Humor en satire
(1907)–Lodewijk Mulder– Auteursrecht onbekend
[pagina 205]
| |
[pagina 207]
| |
Mooi is 't, maar een sonnet? Het schrijven van sonnetten lijkt veel zwaarder dan 't werkelijk is, mits men zich maar niet door 't gareel van rijm en maat laat dwingen; woord en denkbeeld, vorm en zin slechts naar den aard der mode, die heerscht, behandelt met een soort van schriklijke diepzinnigheid, als ware de roepstem van Swedenborgh opnieuw gehoord om zijn mystiek, die nu al raar en raarder begon te worden, weer te doen herleven. Of - wat ook gaat - bestudeer eerst (in zoover men het vatten kan) wat Schopenhauer zegt en weef uit louter pessimisme uw stof; maar zorg dat gij, liefst met de vreemdste termen, in veertien regels twintig raadsels legt. Het zal u mogelijk verwonderen, geachte Spectator, dat ik zoo iets durf schrijven over het sonnet - de liefelijkste en muzikaalste van alle dichtvormen, die zich als een teere bloem uit de zangerige Italiaansche taal heeft ontplooid, - het sonnet, door onze voorouders zoo terecht het klinkdicht genoemd, dat moet klinken als kristallen klokjes of harmonieus ruischen als harp- | |
[pagina 208]
| |
tonen in een zomernacht. Maar ik spreek niet van dergelijke sonnetten, zooals Petrarca ze geschapen heeft; de bovenstaande beschouwing kwam mij herhaaldelijk in de gedachte bij het lezen van sommige onzer moderne nederlandsche sonnettten en eindelijk kwam die gedachte tot rijpheid toen ik in het November-nummer van ‘de Gids’ eene bespreking las van de poëzie van Gorter, en daar aangehaald vond een gedeelte van een sonnet, dat aldus luidde: Wanneer de goddelijke geest in een lichaam getroffen wordt door wat aan allen gemeen is, kent hij en in die getallen en in zich zelf hetzelfde. Er is geen troebelheid dus in die aandoening..... En 't lichaam, dat het meest kan samengaan met andere lichamen in onderlinge gemeenschap, daarvan kent de geest het meest enz. Gij zegt wellicht, dat dit geen sonnet is, maar proza en wel allerprozaïscht proza; maar dan vergist ge u, en die vergissing komt alleen voort uit de ondoordachte wijze, waarop ik die regels overschreef. Ik zal ze anders schrijven, - namelijk aldus: ‘Wanneer de goddelijke geest in een
Lichaam getroffen wordt door wat aan allen
Gemeen is, kent hij en in die getallen
En in zich zelf hetzelfde. Er is geen
Troebelheid dus in die aandoening....
................
En 't lichaam dat het meest kan samengaan
Met andre lichamen, in onderlinge
Gemeenschap, daarvan kent de geest het meest.
Un-deux-trois-passe! Le tour est fait! Nu is 't een sonnet, ziet u? | |
[pagina 209]
| |
Ik heb niets tegen de gedachte - zoo 't schijnt van Spinoza - die hier uitgesproken wordt (hoewel ik er geen woord van begrijp, maar dat ligt aan mij) doch ik vraag eenvoudig: waarom moet tot het uitdrukken van die gedachte gekozen worden de liefelijke sonnetvorm, die zich hier trouwens in eene alles behalve liefelijke gedaante voordoet? Ik herinner me, indertijd een spijskaart te hebben hooren zingen, voor mannenkwartet gearrangeerd, en een mijner vrienden, een officier, heeft mij verteld, dat de exercitie-reglementen van de infanterie op vers waren gebracht, te beginnen met de eerste afdeeling van de soldatenschool: De hielen op dezelfde lijn,
En zoo dicht bij elkander als mogelijk zal zijn.
en zoo gaat het voort; maar die poëzie was mnemotechnie en die muziek was een ui, een farce, en bij onze hier bedoelde sonnetten-dichters is het ernst, heilige ernst, de allerheiligste ernst. Nog eene andere herinnering uit lang vervlogen jaren komt mij hier in den geest terug. Toen wij jongens waren, lazen wij Marryat met evenveel graagte als het tegenwoordige jonge geslacht Jules Verne verslindt, en in een van zijne romans - ik ben vergeten welke - komt een zekere heer Tomkins voor, die zijne vrienden, het echtpaar Drummond, eene uitnoodiging voor eene danspartij zendt. Die Mr. Tomkins was een dichter, die zooals men zien zal, wat het zonderlinge afbreken van zijne versregels betreft, niets toegaf aan een modernen sonnettendichter: hij was in zeker opzicht hun voorlooper. Oordeel zelf (ik las het boek in het fransch en citeer uit 't geheugen, maar sta in voor de juistheid). Die invitatie luidde: | |
[pagina 210]
| |
Monsieur et Mistress Tom-
Kins ont l'honneur de com-
Muniquer tous deux à
Monsieur et Mistress Drum-
Mond, que chez eux un hum-
Ble bal et cétéra
Aura lieu lundi pro-
Chain. Ils seront fort ho-
Norés d'avoir l'a-
Vantage d'y voir Mon-
Sieur et Mistress Drummond.
De heer Drummond antwoordde: Monsieur et Mistress Drum-
Mond avec decorum
Se rendront à l'invi-
Tation de lundi.
Mij dunkt, de poëzie van die heeren kan den toets der vergelijking met menig modern stuk doorstaan. Maar ik bemerk, dat ik van het sonnet in het algemeen ben afgeweken en eigenlijk ben ik u het bewijs nog schuldig van de stoute bewering, waarmede ik dit schrijven begon, namelijk dat het maken van een sonnet zoo heel moeilijk niet is als men maar de weinige regels in acht neemt, die ik daarbij heb aangegeven. Wilt gij het bewijs? Ziedaar: gij hebt die beschouwing misschien gehouden voor proza, en niet eens voor heel mooi proza. Mis gezien. 't Is een sonnet, en wel volgens de nieuwste methode. Oordeel zelf - ik schrijf mijn begin letterlijk over. Het schrijven van Sonnetten lijkt veel zwaarder
Dan 't werklijk is, mits men zich maar niet door 't
Gareel van rijm en maat laat dwingen. Woord
En denkbeeld, vorm en zin slechts naar den aard der
| |
[pagina 211]
| |
Mode, die heerscht, behandelt met een soort
Van schriklijke diepzinnigheid, als waar' de r
Oepstem van Swedenborgh op nieuw gehoord
Om zijn mystiek, die nu al raar en raarder
Begon te worden, weer te doen herleven. Of -
Wat ook gaat - bestudeer eerst (in zoo ver men
Het vatten kan) wat Schopenhauer zegt,
En weef uit louter pessimisme uw stof;
Maar zorg, dat gij, liefst met de vreemdste termen,
In veertien regels twintig raadsels legt.
Is dat geen Sonnet?
Quod erat demonstrandum.
|
|