?
Fräulein v. S.
Als dat u eene reden tot verheugen kan zijn, ach ja - dan moet ik zeggen: zoo tamelijk. Ik voel mij weder zoo ziel- en hartverheffend gestemd, nu ik mijn dierbaar Kissingen weer zie. Ik was in den laatsten tijd zoo ganz herunter gekommen!
Von Barrenberg
(ter zijde).
Was ze maar boven gebleven.
Fräulein v. S.
Ik voelde me zoo nerveus angegriffen, maar nu ik weer in dit Beijersch Arkadia terug ben, voel ik mijne krachten herleven als het jeugdige groen in de lente.
Dokter.
Dat verheugt me zeer, Fräulein. (tot Barrenberg) U ziet, mijnheer, hoe men bij nadere kennismaking met ons Kissingen ingenomen wordt.
Von Barrenberg.
't Kan wezen; maar ik heb er nog niet veel moois van gezien. | |
[pagina 39]
| |
Fräulein v. S.
Ach, mijnheer, hoe is het mogelijk, dat deze overheerlijke natuur u niet terstond in eene zee van zielevreugde heeft gedompeld. Iedere Sehnsucht van een diepgevoelend gemoed wordt hier bevredigd; elke behoefte naar hooger ideaal dan het vergankelijke stof wordt hier vervuld....
Von Barrenberg.
Ik zal het nog moeten zien, Fräulein; maar ik val anders zoo sentimenteel juist niet; en ik heb al veel in de wereld rondgereisd, zoodat ik niet precies zoo heel gauw in verrukking raak.
Fräulein v. S.
Ach, mijnheer, wat gij ook gezien moogt hebben, zulke idyllische bergen als hier, zijn op het aardrond niet te vinden!
Von Barrenberg.
Bergen? Hier, bij Kissingen? Ik ben expres hier gekomen om eens wat in de vlakte te blijven. Heel veel meer dan molshoopen zijn 't hier niet. Idyllische molshoopen, dat 's mogelijk, maar bergen....? Neen, - u is zeker niet uit een bergstreek van daan.
Fräulein v. S.
O neen, uit Kleef. Ach, dat is ook zoo reizend!
Von Barrenberg.
Zoo? Nu, ik kom van de Himalaya; dáár kan men van bergen praten.
Fräulein v. S.
Himalaya? Is dat niet in de Sächsische Schweiz?
Dokter.
Pardon, eenigszins in een andere hemelstreek, Fräulein; - mijnheer heeft zoo heel ver gereisd. | |
[pagina 40]
| |
Fräulein v. S.
En hier, o wat een zaligheid, als 's avonds de zon achter rozenwolkjes zich te slapen legt, als de lieve sterren opstijgen aan het firmament, als de nachtegalen hare smeltende akkoorden door de sympathetische stilte van den nacht doen weergalmen, ach, dan is Kissingen een paradijs der paradijzen.
Dokter
(galant).
Een paradijs is het, Fräulein, van het oogenblik dat wij er u in mogen ontmoeten; want heb ik het niet vroeger in de vreemdenlijst gezien, dat uw vóórnaam Eva is, - Eva von Schwärm.
Fräulein v. S.
Ach, lieve dokter, ik bid u, laat mij die prozaïsche naam niet meer hooren, die eene onaesthetische peettante mij zoo onbarmhartig gegeven heeft. Sedert lang heb ik dien voor een zoetvloeiender verwisseld; noem mij, bid ik u, Adamina.
Dokter.
Met genoegen, Fräulein. Fräulein Adamina dus?
Fräulein v. S.
Ach, ja, al mijne intiemen, al mijne zielsverwanten noemen mij zoo. Ook hier, in de conversatiecirkels van deze gezellige badplaats. O, u kent die kringen nog niet, heer Barriberg, u kent onze conversatie niet, zoo gevoelvol, zoo gemüthlich, vooral onder ons, Deutsche Jungfrauen; - als de vreemde en vooral de prozaïsche Hollanders zich niet bij ons aansluiten. Gij zult u er toch in laten voorstellen?
Von Barrenberg
(die al herhaaldelijk teekenen van ongeduld heeft gegeven).
(ter zijde) . Nu begint het waarachtig gevaarlijk te
| |
[pagina 41]
| |
worden, (luid.) Fräulein, ik geloof, dat dat eene eer is, die ik niet waard ben. In die cirkels deug ik volstrekt niet. Aan al die smelterigheid en sjimmerigheid heb ik een moor aan zien sterven. Al die opgezette paradijzen met engelen met crinolines en chignons kunnen me gestolen worden. Ik hoor liever een krokodil zingen als een nachtegaal. En die lieve conversatie.... connu, connu: de een vertelt iets, dat hij weet, aan een ander die het ook al weet; een derde hoort toe, die het al sedert lang weet, en vertelt het aan een vierde, van wien hij weet, dat hij wel weet, dat daar iets verteld wordt, dat iedereen weet, - en dat is de conversatie op een badplaats. Maar, ik heb u wellicht reeds te lang opgehouden; vergeef mij, ik heb u in uw samenspraak met den dokter gestoord. Ik heb de eer uw dienaar te zijn. - Dokter, tot weerziens. (Hij buigt en vertrekt) .
Fräulein v. S.
(zuchtende).
O hemel, welk een barbaar! Welk een anthropophaag!
Dokter.
Niet alle menschen voelen even fijn, Fräulein.
Fräulein v. S.
Helaas neen, lieve dokter, helaas neen! Ik gevoel mij zoo unheimisch tegenover zulke hardvochtige naturen. Ik ben fijn, ik gevoel het zelf, zoodat ik mij dikwijls afvraag of ik niet uit een zonnestraal ben geweven.
Dokter.
Dat is een gevolg van de overgroote teerheid van uw gestel, Fräulein; ook wel een zenuwachtige aantrekkelijkheid. Maar de Kissinger wateren zullen u weer goed doen. Heeft u van daag al reeds een bad genomen?
Fräulein v. S.
O, ja. | |
[pagina 42]
| |
Dokter.
En hoe hebt u het gevonden?
Fräulein v. S.
Goed, maar wat vochtig.
Dokter.
Ja, daar is niet veel tegen te doen. Maar ik zal u nog een goeden raad geven, die ik voor dergelijke gestellen als het uwe van uitstekend nut heb bevonden.
Fräulein v. S.
En die is?
Dokter.
Telkens wanneer gij voortaan het bronwater drinkt, moet gij dat met eene kleine hoeveelheid nemen, en die dan twee uur onafgebroken in den mond houden (ter zijde) . Dan zal ze me ten minste in dien tijd niet met haar gebabbel vervelen.
Fräulein v. S.
Die raad zal ik volgen, dokter.
Dokter.
En nu, Fräulein, veroorloof mij dat ik u verlaat. Ik moet nog verscheiden patienten bezoeken. (Buigt en vertrekt) .
Fräulein v. S.
(alleen; zij gaat zuchtende, en met den waaier wuivende zitten).
O, liefelijke eenzaamheid! Zoo weldadig voor een gemoed, dat zich zelven zoo vaak een raadsel is, en vruchteloos naar de oplossing zoekt. Ach, ik mag het mij niet meer ontveinzen, en toch - zelfs in de eenzaamheid, in het diepste donker van een woud, zou ik het mij nauwelijks durven bekennen: Adamina, uw hart heeft | |
[pagina 43]
| |
gesproken.... Ik ben precies Gretchen uit Faust geworden: Meine Ruh' ist hin,
Mein Herz ist schwer;
Ieb finde sie nimmer
Und nimmer mehr.
En dat, o, ondoorgrondelijk Geheimnis des harten, en dat sedert gisteren avond, aan de table d'hôte van half acht. Toen zag ik hem voor het eerst, - hem, dien ik voel dat ik eeuwig voor mij zal zien, - zelfs al krijg ik nooit zijn photographie kaartje in mijn album! Die donkere oogen, dat mannelijk open gelaat, die fiere houding - o, ik zeg het weêr met Gretchen: Sein hoher Gang,
Sein edle Gestalt'
Seines Mundes lächeln,
Seiner Augen Gewalt,......
Wie mag hij wezen die vreemdeling? Ik wil het weten en zal het ook te weten komen. - Maar hoe? - Daar zal gemakkelijk een middel toe te vinden zijn. Wo still ein Herz vor Liebe glüht, daar wordt het vernuft gescherpt. Laat ons zien. Hij logeert...... hij is gisteren aangekomen.... Had ik een vreemdenlijst.... (Haar blik valt op het tafeltje waar de vreemdenlijst van den dokter is blijven liggen) .... Ha, gezegend noodlot! Daar ligt er een, van...? van heden! O, schielijk, schielijk! (Zij zet zich aan het tafeltje en zoekt de lijst door) Aangekomen vreemdelingen in het hotel de Russie; kolonel Sabelouwbonskowitch uit Moskou... zou hij dat zijn? Neen dat is niet mogelijk.... hij kan geen Rus wezen.... Herr Perzonius aus Holland, neen - ook niet.... Herr Wilhelmina de Ronde, und Fräulein 's-Gravenhage....Neen, ik verwar mij.... ik zie verkeerd....
| |
[pagina 44]
| |
de letters schemeren mij voor 't gezicht. Ach, ik mag wel met Heinrich Heine zeggen: Ihr Thräne, bleibt mir aus dem Aug',
Dasz ich nicht dunkel sehe,
Mein armes Herze brich mir nicht
Vor all zu groszem Wehe!
Maar wacht.... wat zie ik daar? Bij Madam Hering: Herr Denning, resident, dat moet president wezen, dat is een drukfout.... Dat is hij, ja! Dat is hij! Uit Oost-Indië, juist, - ik zie het hem aan, die donkere gelaatskleur, die gebiedende fiere houding, ja, hij en niemand anders kan president van Oost-Indië zijn! Nu zal ik ook wel verder zekerheid....
Jozef
(treedt in den achtergrond op, vergenoegd neuriënde).
Schoon Sophie, mijn engelin
En die ik zoo teer bemin.
La, la la, la,
La la la la... -
(Hij komt naar voren, genoegelijk in de handen wrijvend).
Sakkerloot, wat is dat hier pleizierig in Kissingen - wat is 't hier mooi weer - en wat is hier alles netjes in de verf, en wat een prettige drukte, en wat worden die paden knapjes bijgeharkt, en wat smaakt dat water lekker - 't is precies of je oesters drinkt.... Hoor eens, ik zou 't hier best een tijdlang uithouden, mits conditie, als Sophie ook hier bleef. Ik ga nog even zoo'n glas drinken. (Hij gaat naar de bron en schept een glas water) .
Fräulein v. S.
(ter zijde).
Zou mijn gunstig gesternte dien jongman ook hier sturen om mij inlichtingen te bezorgen? Wie weet het! Als ik met hem in gesprek kon komen. | |
[pagina 45]
| |
Jozef
(komt, na gedronken te hebben, weer naar voren).
Hè, frisch! delicieus! Daar zou ik elken dag wel een emmer van kunnen gebruiken!
Fräulein v. S.
Neem mij niet kwalijk, vriend, mag ik u even iets vragen? Ik hoor u daar toevallig zoo over dat water spreken - ik geloof dat gij er de kracht niet van kent.
Jozef.
Neen, Fräulein; is daar een kracht in?
Fräulein v. S.
Ach, jongmensch, drink je dat water zonder voorkennis van den dokter.
Jozef.
Zeker, daar heb ik geen dokter voor noodig.
Fräulein v. S.
Maar, dat is hoogst gevaarlijk.
Jozef.
Gevaarlijk?
Fräulein v. S.
Ja, dat is geen gewoon water, het is een extract....
Jozef.
Van oesters?
Fräulein v. S.
Neen van ijzer.
Jozef.
Van ijzer? Is dat een extract van ijzer?
Fräulein v. S.
Zeker, en dus je begrijpt wel, dat het voor iemand, die het onberedeneerd gebruikt, heel gevaarlijk is. | |
[pagina 46]
| |
Jozef.
Ja, dat kan ik nu wel zoo wat begrijpen. IJzer? - Dat wist ik niet. Dus als je daar te veel van dronk dan zou je, zal ik maar zeggen, als het ware heelemaal van binnen met plaatijzer beslagen worden.
Fräulein v. S.
Zoo iets. Je bent zeker nog niet lang hier.
Jozef.
Neen, gisteren aangekomen, bij madam Hering.
Fräulein v. S.
(ter zijde).
O toeval! (tot Jozef) . Zoo, bij madam Hering? Ach, dat is toevallig, ik heb juist gisteren avond aan de table d'hôte iemand zien zitten, die daar ook logeert, en dien ik.... dien ik meen vroeger gekend te hebben - vroeger.... eenigen tijd geleden.... misschien vergis ik mij - maar mogelijk kunt gij mij zeggen wie dat is.
Jozef.
Misschien, Fräulein. Hoe ziet hij er uit?
Fräulein v. S.
Een knap man - zwart - een donker teint.
Jozef.
Zoo? En - -
Fräulein v. S.
En als het is, dien ik bedoel, dan moet hij uit verre landen komen.
Jozef.
Zoo, uit verre landen.
Fräulein v. S.
Hij heeft zoo iets flinks en gebiedends in zijn voorkomen (ter zijde) . Ik zal de naam Denning maar niet
| |
[pagina 47]
| |
noemen, ach, ik zou hem niet kunnen uitspreken zonder blozen.
Jozef.
En wat voor betrekking zou die heer moeten hebben.
Fräulein v. S.
Ik geloof - zoo iets van president van Azië.
Jozef.
President van Azië? Ja, ziet u, op 't moment kan ik 't niet zeggen; maar ik heb tijd en gelegenheid genoeg om er eens naar te informeeren, dus, als ik u daar plezier mee kan doen, niets liever dan dat, en 't zal niet lang duren of ik weet er u alles precies van te zeggen.
Fräulein v. S.
- Maar - kun je wel bepaald goede informaties krijgen?
Jozef.
Ja zeker.
Fräulein v. S.
Geloof, dat ik voor de moeite, die gij u geeft, niet ondankbaar zal zijn.
Jozef.
Daar ben ik van overtuigd, Fräulein (ter zijde) . Daar schijnt wat bij te verdienen te zijn. (luid) Neen, wees maar niet ongerust. Wat ik weet, dat weet ik precies. Ik ben uitstekend in de gelegenheid; - ik ben, ziet u,... (ter zijde) Wat zal ik best zeggen?.... (luid) Ik ben in dienst van den directeur van 't postkantoor, en dus ik kan achter alles komen als het noodig is.
Fräulein v. S.
Dat zal me heel aangenaam zijn. Maar, zie je, informeer maar onder de hand, in 't geheim; zeg vooral niet dat ik er naar gevraagd heb. Het hangt samen met.... | |
[pagina 48]
| |
met familieaangelegenheden, begrijp je.... en daar heeft niemand mee noodig.
Jozef.
Ja, ja, dat begrijp ik best.
Fräulein v. S.
En zoo als ik zeg, ik wil u gaarne.... (Zij neemt geld uit haar portemonnaie) . Ziedaar, mag ik voorloopig.... (Zij geeft hem een thaler) .
Jozef.
Zeer dankbaar, Fräulein. Ik beloof u, ik zal mijn best doen.
Fräulein v. S.
Goed, ik hoor dan wel nader van u. (Zij gaat heen)
Jozef
(haar terughoudend).
Maar Fräulein, a propos, aan wien moet ik mijne informatiën meedeelen?
Fräulein v S.
Aan mij zelve, Fräulein von Schwärm, ik logeer bij Dokter Balling. (Zij gaat heen) .
Jozef
(blijft een oogenblik verbaasd staan).
Fräulein von Schwärm! Is dat Fräulein von Schwärm!... als dat nu geen duizend toeval is, dan weet ik het niet? (Hij bekijkt het geld) . En die geeft mij een pruissischen thaler om naar een vreemden heer te informeeren!.... Nu begrijp ik, dat Sophie gezegd heeft dat ze wat rarig was - en die vreemde heer - wie kan dat wezen? - donker uitzicht - zwart haar - logeert bij madam Hering? (Hij staat zich te bedenken) . Wat! Daar gaat me op eens een licht op! Wat drommel, dat had ik ze wel dadelijk kunnen zeggen. Dat is geen mensch anders als mijn heer. Dat wordt me in eens zoo klaar als de
| |
[pagina 49]
| |
dag! Alles komt uit: donker uitzicht - iets gebiedends in zijn voorkomen.... daar kan ik van meepraten; uit verre landen gekomen - natuurlijk; - president, van wat zei ze ook weer? Wel ja, mijnheer is president van een hippopotamos-club in Abyssinië. (Hij slaat zich voor het voorhoofd) . Wat duivel, daar gaat me weer een ander licht op - als dat zoo voortgaat wordt het een heele illuminatie - ik begin te gelooven, dat die fräulein een goed oog op hem heeft. - Daar zal hem de knoop zitten. - In 't geheim laten informeeren naar een heer; dat doe je niet als je niet verliefd ben. - Maar, zou daar geen partij van te trekken wezen? Ik kan me wel niet best begrijpen dat mijnheer razend veel charmes in die fräulein von Schwärm zou vinden - maar men kan toch niet weten - daar zijn raarder dingen gebeurd. Zou ik hem alles zeggen? - Ik geloof niet dat het vooreerst nog zaak is. Eerst de kat uit den boom kijken, o Kissingen, Kissingen! Ik begin te begrijpen dat het hier een heerlijk land is voor verliefden! (af) .
Einde van het le bedrijf. | |
[pagina 50]
| |
Tweede bedrijf.
Dezelfde decoratie als in het eerste.
(Von barrenberg zit op een stoel op den voorgrond aan een tafeltje, waarop eenig gereedschap. Hij is bezig een pistool schoon te maken. De loop ligt à part).
Von Barrenberg.
Het wordt hier hoe langer hoe beroerder. - Ik ben nu veertien dagen hier en vind het nog geen haar beter als toen straks het scherm omlaag ging. - Ik weet niet, waar het aan leit, maar ik ben dezelfde niet meer als vroeger, ik merk het dezer dagen aan alles. Wat heb ik mij bijvoorbeeld, gisteren avond weer geergerd in de Schützenhalle bij het schijfschieten! Een schijf als een olifant heb ik gemist, herhaalde malen, en dat iemand als ik, die in vroeger tijd op vijftig pas distantie een kind van twee jaar zijn nagels kon knippen met tien schoten uit mijn revolver! En 't zijn toch altijd dezelfde beste pistolen - daar mankeert niets aan (hij laat den haan spelen en onderzoekt de veeren) . Neen, 't ligt aan mij zelven - ik ben niet rustig meer - mijn hand beeft. Ik ondervind het met het scheren 's morgens ook: ik snij me telkens. - En dan moet het je overkomen, dat zoo'n snuiter als die Sabelouwbonskowitch heel deelnemend tegen je zeit: mijn hemel, mijnheer von Barrenberg, wat ben je toegetakeld! Wat voor
| |
[pagina 51]
| |
een ezel van een barbier heb je toch? 't Is amusant als je dan antwoorden moet: ik scheer me altijd zelf! (Hij staat op en gaat ontevreden heen en weer) . Ik weet niet, wat er eigenlijk aan scheelt; - 't ligt aan Kissingen; dat voel ik heel goed, en toch heb ik nog geen lust om heen te gaan. En als ik me zelven nu afvraag wat er me eigenlijk trekt, dan weet ik het niet. 't Gezelschap? - Ik heb zoo weinig conversatie en daar heb ik nu ook juist zoo'n behoefte niet aan. 's Middags aan de table d'hôte, dat is nog het eenige uurtje dat ik me nog al opgewekt voel. Dat troepje Hollanders, die tegenover me zitten, dat amuseert me nog al; ik kan niet anders zeggen of dat zijn charmante menschen, - en dat zeg ik nog al niet gauw - vooral die nichtjes van die tante, - uit Kleef zijn ze, geloof ik, - en die eene, Wilhelmina heet ze, - ik geloof als ik daar nader mee in aanraking kwam, - maar, kom, laat ik nu geen nonsens praten - hoe laat is het? (Hij ziet op zijn horloge) . Half zes - 't wordt zachtjes aan de tijd voor de promenade. Ik moet toch eens gaan zien, welke dames er alzoo wandelen, - ik kom er zoo weinig, op de promenade. En ik hoor, ze hebben voor morgen avond een muziekpartijtje gearrangeerd. Ik zou wel lust hebben er aan mee te doen; - ik geloof dat me dat wat zou opvroolijken; ik heb mijn fluit nog weer eens uit den koffer gehaald - (hij haalt de onderdeelen van een dwarsfluit uit de zak, en zet die al voortpratende in elkander) ; ik zal 't nog niet geheel en al vergeten zijn. (Hij speelt eenige gamma's en een stuk van een airtje) .... 't Gaat nog; - en als ik goed geaccompagneerd werd.... Wilhelmina speelt piano dat heb ik gehoord, en wie weet of we niet samen.... maar kom, laat ik die dwaasheden nu maar uit mijn hoofd zetten. 't Wordt tijd dat ik mijn pistool weer in orde breng - dat's beter werk.
| |
[pagina 52]
| |
(Hij gaat weer aan het tafeltje zitten, legt de fluit neer en neemt de pistool op.)
Dokter
(komt op).
Ah! goeden avond, mijnheer von Barrenberg, hoe gaat het sinds ik laatst het pleizier had u te zien?
Von Barrenberg.
Dankje, dokter, nog al beroerd.
Dokter.
Hoe dat zoo? Scheelt er wat aan?
Von Barrenberg.
Wat zou er aan schelen? Ik geloof dat in dit land iedereen wat scheelt. (Gedurende het volgende gesprek blijft hij de pistool in orde zitten maken, maar zet er in verstrooidheid van gedachten de fluit op in plaats van den loop).
Dokter.
Daar is het een kurort voor; maar we helpen de zieken hier juist van hun kwalen af.
Von Barrenberg.
Nu, en met mij is het in dit miserabele land dan juist andersom. Ik kom hier zoo gezond als een visch, en nu -
Dokter.
En nu, welke ziekte hebt u dan hier opgedaan?
Von Barrenberg.
Moet ik dat weten? Dat moet de dokter weten - daar is hij dokter voor -
Dokter.
Dat wil ik toegeven; maar de dokter dient dan toch van zijn patiënt eenige aanduidingen te hebben. Kom | |
[pagina 53]
| |
aan, ik zie dat er bij u wat aan hapert - laat ik u voor 't oogenblik eens als een patiënt beschouwen; zeg me eens ronduit, wat voelt u dan eigenlijk?
Von Barrenberg.
Wat ik voel? - Ik voel niets.
Dokter.
Hoe is 't met de eetlust? (Gedurende hun gesprek komt Sophie op den achtergrond op en beluistert hen.)
Von Barrenberg.
Niet extra. Maar ik moet anders zeggen, aan de table d'hôte amuseer ik me nog 't best.
Dokter.
Waarschijnlijk om 't gezelschap. Hoe is 't anders met de trek naar gezelligheid?
Von Barrenberg.
Eigenlijk embêteert me de heele troep - misschien een enkele uitgezonderd.
Dokter.
Zoo?
Von Barrenberg.
Soms heb ik een verschrikkelijk verlangen om hiervan daan te gaan, een trek naar mijn huis.
Dokter.
Philopratidomanie.
Von Barrenberg.
En dan weer, vooral als ik in gezelschap van dames geweest ben, waar ik vroeger nooit om gaf, dan krijg ik weer lust om hier te blijven. Ik heb me zelfs nu en dan geattrapeerd op iets, dat ik vroeger nooit gedaan heb, ik kan zoo zitten zuchten - | |
[pagina 54]
| |
Dokter.
Brachypneumatische verschijnselen.
Sophie
(ter zijde).
Ik geloof heilig dat de man verliefd is.
Von Barrenberg.
Dan heb ik tusschenbeide hartkloppingen.
Sophie
(ter zijde).
Zie je wel?
Dokter.
Aanleg tot arteriodialysis.
Von Barrenberg.
Onpleizierige droomen.
Sophie
(ter zijde).
Net precies als ik dat vroeger wel kon hebben.
Von Barrenberg.
Een soort van beving en gejaagdheid.
Dokter.
Ja, ja - ik zie het al. Eenige verschijnselen van cephaloponie, die misschien tot arrhosthema zou kunnen overgaan. Ik zal u daar wel van afhelpen. Vooreerst zie ik nog niet de noodzakelijkheid in om u volgens de regels van de asthenomakrobiothiek te behandelen.
Von Barrenberg.
Dat 's gelukkig.
Dokter.
Maar met eenige eenvoudige haematokathartische middelen zullen we wel een heel eind komen.
Sophie
(ter zijde).
Denkt hij waarachtig, dat hij die man met al dat latijn zal genezen? | |
[pagina 55]
| |
Von Barrenberg
(verschrikkelijk diep zuchtend).
Zie je, daar zucht ik weer.
Dokter.
Maar, nu nog één goeden raad, mijnheer Barrenberg - en dien geef ik u niet zoo zeer als arts....
Von Barrenberg.
Geef maar op.
Dokter.
't Is meer als mensch -; meer, als ik het zoo mag zeggen, als psychologisch opmerker....
Von Barrenberg.
En die raad is -?
Dokter.
Wilt gij verlost zijn van uwe zwaarmoedigheid, van die slapeloosheid, van die neiging tot zuchten, - enfin, van al die abnormale verschijnselen?
Von Barrenberg.
Wat dan?
Dokter.
Dan, mijnheer von Barrenberg, is er maar één middel dat u dienstig kan zijn - en, geloof mij, bij dat middel zult ge u uitstekend bevinden: - Neem een vrouw! Ziedaar! - (Hij gaat lachend weg) .
Sophie
(ter zijde).
Dat geloof ik ook! Die dokter praat veel verstandiger in zijn eigen taal als in het latijn.
Von Barrenberg
(na een oogenblik in gepeins gezeten te hebben).
Neem een vrouw! Daar zegt hij zoo wat.... Ik ge- | |
[pagina 56]
| |
loof waarachtig dat de vent gelijk heeft. - Ik heb er van mijn leven nog niet over gedacht, maar in den laatsten tijd, ja, hoe meer ik het bekijk, hoe meer ik begin te begrijpen, dat er zoo iets aan me scheelt. Dat reizen en trekken begint me te vervelen, en ik merk dat ik aan de table d'hôte eigenlijk meer naar dat nichtje kijk dan naar mijn bord. Ik moet het maar zeggen - 't is niet anders - dat Wilhelminatje heeft me, zonder dat ik het merkte, ingepakt. - Barrenberg! Barrenberg! mijn jongen, je bent een ezel! Je bent verliefd!
Sophie
(ter zijde).
Hoezee! Wat zal dat Jozef een pleizier doen als hij dat hoort!
Von Barrenberg.
Maar al ben ik dan verliefd, dat's goed - daar kan ik niets aan doen; - maar sentimentaliteit daar ben ik niet van thuis. Dan moeten we maar ook eens in zee. Van treuzelen houd ik niet. Dan wil ik ook in eens weten, hoe het nichtje er over denkt.
Sophie
(ter zijde).
Ik kan hem niet goed verstaan - en ik wou toch zoo graag eens weten, op wie hij nu eigenlijk verliefd is. Misschien weet hij het zelf nog niet.
Von Barrenberg.
Wat zou de beste manier zijn? Als ik het huis eens in brand stak, dan kon ik ze met eene lange ladder uit de bovenverdieping redden.... Of als ik eens een kerel een paar rijksdaalders gaf om haar in het water te gooien, dan kon ik ze er uit halen? - Maar, dat is misschien wat kras - ik weet dat zoo niet. Of zou ik ze een brief schrijven? Daar heb ik ook niet veel lust in, en buitendien dat duurt me allemaal zoo lang. Ik wou ze maar hoe eerder hoe liever spreken. - Wacht, | |
[pagina 57]
| |
nu weet ik er wat op. Ik zal ze gaan opzoeken. - Neen, dat gaat ook niet, want dan zijn er te veel menschen bij. - Maar als ik ze eens kon laten weten, dat er iemand was, die haar hier graag zou willen spreken. - Ik zal ze een bouquet sturen met een boodschap - dat ziet er, voor mijnen doen, nog al galant uit. (Hij keert zich om en ziet Sophie) . Ho, mijn kind, hoor eens hier.
Sophie
(komt naar voren).
Wat blieft mijnheer?
Von Barrenberg.
Kun je me ook zeggen of er hier in de buurt ook bouquetten te krijgen zijn?
Sophie.
Hier in de buurt? Wel zeker. Kijk, mijnheer, dáár, bij de hoek van die allee, daar staat een bloemenverkoopster met een tafeltje.
Von Barrenberg.
Ah ja, goed. Zeg eens, zou je mij een pleizier willen doen?
Sophie.
Wel zeker, mijnheer.
Von Barrenberg.
Zou je daar even een bouquet willen gaan koopen?
Sophie.
Wel zeker, mijnheer.
Von Barrenberg.
Zie, daar heb je twee thalers: ga nu maar dadelijk, en -
Sophie.
Maar zooveel kost een bouquet niet, mijnheer.
Von Barrenberg.
Dat doet er niet toe; de rest mag je houden. | |
[pagina 58]
| |
Sophie.
Ik geloof wel, dat er zijn die bij de drie thalers kosten....
Von Barrenberg.
Ziedaar is er dan nog een - maar 't moet een mooi bouquet zijn.
Sophie.
Best, mijnheer, ik zal het mooiste uitzoeken (zij gaat heen) .
Von Barrenberg.
Zie zoo, nu moet het er maar in eens door. Me dunkt, ik kon dat meisje ook wel met de bouquet naar haar toe sturen, en de boodschap er bij. Wat zal ik er bij laten zeggen? Wel, als ik zonder veel complimenten vroeg om ze te spreken. En hier, bijvoorbeeld; 't is hier nog al niet druk met wandelaars om dezen tijd.... En ik geloof dat het best is, mijn naam maar niet te noemen. Maar waar blijft dat kind met mijn bouquet? (Hij ziet in de coulissen) . Ah, daar staat ze bij het bloementafeltje uit te zoeken. Goed zoo! Maar - wie zie ik daar wandelen in de verte in de allee? O, dat is ze - Wilhelmina - ja, dat is ze! 't Is toch een engel; - en wien heeft ze daar bij zich? Is dat die mijnheer uit Oostindië niet? Daar zullen toch geen kapers op de kust zijn? Ze loopen zoo vertrouwelijk. Als het waar is, schiet ik hem dood, morsdood! Maar neen, daar gaat hij weg. Dat is zijn geluk. - O, daar komt mijn bouquet. -
(Sophie komt met een bouquet).
Sophie.
Kijk, mijnheer, daar heb ik er een, 't mooiste wat er te vinden was. En met een prachtig groen lint. Dat is de kleur van de hoop, ziet u.
Von Barrenberg.
Best. - Wil je me nu nog een ander pleizier doen? | |
[pagina 59]
| |
Sophie.
Wel zeker, mijnheer.
Von Barrenberg.
Ken je hier alle menschen zoo wat?
Sophie.
Ja, dat gaat nog al. Dat is te zeggen niet bij naam allemaal.
Von Barrenberg.
Dat hoeft ook niet. 't Is ook beter om maar geen naam te noemen. Maar heb je straks daar geen dame aan den hoek van die allee zien wandelen?
Sophie
(ter zijde).
Ik zal maar vast zeggen van ja. (tot Barrenberg). Ja, wel zeker, mijnheer.
Von Barrenberg.
Die meestal 's middags in de kurzaal aan de table d'hôte dineert.
Sophie.
Ja, dezelfde. Hoe was ze gekleed?
Von Barrenberg.
In het grijs.
Sophie.
Ja juist, in het grijs; - en met een hoedje op?
Von Barrenberg.
Precies. Ze moet, als ik mij niet vergis, uit Kleef van daan zijn, en bij Dokter Balling logeeren.
Sophie
(ter zijde).
Uit Kleef en bij Dr. Balling! Zou bij mijn fräulein meenen? (tot Barrenberg). Draagt, ze geen bloemen in 't haar en een blauwe voile, een blauwe, een heele blauwe?
| |
[pagina 60]
| |
Von Barrenberg.
Ja, dat geloof ik wel.
Sophie.
En ze is nog al - nog al gezet.
Von Barrenberg.
Ja - zóó - niet te veel en niet te weinig.
Sophie.
Ze ziet er nog al goed uit.
Von Barrenberg.
Ja, ja, allerliefst ziet ze er uit.
Sophie
(ter zijde).
Wat de smaken toch verschillen (tot Barrenberg) . En dan heeft ze zoo iets - zoo iets heel lieverigs altijd.
Von Barrenberg.
Ja altijd, altijd iets liefs.
Sophie.
En ze heeft altijd een waaier in haar hand?
Von Barrenberg.
Dat zal wel. Ja, daar heb ik zoo precies niet op gelet, maar ik zie wel dat je weet wien ik meen. Nu, ga dan naar die dame toe, en breng haar dat bouquet.
Sophie.
Ja, mijnheer.
Von Barrenberg.
En zeg er bij, dat het van iemand komt, die je niet moogt noemen.
Sophie.
Dat zou ik ook niet kunnen, want ik weet niet eens hoe mijnheer heet.
Von Barrenberg.
Dat doet er ook niet toe. Zeg maar, dat het iemand | |
[pagina 61]
| |
is, die door de geheele wereld heeft gezworven en het overal miserabel heeft gevonden, behalve hier in Kissingen en dat hij gelukkig zou zijn als hij haar straks ten zeven uur hier bij de bron mocht ontmoeten.
Sophie
(schalksch).
Zoo, zoo? Ei, ei? En moet ik soms nog meer zeggen?
Von Barrenberg.
Neen, meer niet. Onthoud het nu goed - om zeven uur hier bij de bron, en verzoek haar, dat zij het bouquet meebrengt, dan zie ik dat zij het heeft aangenomen.
Sophie.
Best mijnheer. Maar als ze het nu eens niet wil aannemen?
Von Barrenberg.
Als zij 't niet wil aannemen, zeg haar dan dat ik me van avond nog doodschiet (hij grijpt naar de pistool waar de fluit op zit).
Sophie.
't Is zonde! Nu, dan zal ze 't wel aannemen. Ten minste ik zou zoo iets niet op mijn geweten willen hebben.
Von Barrenberg.
Nu, ga nu maar, anders wordt het te laat. (Sophie gaat weg).
Von Barrenberg.
En nu heb ik nog een half uur over; mij dunkt ik moest in dien tijd nog een kleine wandeling doen, dan ben ik precies op mijn tijd hier. (Hij gaat weg en een oogenblik daarna komt Fräulein v. Schwärm van den anderen kant op).
Fräulein v. S.
(met den waaier wuivend).
Ach, liefelijke zephirs, breng verkoeling aan voor mijn | |
[pagina 62]
| |
brandend gemoed! (Een vogel fluit in de verte). Smeltende philomelen akkoorden, brengt kalmte aan in mijn minnend hart. (Een haan kraait en een duif kirt). O gevederde bewoners des velds, hoe benijd ik uw geluk! Voor mij is er geen rust meer op deze aarde. Mijne ziel smelt weg in den oneindigen éther der werelden en zoekt te vergeefs naar een geluk, dat zelfs boven de sterren, ja zelfs boven den Grooten Beer niet te vinden is. O, geliefde, o Denning, zult gij ooit het gevoel kennen en beantwoorden, dat mijn boezem vervult. O, Denning, dierbare naam! Klaas Antonie Denning! Klaas - liefelijke naam, zoo zoet om uit te spreken voor minnende lippen! Klaas Antonie, hoe klopte mijn hart toen ik dien naam bij toeval op uw buitenlandschen pas zag staan dien de polizei-agent bij vergissing in mijn kamer had neergelegd in de meening dat ik de President van Azië was. Ach, zal ik me ooit Frau Presidentin van Azië hooren noemen? Wie weet! Ja wie weet!
Jozef
(komt onbemerkt op en roept half fluisterend).
Fräulein!
Fräulein v. S.
Wie weet of de toekomst, misschien -
Jozef.
Fräulein, ik weet alles.
Fräulein
(verschrikt).
Wie - wie is daar? O, zijt gij het mijn vriend.
Jozef.
Ja, Fräulein, ik weet alles van dien mijnheer, waarnaar gij geïnformeerd hebt.
Fräulein v. S.
(zich herstellend).
O zoo, mijn vriend.... hoe is uw naam ook? | |
[pagina 63]
| |
Jozef.
Jozef, Fräulein.
Fräulein v. S.
Zoo; - Jozef? Nog altijd bij den Directeur van het postkantoor? - Ja, ook ik heb veel nadere bijzonderheden gehoord. Het schijnt een juweel van een man te zijn, Jozef.
Jozef.
Wel zeker, Fräulein, dat is een bekende zaak, dat weet iedereen. (Ter zijde) Ik zal hem nu maar zoo mooi afschilderen als ik maar kan.
Fräulein v. S.
Ik heb verscheidene verhalen gehoord van zijn kloekheid in die landen.
Jozef.
Ja, ja, hij is voor geen klein geruchtje vervaard.
Fräulein v. S.
Van tijgerjachten.
Jozef.
O jé, tijgers! kijk, daar geeft hij, zie, zóóveel niet om (hij knipt met zijn vinger en duim). Ik heb hem eens met twee en zeventig tijgers zien vechten.
Fräulein v. S.
Wat? zien vechten? Was dat dan hier in Kissingen?
Jozef
(zich hervattende).
Neen, neen, ik verspreek me. Gezien? Neen, ik heb het natuurlijk niet gezien; maar, ziet u, ik heb het zoo duidelijk hooren vertellen, dat het me altijd is of ik er bij geweest ben. - Neen, hier in Kissingen was dat niet - hier zijn maar weinig tijgers. Het moet ergens heel ver geweest zijn - ik geloof, zoo wat voorbij de eerste huizen van China. | |
[pagina 64]
| |
Fräulein v. S.
Ja, het moet merkwaardig zijn. Ik hoor, hij is vroeger zeeman geweest ook.
Jozef.
Wel zeker, zeeman is hij ook geweest. Zoo veel als admiraal, geloof ik. En varen dat hij kan! Daar is geen schrift van! Zeilen, of stoomen, of roeien, of boomen, of aan de lijn loopen - dat is hem alles precies hetzelfde! - En zwemmen!
Fräulein v. S.
O, dat moet verbazend zijn. Ik heb daar ook menig avontuur van gehoord.
Jozef.
Meent u dat met die walvisch?
Fräulein v. S.
Dat - herinner ik me niet - misschien - 't kan zijn, dat ik 't gehoord heb, maar.... (ter zijde). Ach, men kan van een geliefde niet te veel hooren.
Jozef.
Ziet u, dat was op den grooten oceaan, de grootste, weet u, de grootste van allemaal; - daar zaten ze op een goeden middag zoo in de stuurstoel van het fregat thee te drinken; op eens, daar gaat het schip wat op zij; de trekpot, - het was een zilveren trekpot - glijdt van het theestoofje af, valt over boord, en wat wil het toeval, daar komt precies een walvisch voorbij, en.... hap! de trekpot naar binnen. Maar wat doet mijnheer?.... dat is te zeggen: mijnheer, niet de directeur van 't postkantoor, maar die mijnheer, dien wij meenen.... zonder zich een moment te bedenken, springt hij over boord, en dat was nog al gevaarlijk ook, want ze waren precies op de linie, zoodat hij nog met zijn linkerheup op | |
[pagina 65]
| |
de linie terecht kwam en zich verschrikkelijk bezeerde; maar daar stoort hij zich niet aan, hij zwemt door, komt aan den bek van den walvisch - en zooals u zult weten, - die beesten hebben een hek voor haar mond, zóó (hij schuift de uitgespreide vingers van beide handen in elkander) heelemaal van baleinen gemaakt - dat hek doet hij open, zwemt naar binnen, haalt er den trekpot uit en laat zich weer binnen boord hijschen. En dat alles in zoo'n korten tijd, dat de thee nog warm was, zoodat ze geen nieuwe hoefden te zetten.
Fräulein v. S.
die het verhaal met teekenen van verbazing heeft aangehoord).
Hemel! Wat een gelukkige uitkomst! En wat een held!
Jozef.
Ja; toen heeft hij ook, geloof ik, kort daarop de eikenkroon gekregen.
Fräulein v. S.
Ik zie nu, Jozef, aan al onze informaties, dat het.... de persoon is, die ik bedoel, en het is nu - ik zou nu - ik moet die heer noodzakelijk spreken. (ter zijde) Ik moet een einde maken aan die klimmende onrust; ik moet hem zien, en dan kan ik oordeelen hoe hij over mij denkt.
Jozef.
Wil ik gaan zeggen, dat hij bij u komt.
Fräulein v. S.
Ja - - of, neen - neen - dat kan niet. En toch..., wacht, daar valt mij een middel te binnen. Neem deze zakdoek, ga naar hem toe, zeg hem dat eene dame, die gij niet moogt noemen, er hoogen prijs op zou stellen hem te spreken, heden nog - tegen zeven uur - hier bij de | |
[pagina 66]
| |
bron. Geef hem dien zakdoek, verzoek hem dien in de hand te houden, dan kan ik daaraan zien, dat hij mij eveneens wenscht te spreken.
Jozef.
Ik beloof u, dat ik het dadelijk in orde zal brengen. (ter zijde) Mijnheer zal raar opkijken; maar ik zal toch mijn best doen om te maken dat hij komt. Wie weet welke goede gevolgen dat voor mij en Sophietje kan hebben (hij gaat).
Fräulein v. S.
(alleen).
O, Denning, als er nu nog maar een greintje gevoel in uwe borst woont, dan zult gij alles begrijpen en uw hart niet versteenen tegen zooveel liefde en zooveel zelfopoffering (zij ziet op haar horloge). Kwart voor zeven. Ik dien nu heen te gaan en hem het eerst hier te laten komen. (Zij wil gaan).
Sophie
(komt op met het bouquet in de hand).
Fräulein......
Fräulein v. S.
Sophie, wat is er?
Sophie.
Een oogenblikje, Fräulein. Ik heb een boodschap voor u.
Fräulein v. S.
Van wie?
Sophie.
Dat mag ik niet zeggen, maar 't is van een heer.
Fräulein v. S.
Aan mij? Van een heer?
Sophie.
Ja - ziet u - vooreerst moet ik u die boquet geven. | |
[pagina 67]
| |
Fräulein v. S.
(neemt de bouquet).
En.....?
Sophie.
En dan moest ik u zeggen, ja ik weet niet of ik het zeggen mag.
Fräulein v. S.
Waarom niet, mijn kind? Het zal toch geen kwaad zijn?
Sophie.
Neen, kwaad niet. Ik geloof dat het integendeel heel goed is. Die heer heeft mij verder gezegd, dat hij heel gelukkig zou wezen als hij u straks hier aan de bron kan ontmoeten.
Fräulein v. S.
Mij - om zeven uur? - Dat kan niet - ik - moet om zeven uur (ter zijde) Hemel, hoe red ik me daaruit! (tot Sophie) . En mag je me niet zeggen, wie die heer is?
Sophie.
Neen, volstrekt niet, maar hij heeft gezegd, als u niet komt, dan schiet hij zich dood met een dwarsfluit.
Fräulein v. S.
O, Hemel! (ter zijde) - Wat moet ik doen?..... Maar - indien -indien hij het eens was (tot Sophie) . Maar Sophie, zeg me één ding, één enkel woord, al mag je dan zijn naam niet noemen. Dit mag ik toch wel weten, en dan weet ik genoeg: Is het iemand die uit verre landen komt?
Sophie.
Ja, Fräulein. En dat mag ik zeggen ook, want hij zei, dat hij door de heele wereld had gezworven, maar dat hij alleen hier in Kissingen bij de bron gelukkig kon wezen als hij u daar vond. | |
[pagina 68]
| |
Fräulein v. S.
(ter zijde).
O, ondoorgrondelijke sympathie van twee minnende harten! Hij is het! (tot Sophie, zeer bedaard) . Het is goed, Sophie, ik kan begrijpen wat dat is - een verrassing van een vriend van vroegere dagen - ik begrijp alles. Ik wil hem het genoegen van die ontmoeting niet ontnemen. Ik zal komen. Ik zal zorgen op den bepaalden tijd hier te zijn. Ik ga nog even naar 't logement.
(gaat weg).
Sophie.
Zie zoo, dat ging beter dan ik gedacht had. Ik begrijp me niet, dat ze zoo gauw kon raden van wien de boodschap kwam. Die historie van dien vriend van vroegere dagen, dat 's maar gekheid - dat zal ze mij niet wijs maken. - Maar, dat is niets; als ze maar komt.
Jozef
(komt op met den zakdoek in de hand).
Ha, Sophietje, goed dat ik je zie! Heb je mijnheer ook gezien? Ik moet hem absoluut hebben.
Sophie.
Mijnheer Barrenberg? Neen. Op het moment niet, maar ik heb hem straks gesproken.
Jozef.
Gesproken?
Sophie.
Ja, en ik heb je heel wat nieuws te vertellen.
Jozef.
Zoo, nu ik ook. Weet je wie ik gesproken heb?
Sophie.
Wie dan?
Jozef.
Je Fräulein, een kwartiertje geleden. | |
[pagina 69]
| |
Sophie.
Mijn Fräulein!
Jozef.
Ja, en ik heb goed nieuws voor ons.
Sophie.
En ik ook, Jozef.
Jozef.
Ik wed dat het mijne beter is.
Sophie.
Ik wed van neen; waarom wed je?
Jozef.
Om een zoen.
Sophie.
Om een zoen! - Nu, 't is goed, ik win het toch.
Jozef.
Best, dan zal ik betalen; maar wil ik je nu eens mijn nieuws vertellen? Je Fräulein is smoorlijk verliefd!
Sophie.
Wat? Wat zeg je? en weet je wat ik je te vertellen heb? - en dat is nog veel beter - je heer is smoorlijk verliefd!
Jozef.
Mijn heer? Weet je dat zeker?
Sophie.
Zeker, zeker, heel zeker.
Jozef.
Ja, dat is nog beter nieuws! Dan ben ik de weddenschap kwijt! Dadelijk betalen (hij omhelst haar) . Maar hoe weet je dat? En op wie is hij verliefd?
Sophie.
Wel, hij heeft mij gevraagd om een bouquet voor hem te brengen aan - raad eens aan wie? | |
[pagina 70]
| |
Jozef.
Dat kan ik niet raden. Misschien aan die hollandsche juffrouw Wilhelmina?
Sophie.
Neen, - aan mijn Fräulein!
Jozef
(in de hoogste verbazing).
Wat! - Wat! - Ik sta verstomd!
Sophie.
Over zijn smaak, hé?
Jozef.
Neen, dat niet alleen; - maar nu raadt je nooit wat ik hier in mijn hand heb.
Sophie.
Een zakdoek.
Jozef.
Ja, een zakdoek, maar van wie, en wat ik daarmee doen moet.
Sophie.
Ik begrijp er niets van. Wat is dat dan, Jozef? - Je maakt me zoo nieuwsgierig.
Jozef.
Die zakdoek is van je Fräulein. Kijk maar aan het merk. V. S. - von Schwärm, en die heb ik van haar gekregen om te geven als een herkenningsteeken aan een heer, dien ze graag bij de bron zou ontmoeten.
Sophie.
Aan een heer! Een zakdoek van mijn Fräulein.
Jozef.
Ja, - en raad eens wie die heer is.
Sophie.
Wie die heer is? - Dat weet ik niet, misschien die president van Azië, mijnheer Denning. | |
[pagina 71]
| |
Jozef.
Neen - aan mijn heer, aan mijnheer Barrenberg!
Sophie.
Is het mogelijk! Dus die wil ze hier ontmoeten? Om hoe laat?
Jozef.
Om zeven uur.
Sophie.
En hij heeft haar ook laten vragen om te zeven uur hier bij de bron te komen. Zoo'n samentreffen heb ik nog nooit gezien.
Jozef.
Ik ook niet, dat kan ik je wel zeggen. Maar weet je wel, Sofietje, dat dat heerlijk is voor ons.
Sophie.
Wel zeker, Jozef, heerlijk!
Jozef.
Maar ik mag niet langer wachten om hem op te zoeken. Ik moet hem dien zakdoek nog brengen.
Sophie.
Toe, doe dat dan gauw. Laat de zaak nu niet in de war komen.
Jozef.
Neen, neen, zeker niet. Tot nu toe is er niets in de war. We moeten nu oppassen, dat alles goed blijft marcheeren.
Sophie.
Ik ga maar hier van daan, want ze mochten eens komen. Maar - ik blijf toch hier in de buurt om eens te loeren wat er gebeurt; want ik ben toch wel een beetje nieuwsgierig. Dag, Jozef. (zij vertrekt)
Jozef.
Ja, waar zal ik mijnheer nu vinden? (Hij kijkt op zijn
| |
[pagina 72]
| |
horloge) 't Loopt al naar zeven uur. Mij dunkt dat hij dan wel gauw hier zal komen. Hij is zeker in de buurt (hij wil gaan, en ziet tusschen de coulissen) . Ah, daar komt hij aan; dat treft - nu is 't nog net tijd.
Von barrenberg.
(komt op).
Jozef, wat doe je hier?
Jozef.
Mijnheer, ik -
Von barrenberg.
(ter zijde).
Die kerel loopt me hier verduiveld in den weg. (tot Jozef) Ga naar huis, en poets al mijn laarzen - en blijf dan wachten tot dat ik -
Jozef.
Mijnheer, ik heb een boodschap aan u.
Von barrenberg.
Aan mij? Goed. Maar gauw dan; ik heb geen tijd - en die laarzen moeten absoluut gepoetst worden. Van wie is die boodschap?
Jozef.
Dat mag ik niet zeggen.
Von barrenberg.
Ben je gek?
Jozef.
Neen, mijnheer. Ziet u, ik mag wel zeggen, dat het is van eene dame.
Von barrenberg.
Van eene dame?
Jozef.
Ja, en ik moest u dien zakdoek geven.
Von barrenberg.
En wat moet ik met dien zakdoek doen? | |
[pagina 73]
| |
Jozef.
Dat weet ik niet, mijnheer. In de hand houden, omdat zij dan zou kunnen zien dat ik mijn boodschap goed overgebracht heb.
Von barrenberg.
Ik ben een citroen als ik er iets van begrijp.
Jozef.
Ja maar, daar komt nog meer. Ze zou u graag hier om zeven uur ontmoeten.
Von barrenberg.
Laat ze naar den duivel loopen. Ik heb geen tijd om zeven uur - ik moet iemand spreken. Kompliment aan die dame.
Jozef.
Maar, mijnheer - ik geloof - (ter zijde) Laat ik nu oppassen dat ik hem niet laat merken, dat ik er alles van weet. (tot Barrenberg) Mijnheer, ik geloof, dat als u wist, wie het was, en hoe ze, zal ik maar zeggen, op u gesteld is....
Von barrenberg.
Maar spreek dan op - wie weerga is het dan?
Jozef.
Dat mag ik waarachtig niet zeggen, mijnheer. Daar heb ik een allerverschrikkelijksten eed op moeten zweren. - Maar iets mag ik toch wel zeggen; - U kent ze wel.
Von barrenberg.
Hoe ziet ze er dan uit?
Jozef.
Lief, heel lief. (ter zijde) Ik zal wel zorgen dat ik van mijn aanstaande mevrouw niets anders zeg. (tot Barren-
| |
[pagina 74]
| |
berg) Een knap figuurtje. Ik vind het de liefste dame die bij dokter Balling logeert.
Von barrenberg
(ter zijde)
Bij dokter Balling - de liefste, die bij dokter Balling logeert! Zou het mogelijk wezen, dat Wilhelmina - ja, die is toch de liefste daar aan huis. Wie weet - wie weet! (tot Jozef) Draagt ze een grijze japon?
Jozef.
Precies, mijnheer.
Von barrenberg.
Zeg me nog één ding - waar is ze ergens van daan, die dame?
Jozef.
Meer mag ik dan toch wezenlijk niet zeggen, mijnheer; maar ze is van de kanten van Holland of Kleef.
Von barrenberg
(ter zijde).
Ze is het! O, wat een samentreffen van toevallige omstandigheden! Wilhelmina! Wilhelmina! - Maar, de drommel, hoe laat is het? (Hij ziet op zijn horloge) . Bijna zeven uur - ze kan elk oogenblik komen (tot Jozef) 't Is goed Jozef, 't is best - ik heb het al begrepen: ik zal dien zakdoek wel bij me houden. Ga nu maar de laarzen poetsen.
Jozef.
Best, mijnheer (ter zijde onder het weggaan) Ja, laarzenpoetsen! Je begrijpt dat ik wel in de buurt zal blijven om te zien hoe dat afloopt (het slaat in de verte zeven uur) .
Von barrenberg
(alleen).
Daar slaat het zeven uur. Wat zal ik doen? - Mij dunkt als ik hier zoo maar nonchalant ging zitten. (hij zet zich aan het tafeltje) Zóó - dan heeft er niemand erg
| |
[pagina 75]
| |
in als er soms andere menschen voorbij mochten komen. En dan - die zakdoek - die dien ik wel goed zichtbaar te maken - zóó (hij legt den zakdoek op zijn knie zoodat de merkletter duidelijk te zien is) - me dunkt, zóó legt hij nog al zonder erg... - Stil, daar komt iemand. Nu moest ik maar eerst zoo, als of er niets was, wat den anderen kant uitkijken (Hij ziet in eene onverschillige houding ter zijde en neuriet binnensmonds) La, lala la lala!....
(Fräulein v. Schwärm komt op. Zij gaat eenigszins aarzelend naar voren, aan den tegenovergestelden kant van het tooneel. Gedurende de volgende scène blijft ieder aan eene zij) .
Fräulein v. S.
(onder het opkomen).
Zeven uur, - o hoe klopt mijn hart! Zou hij komen? - Ik heb hem nog niet gezien (zij wordt Barr. gewaar) . Is hij dat? - Neen. - Wie zit daar? - Wie komt daar zoo onwelkom de zalige oogenblikken der liefde verstoren? Mijn hemel, het is de anthropophaag - de woeste Barrenberg - wat moest die nu juist hier komen doen?
Von barrenberg
(ziet om).
Wat komt daar aan? Kon dat karrikatuur nu ooit op een lastiger moment hier aan de bron komen wandelen! (Het volgende spreken ze ieder voor zich zelven).
Fräulein v. S.
Hij zit daar als of hij geen plan had om ooit op te staan.
Von barrenberg.
Ik hoop maar dat ze hoe eer hoe liever uitsnijdt.
Fräulein v. S.
Zie ik goed? Wat ligt daar op zijn knie? Het lijkt | |
[pagina 76]
| |
mijn zakdoek wel. Ik durf niet dichter bij te gaan, maar - ik zou 't wezenlijk gelooven - och, ik zie zeker verkeerd - 't is immers onmogelijk.
Von barrenberg.
Wat duivel heeft ze daar in haar hand. Dat lijkt mijn bouquet wel, met die groote witte camelia en dat groene lint. Maar, neen, dat is toch niet mogelijk - dat 's niet mogelijk. Wist ik nu maar een middel om ze met goed fatsoen hier van daan te krijgen.
Fräulein v. S.
Kon ik maar iets bedenken om te maken dat hij zich verwijderde.
Von barrenberg.
Ging het maar onweeren.
Fräulein v. S.
Kwam er maar iemand hem halen om te wandelen.
Von barrenberg.
Ze schijnt obstinaat hier te willen blijven. Ik moet toch zien of er niets aan te doen is; ik zal ze in 's hemels naam maar eens aanspreken, dan zal ik het er mogelijk nog toe kunnen brengen. (Hij neemt den zakdoek in de hand, staat op en gaat naar de Fräulein).
Von barrenberg
(met eene buiging).
Fräulein von Schwärm, ik heb de eer uw dienaar te zijn. Ik geloof dat er donder aan de lucht is.
Fräulein v. S.
Ach, mijnheer von Barrenberg, ik dank u voor uwe attentie. Zou er niet hier in de nabijheid iemand zijn, die de beleefdheid zou willen hebben, een parapluie voor me te halen? (ter zijgde) Als hij nu maar een zweem van galanterie over heeft, dan gaat hij.
| |
[pagina 77]
| |
Von barrenberg.
Ik geloof niet dat u een parapluie noodig zult hebben; - het wordt zoo'n drooge donderbui (tér zijde) . Dat kan ze begrijpen; ik zal hier van daan gaan, en dat om voor haar een parapluie te halen! (tot de Fräulein) 't Is hier stil, Fräulein - hier bij de bron. Gewoonlijk wandelt men op dit uur ergens anders.
Fräulein v. S.
Ach ja, maar voor iemand, die de eenzaamheid zoekt, heer Barrenberg, is het hier zoo genietelijk. Maar u, die, net als alle heeren, meer van de gezelligheid houdt, het verwondert me, dat u niet naar de Schützenhalle is gegaan - daar is van avond muziek.
Von barrenberg.
Zoo, - neen, ik heb er geen plan op.
Fräulein v. S.
Als u soms nog - - 't begint om half acht - 't is nog juist tijd.
Von barrenberg.
Ik hoor dat er van daag réunie is van de hollandsche club bij de familie Werthelm in het café Schmidt. - Misschien had u dat nog niet gehoord. - U is nog al eens met die hollandsche families. - Ze gaan na 't diné een wandeling doen naar Altenburghaus.
Fräulein v. S.
Zoo.
Von barrenberg.
Ja, als u soms nog plan had om aan te sluiten - ze gaan precies om half acht weg (hij kijkt op zijn horloge) 't zou nog net tijd wezen. (ter zijde) Waar zou Wilhelmina blijven, ik begrijp het niet. (Hij ziet rond) .
Fräulein v. S.
(ter zijde).
Denning schijnt nog niet te komen; ik dacht dat hij beleefder was. | |
[pagina 78]
| |
Von barrenberg
(ter zijde).
Ik kan ze op mijn woord niet weg krijgen; - ik sta op heete kolen! Als Wilhelmina zoo met een komt, en ze ziet me hier met een ander individu van de sekse.... (luid) Fräulein, hebt u niet wat vergeten thuis?
Fräulein v. S.
Ik? (ter zijde) Wat zou hij meenen? - Maar - misschien is het een middel om hem weg te krijgen (tot Barrenberg) . Ja, ik zie, u hebt me zeker zoo even zien zoeken - ik verbeeld me, ja toch - ik heb mijn flacon thuis laten liggen - ik weet, u is zoo galant, mijnheer Barrenberg, zou het te veel van u gevergd zijn - - -
Von barrenberg.
Dat kan ik niet, fräulein, onmogelijk; want, ziet u, ik wacht hier ieder oogenblik iemand die me absoluut moet spreken.
Fräulein v. S.
Ach, en ik ben in 't zelfde geval, ik wacht ook....
De dokter
(komt haastig en vergenoegd op).
Ah, gehoorzame dienaar, fräulein v. Schwärm - mijnheer von Barrenberg. - Dat doet me recht pleizier dat ik u hier samen vind.
Fräulein v. S.
(op Barrenberg wijzende).
Mijnheer wachtte u, geloof ik.
Von barrenberg
(op fr. v. Schwärm wijzende).
De fräulein verwachtte u, geloof ik.
Dokter.
Vraag excuus. Neen. ik kom onverwacht - maar | |
[pagina 79]
| |
daarom toch, hoop ik, niet onwelkom. Ik heb een nieuwtje mee te deelen, en dat u, geloof ik, ook zal interesseeren.
Fräulein v. S. en Von barrenberg
(te gelijk).
Mij?
Dokter.
Ja, en pleizier doen ook. U kent allebei dat clubje Hollanders wel, zooals ze dat noemen? Nu, die hebben van daag een dineetje gehad bij mijnheer Werthelm, in 't Café Schmidt. - Zij zijn er nu allemaal samen op uit naar Altenburghaus. - En op dat dineetje is de zaak eigenlijk zoo wat aangekomen, en - -
Fräulein v. S. en Von barrenberg.
Wat dan?
Dokter.
Wel kun je 't niet raden? 't Is toch dezelfde alte Geschichte, die dagelijks op nieuw vertoond wordt. Een paar, die mekaar gaarne mogen zien, hebben het van weerskanten van elkaar begrepen. Een direct engagement is het nog wel niet; maar - dat komt later - dat heb ik genoeg gezien - en een dokter ziet altijd wat scherper dan een ander mensch. De twee luidjes zijn het met mekaar eens, al heeft de een nog geen ja gevraagd en de ander nog geen ja gezegd. Ik zeg het vooruit, dat geeft een huwelijk en een gelukkig huwelijk ook. Twee beste menschen - 't doet mij een razend pleizier! (Sophie en Jozef komen op den achtergrond op.)
Von barrenberg.
Maar wie zijn dat dan eigenlijk?
Fräulein v. S.
Ja, wie zijn het?
Dokter.
Raad eens - | |
[pagina 80]
| |
Von barrenberg en Fräulein v. S.
(te gelijk).
Wie kan dat raden?
Dokter.
Niet? Dan zal ik het u zeggen. De resident Denning uit Probolingo en Juffrouw Wilhelmina de Ronde uit den Haag.
Von barrenberg
(als versteend).
O!
Fräulein v. S.
(idem).
O, ik bezwijk. (Zij valt op een stoeltje) .
Dokter
(verbaasd).
Wat is het.
Von barrenberg
(werpt den zakdoek op den grond).
Wilhelmina. O, die slang!
Fräulein v. S.
Denning! O, dat monster! (Zij werpt de bouquet op den zakdoek) .
Dokter.
Mijn hemel, fräulein, wat zie ik! (Jozef reikt een glas water) . Drink eens; - wat heeft u zoo doen schrikken?
Von barrenberg
(grijpt de pistool).
Vermoorden! Doodschieten! (Sophie loopt naar hem toe en houdt zijn arm vast) .
Dokter.
Mijnheer Barrenberg, wat is er toch? Wat doet u zoo opvliegen?
Von barrenberg.
Wat? Opvliegen! (tot Jozef) . Van wie heb je me dien zakdoek gebracht?
Jozef.
Wel, van de fräulein dáár. | |
[pagina 81]
| |
Fräulein v. S.
(tot Sophie).
Wie heeft u die bouquet voor mij gegeven?
Sophie.
Wel, mijnheer dáár.
Fräulein v. S.
O hemel! Was hij het dan, die mij zoo teer beminde?
Von barrenberg.
Heeft zij me dien zakdoek gestuurd? Is zij het dan, die zoo verliefd op me was!
Dokter.
Ik begrijp er niets van.
Sophie.
Ik ook niet.
Jozef.
Ik ook niet.
Von barrenberg
(na een oogenblik bedenken).
Ik heb dan toch iemand gevonden, die van mij houdt. Fräulein! Ik geloof aan wonderlijke schikkingen van het lot. Ik ben iemand van een kort besluit. Hebt gij er tegen om Frau von Barrenberg te worden?
Fräulein v. S.
O, ik zwicht voor zooveel liefde! - Heer von Barrenberg! (Zij zwijgt verlegen) .
Von barrenberg.
Ik volg den goeden raad van den dokter - ik zoek een vrouw! Fräulein, zeg ja. (hij steekt haar zijn hand toe) .
Fräulein v. S.
(met een diepen zucht).
Ja. (Zij legt haar hand in de zijne) .
| |
[pagina 82]
| |
Von barrenberg.
En nu, dokter, hebt u nog een tweede nieuwtje, het engagement van Fräulein von Schwärm en mij.
Dokter.
Had ik dat kunnen denken! Wel nu dan, van harte geluk er mee. Dat zal wat wezen van avond aan de table d'hôte!
Jozef.
Mijnheer - mag ik u eens herinneren -
Von barrenberg.
He?
Jozef.
U weet wel, u hebt me beloofd, dat ik permissie kreeg om verliefd te worden en te trouwen zoodra u het ook deed. Verliefd ben ik al lang, en nu u trouwen gaat -
Dokter.
Al weer een nieuw paar - daar komt geen end aan!
Sophie.
Fräulein - u zult er toch niet tegen hebben, dat ik en Jozef....
Dokter.
Kindlief, doe dat nu niet zoo overhaast. Denk eerst nog eens aan de wijze spreuk: Wie trouwt doet goed, maar wie niet trouwt doet beter.
Sophie.
Och, dokter, ziet u - me dunkt, Jozef en ik moesten dan maar het goede doen en het betere aan anderen overlaten.
Fräulein v. S.
Ik heb er niets tegen, Sophie. Ach, zou ik een ander het geluk misgunnen, dat ik zoo lang zelf gewenscht heb!
Jozef.
Mijnheer, wat zegt u - | |
[pagina 83]
| |
Von barrenberg.
Voor mijn part - ik geef je mijn zegen - en loop naar den duivel.
Dokter.
Dus een derde paar! - En nu, vrienden, mij dunkt, als we ons nu eens naar de kursaal begaven. 't Is langzamerhand laat geworden, en daar zullen nog een menigte goede vrienden bij elkaar zijn, die zich in dat gelukkige nieuws zullen verheugen. Het hollandsche clubje zal ook welhaast van hun wandeling terug komen en ik houd me overtuigd dat die wat zullen opkijken!
Von barrenberg.
Ik wensch dat hollandsche clubje veel pleizier.
Fräulein v. S.
Ik mag lijden dat die mijnheer Denning - heet hij niet Denning? - in dat hollandsche meisje mag vinden wat hij er in zoekt.
Von barrenberg.
En als die juffrouw Wilhelmina - heet ze niet Wilhelmina? - zooveel moois in dien mijnheer Denning gezien heeft, dan hoop ik voor mijn part, dat ze nooit van sentiment mag veranderen.
Fräulein v. S.
Laat het maar een engagement worden; - ik wensch ze geluk.
Von barrenberg.
Laat ze maar trouwen, als ze mekaar zoo lief vinden.
Fräulein v. S.
En laat die tante en al die nichtjes er pleizier in hebben - ik heb er vrede mee. | |
[pagina 84]
| |
Von barrenberg.
En laat ze dan maar naar Holland gaan, en daar zoo gezond blijven, dat ze nooit meer hier behoeven te komen.
Dokter.
Wel, fräulein, - wel, mijnheer Barrenberg - dat zijn allemaal goede wenschen. Daar stem ik van harte mee in. En dan wil ik er nog één wensch bijvoegen: Dat ze lang samen een gelukkig huwelijksleven mogen hebben en tot het einde daarvan altijd met genoegen mogen terugdenken aan hunne eerste kennismaking in de badplaats Kissingen. (Het scherm valt).
|
|