| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Eerste tooneel.
Louise, Caroline, Steekamp.
(Louise en Caroline komen op door de deur op den achtergrond, terugkeerende van hare wandeling. Zij zien eerst de kamer in, voordat zij binnen komen. - Steekamp is aan 't opredderen.)
De plechtigheid schijnt afgeloopen te zijn.
Zoo komt het mij ook voor. (Bij 't naar vorm gaan worden zij Steekamp gewaar.) Zoo, Steekamp, is de vergadering uit mekaar gegaan?
Ha, welkom thuis, juffers. Ja, de vergaderaars zijn naar huis! 't Heeft anders tamelijk lang geduurd.
Ja, dat is te zeggen - zooals je 't nemen wilt. Ze hebben zooveel als niets uitgevoerd, en toch hebben ze bijna tot nu toe zitten kiezen.
| |
| |
Tot nu toe zitten kiezen! En, Steekamp, zeg me eens gauw: wien hebben ze gekozen.
Zie je, daar zit het hem nou eigenlijk. Dat heb ik ook dadelijk gevraagd. - ‘Steekamp’, zei toen mijnheer Schor tegen me - die is zooveel als president - ‘Steekamp, de vergadering is nog niet tot een finitief besluit gekomen, en zal van middag te zes uur hare werkzaamheden hervatten.’ Dat zeid'ie me zoo, omdat ik dan natuurlijk ook mijn werkzaamheden heb. Nou, dat is gemakkelijk, want....
Zou er wezenlijk nog hoop zijn, dat Lansing niet gekozen is?
Steekamp (schuierende en opruimende).
.....want, zie je, ik behoef nu maar zoo wat af te stoffen - de heele boel blijft staan, en natuurlijk is 't van avond weer vier gulden.
Maar Steekamp, vertel ons eens.....
En misschien komt er de verlichting nog bij - als 't lang duurt, en dat kan best, want.....
Ja, dat kan wel - ten minste als er veel gepraat moet worden. Maar Steekamp, wat is er dan eigenlijk van avond te doen? Hebben ze nu iemand benoemd of niet?
| |
| |
Benoemd? Neen - maar dat doen ze ook niet; ze kiezen. Dat is nog heel wat anders.
Goed, dat is ook heel wat anders. Maar wien hebben ze dan gekozen?
Gekozen? Neen, dat hebben ze ook niemand.
Caroline. (tot Lousie) Ik gaf wat als ik er uit wijs kon worden.
(tot Steekamp) Wat hebben ze dan van morgen eigenlijk gedaan, als ze geen mensch benoemd of gekozen hebben? Ik dacht, dat het een kiesvergadering geweest was.
Dat was het ook, maar kijk eens hier. Ze waren daar zooveel als met z'en drieën, mijnheer Schor, mijnheer Valburg, en mijnheer Haspelstok, en zooveel als ik er uit heb begrepen, hebben ze gekozen zonder namen te noemen. Je vat wel, dan is het niet gemakkelijk om te weten wie je meent, en zoo zijn ze het dan ook niet eens geworden, en omdat er geen genoegzaamheid was, zal ik maar zeggen, daarom zullen ze 't van avond nog eens overdoen.
(tot Louise) Volkomen duidelijk is het mij nog niet. Maar 't schijnt toch, dat ze Lansing niet gekozen hebben. - Steekamp, weet je soms ook, of mijnheer Lansing gekozen is?
Nog niet, juffrouw. Maar die wordt van avond gekozen.
| |
| |
O hemel, dan schijnt het toch waar te wezen!
Nu begin ik er ook voor te vreezen. Intusschen...... (tot Steekamp) Maar hoe weet je dat, Steekamp? Wie heeft dat gezegd?
Hoe ik dat weet, juffer? Wel, van mijnheer Valburg, Die heeft 't mij voor zeker verteld. Lansing wordt het, zeid'ie, zoo waar als ik hier voor je sta. Daar zal ik voor zorgen.
En, - wie is die mijnheer Valburg? Heeft die hier in Stellendijk zooveel te zeggen?
Mijnheer Valburg? Zooveel te zeggen? Ja, eigenlijk niets; - hij is hier in Stellendijk niets - geen lid van den raad, geen kerkmeester - niets. Hij is zooveel als ingenieur van den spoorweg.
Neen, die spoorweg is er nog niet.
En hoe kan dan iemand, die iets is bij iets, dat niets is, zooveel......
Ja, zie je, juffer, dat kan ik zoo niet zeggen. Maar 't is een knap mensch, en ze houên aandoenlijk veel van hem, en als hij wat gedaan wil krijgen, dan krijgt hij
| |
| |
het gedaan ook (er wordt buiten gescheld.) Daar zal je mijnheer Marksteen hebben, die zou tegen twaalf uur komen koffiedrinken. (Hij wil naar buiten gaan.)
Wat! Wie! Wat zeg je, Steekamp? Wie zal daar zijn?
Mijnheer Marksteen van No. 7.
Wie? Welke mijnheer Marksteen?
Mijnheer Marksteen uit den Statenpolder.
Louise. (in de hoogste verwarring.)
Wat? Is die hier? (tot Caroline terwijl Steekamp naar de deur gaat.) Dat is mijn oom! Wat komt die hier doen? Hij weet toch niet dat ik hier ben? Wij moeten - laat hij ons niet zien. Steekamp, zeg aan dien mijnheer niet, dat wij hier zijn.
Best. - Wat dat aangaat...... (af.)
| |
Tweede tooneel.
Caroline, Louise.
Kom, Caroline, kom, laten we weggaan, voordat hij binnenkomt...... ik wil hem nu niet...... ik moet eerst weten, waarom hij hier gekomen is.
(Terwijl zij spreken, hoort men buiten de deur iemand met Steekamp in gesprek zonder er iets verder van te onderscheiden.)
| |
| |
Maar Louise, zou je niet liever blijven en dan zien of...
Louise. (naar de zijdeur rechts gaande.)
Neen, neen, Caroline, neen...... ik wil hem nu vooral niet ontmoeten. Gauw...... gauw......
Hoor eens, mijn lieve Louise, ik kan 't me eenigszins begrijpen, dat je nu op 't oogenblik je oom liever niet in den weg komt, maar ik heb daar op eens een idee gekregen. Ik ben niet bang voor dien oom, en nu ik merk, dat je geluk op het spel staat, nu zou ik wel eens met hem willen praten. Je kunt niet weten......
Maar - wil ik dan niet liever...... zou het heusch niet beter zijn......? Och, ik weet niet wat ik doen of niet doen moet. O hemel, ik wou dat er geen politiek in de wereld was!
Neen, neen, blijf niet hier...... (Zij dwingt Louise naar de zijdeur.) Je bent nu volstrekt niet geschikt voor diplomatieke of politieke praatjes... Laat mij maar aan mijn lot over - daar komt hij al aan. (Men hoort voetstappen buiten de gangdeur; Louise verdwijnt door de zijdeur.) - Wees maar niet bang - hij zal me niet opeten.
(Valburg komt binnen.)
| |
Derde Tooneel.
Caroline, Valburg, Steekamp.
Valburg (tot Steekamp, die voor de deur in den gang blijft staan.
Is er pen en papier binnen? Goed......Laat Jacob
| |
| |
over een kwartiertje komen om de convocatiebriefjes te halen en rond te brengen.
Best, mijnheer Valburg. (Af.)
| |
Vierde tooneel.
Caroline, Valburg.
Caroline (geweldig ontsteld).
(ter zijde) Wat!...... Mijnheer Valburg!
(Valburg gaat naar de tafel en ziet Caroline; hij is eerst een oogenblik verbaasd, en gaat dan naar haar toe, beleefd groetende.)
Heb ik niet de eer, Juffrouw van Rustwijk te zien?
Caroline. (zeer verlegen).
Om u te dienen... ik meen..., ik geloof, dat ik u eens ontmoet heb... bij de familie Meerveld op Rozenburg.
U gelooft het? Ik weet het zeker. Dacht u, dat ik dat zou kunnen vergeten? En waaraan mag ik het geluk toeschrijven van u zoo onverwachts te ontmoeten?
Ik... ik was hier in de kamer met eene vriendin, die... maar u meent, hoe u me hier in Stellendijk ontmoet? Ik ben hier gelogeerd.
Bij eene oude dame van bij de tachtig jaar, de weduwe van een kolonel, die pas eene kleindochter heeft verloren, die op 't punt was van te trouwen - is 't niet zoo?
| |
| |
Caroline (die zich langzamerhand hersteld heeft).
Zoo is het, ja, mijnheer Valburg. (Glimlachend) Worden de gangen van de vreemdelingen in Stellendijk zoo bespied?
Niet van alle vreemdelingen.
Mijnheer Valburg, ik hoorde u zeggen, dat u bezigheden hadt en ik heb ook niet veel tijd; ik ben van morgen eerst aangekomen en ik heb zelfs mijne gastvrouw nog niet gezien, - dus... (zij gaat naar de zijdeur,)
O, ik voor mij heb volstrekt geen haast, maar ik mag u niet ophouden. - En toch, als ik even zoo vrij mag zijn te vragen: U logeert bij......
Bij Mevrouw Lansing, hier in huis.
Dan raak ik er toch meê in de war...... U heeft uw gastvrouw nog niet gezien, en u hebt toch van morgen met mevrouw Lansing gewandeld.
Mijnheer Valburg, uwe geheime politie is in allen gevalle niet in de war. Ja, ik heb met mevrouw Lansing gewandeld - dat mocht ik toch wel, hoop ik. Maar ik wil u uit den droom helpen; dat was de jonge mevrouw Lansing uit Huizendam, en we zijn samen gelogeerd bij de oude mevrouw Lansing, de weduwe van den kolonel.
O zoo! Ja, nu begrijp ik het. Maar, juffrouw van Rustwijk, nu ik zoo gelukkig ben u weer hier te ontmoeten,
| |
| |
hoop ik, dat u me vergunnen zult, u bij de jonge mevrouw Lansing een bezoek te brengen.
Mijnheer Valburg, ik geloof dat het... dat het mevrouw Lansing zeer aangenaam zal zijn... de vrienden van.. haar man te ontvangen.
Ik hoop... ook de vrienden van haar logé.
De vrienden, natuurlijk, en ik geloof, de kennissen ook wel, mijnheer Valburg.
Dus vergunt u me, van avond......
Ik heb natuurlijk niets te vergunnen... maar - ik meende dat u van avond vergadering hadt?
Uwe geheime politie schijnt ook niet slecht te zijn. Van morgen pas aangekomen, en nu weet u al iets, dat nog geen drie kwartier geleden in eene besloten vergadering bepaald is!
Ik... ik meende... Heeft u 't zelf op het oogenblik niet gezegd, mijnheer Valburg? O, neen, neen - nu herinner ik me... de kastelein Steekamp vertelde 't ons zoo even... (ter zijde) Maar zou ik van deze ontmoeting geen partij kunnen trekken? (tot Valburg) Mijnheer Valburg, vergeef mij mijne vrijpostigheid, maar nu ik u zoo toevallig ontmoet... Ik had gaarne over eene zaak, die mij bizonder interresseert, gesproken met iemand, dien ik hier verwachtte, toen ik u zoo op eens zag binnenkomen.
| |
| |
En wie was die gelukkige, die u meende te vinden?
Mijnheer Marksteen - Marksteen?... Het spijt me, maar ik heb niet het pleizier, mijnheer Marksteen te kennen.
U ook niet? - Maar...... als ik me wel bedenk...... Ja toch - ik meen, dat ik hem wel eens heb hooren noemen - een groot grondeigenaar, hier uit de streek, die heel rijk is?
Schatrijk, zegt men. - Niet jong meer.
Neen, dat is hij ook niet.
Ja, dat is hij ook. Maar dat is geen beletsel. Integendeel.
Geen beletsel om met hem te spreken.
| |
| |
Om met hem te spreken. - Neen, neen, volstrekt niet - dat is geen beletsel om met hem te spreken - dat 's duidelijk.
Te meer, omdat het hier eene ernstige zaak geldt.
Ja, zoo - als 't een ernstige zaak geldt, dan...
Ik had hem gaarne eens gesproken over... hoe zal ik 't zeggen...
U zegt?... U - u wou met den ouden heer Marksteen, die u niet kent, spreken over - -de politiek? Is 't anders niet?
Anders niet? Hoe meent u, anders niet?
Wat ik meen? - Ja, ziet u... (lachend) 't Komt me zoo curieus voor. - En is 't absoluut met mijnheer Marksteen, dat u moet spreken over... politiek? Zou u niet met een ander... zou u er bijvoorbeeld niet met mij over kunnen spreken.
Gelooft u het wel? En - moet het volstrekt over poli-
| |
| |
tiek zijn? Als ik u dan eens in kennis bracht met den president van onze kiesvereeniging: die is daar oneindig beter in thuis dan ik: daar kunt u vierenwintig uur achter elkaar mee spreken over politiek. Maar ik - laat ik 't maar eerlijk bekennen - nu mijn gelukkig gesternte mij weer in uwe nabijheid heeft gebracht, nu zou het mij zwaar vallen, mijne gedachten bij de politiek te blijven bepalen.
En toch zou het noodig zijn. Maar ik begrijp, dat mijne houding op dit oogenblik u eenigszins... eenigszins vreemd moet voorkomen.
Verzeker niets, mijnheer Valburg. Zoo als ik zei, de zaak is ernstig, het geldt niet mij zelve, maar het geluk van iemand, die mij dierbaar is.
Het geluk van mijne liefste vriendin.
En die ik helpen moet als er mogelijkheid toe bestaat.
En kan ik u daarbij van dienst zijn?
| |
| |
Ik beloof u, dat ik doen zal wat ik kan. Maar hoe... dat is me nog duister. Eene dame, die ongelukkig wordt, zoo 't schijnt, door de politiek, en die ik helpen kan. Ik beken, dat ik wel zou willen vragen naar licht en meer licht.
Er zijn geheimen - familiegeheimen - die men alleen toevertrouwt aan iemand, met wien men op een zeer vertrouwelijken voet is...
(ter zijde) Wat een onschuldige naïveteit! (tot Caroline) O, ik behoef u niet te zeggen, hoe die woorden...
Of wel, wanneer dat niet het geval is - zooals nu...
......dan moet men volkomen verzekerd wezen van discretie en stilzwijgenheid.
(ter zijde) Ik had dien vertrouwelijken voet wel zoo aardig gevonden.
En nu geloof ik op uwe discretie te mogen rekenen.
Welnu, ziehier in weinig woorden wat de zaak is. De vriendin, waarvan ik u spreek, is de jonge mevrouw Lansing, en haar geluk of ongeluk hangt er van af, of haar
| |
| |
man al of niet benoemd zal worden tot lid van de Tweede Kamer.
Ah! is dat de zaak? Nu wordt me opeens alles duidelijk! Nu ben ik volkomen op de hoogte. Maar wezenlijk, u hadt me dat zoo geheimzinnig niet behoeven te vertellen. Lansing is mijn vriend; op politiek terrein zijn we 't met elkander volkomen eens, en voor hem en zijne vrouw zou ik alles doen, wat ...... wat u aangenaam is.
En bovendien, ik heb hier veel invloed, zoo dat ik er bepaald voor kan instaan, dat Lansing onze kandidaat zal worden en niemand anders.
Maar, mijnheer Valburg, dat is het nu juist - dat is het nu juist waar ik voor vrees, want als dat gebeurt, dan wordt zijne vrouw diep ongelukkig en hij waarschijnlijk later ook.
He? Wat ... wat zegt u? Als hij onze kandidaat wordt, dan worden ze allebei ongelukkig? Maar ik - neem me niet kwalijk - maar dat kan ik niet gelooven.
En toch kan ik u dat heel gemakkelijk ophelderen; - maar laat mij vooraf zeggen, dat hier nu de mededeeling begint......
Waarvoor een meer vertrouwelijke voet vereischt wordt?
| |
| |
...... de mededeeling begint, die ik aan uwe discretie toevertrouw. Wij spraken straks van mijnheer Marksteen......
Die mijnheer Marksteen is de oom van mijne vriendin Lansing.
Ah zoo, - haar oom ...... en hij is ongetrouwd, dus denkelijk een erfoom - een allerliefste familiebetrekking.
Volkomen waar, zoolang als ze goede vrienden blijven. Maar wat is nu het geval? Die oom Marksteen is in de politiek een verklaarde vijand van zijn neef Lansing, en dat drijft hij zoo ver dat hij aan zijne nicht geschreven heeft, dat hij haar totaal onterven zou, als haar man ooit van eene liberale kiesvereeniging het kandidaatschap voor de Tweede Kamer aannam.
Hm, hm!......Totaal onterven! - Hm, dat is geen kleinigheid! - Totaal onterven! Maar dat is een manier van handelen...... Die oom heeft geen 't minste idee van zuiver constitutioneele begrippen!
Dat is misschien wel een gebrek van hem.
Dat is eene pressie uitoefenen, die ongehoord is. Zoo'n onredelijk begrip van eigendomsrecht strijdt met alle gezonde denkbeelden van staathuishoudkunde! Waar moet
| |
| |
het met onze grondwettig gewaarborgde vrijheden naar toe, als de erfooms beginnen zulke dingen te doen?
Ja, waar die vrijheden dan naar toe moeten, dat weet ik niet. Maar ik weet wel ... als 't mij mocht overkomen...
Als 't u mocht overkomen? - Hebt u bijgeval ook ooms, die ...... die met zulke buitensporige antisociale eischen voor den dag zouden kunnen komen?
Maar ik meen, als ik in de plaats van mijnheer Lansing was......
Dan offerde u misschien de plaats in de Kamer op aan de plaats in het testament van den oom?
Ja. - Ik zou dat staathuishouden maar voor zich zelf laten zorgen, en ik geloof, dat mijn eigen huishouden daar des te beter bij zou varen.
't Zou zeker practisch zijn. Maar ... enfin, weet Lansing dat alles?
Zeker weet hij dat, en daar ligt juist de groote moeielijkheid. Hij heeft er nooit met een vreemde over gesproken, en dat zal hij ook nooit doen, en hij is vast besloten, zich aan de bedreigingen van zijn oom niet te storen.
| |
| |
Dat is in alle gevalle flink van hem.
Altijd uit het oogpunt van staathuishoudkunde. Maar er komt iets anders bij: zijne vrouw is in deze zaak van een heel ander gevoelen dan hij. Zij is eene wees, en die oom is, zoover ik weet, haar eenige bloedverwant, en in weerwil van zijne zonderlinge ideeën houdt ze veel van hem, en hij wederkeerig van haar. 't Zou haar dus ontzaglijk grieven als de vriendschap verbroken werd, en daarenboven - zonder dat ze daarom gierig of hebzuchtig is - het is toch wel niet meer dan natuurlijk, dat het denkbeeld haar niet zoo bijzonder toelacht om die schoone financieele vooruitzichten voor haar en haar gezin zoo eensklaps in de rook te zien verdwijnen.
Maar als ze daardoor de verwezenlijking kan koopen van de politieke vooruitzichten van haar man, die voor hem, zoo als ik weet, een ideaal van zijn leven zijn?
Het spreekt van zelf, dat ze daar ook niet ongevoelig voor is. Maar is dat lidmaatschap van de Kamer dan de eenige weg, waarop hij het ideaal kan bereiken? - En zelfs als ze nog maar wist, dat hij er dan nog zijn leven aan kon wijden. Maar - zulk een benoeming is immers niet voor 't leven?
Volstrekt niet - op zijn hoogst voor vier jaar. En hij komt zelfs in de plaats van een overleden lid, dat over tien maanden moest aftreden, en dan treedt hij ook weer af. Hoewel, hij is dan dadelijk weer herkiesbaar.
| |
| |
Dus zou 't, bij slot van rekening, als ik het goed begrijp, maar tien maanden duren? En daarvoor zou hij zoo om en bij een half millioen weggooien.
't Is waar. Altijd na aftrek van een kleine twee duizend gulden, die hij als lid van de Kamer krijgt. Een half millioen in tien maanden, dat is een verlies van een halve ton per maand. Ik moet bekennen, daar zijn betrekkingen, die voordeeliger zijn.
Nu mijnheer Valburg, u ziet dat het geluk van twee menschen op het spel staat; want ik voorzie, dat er een tijd zal komen, dat mijnheer Lansing de zaak juist zoo zal gaan beschouwen als zijne vrouw - en dan zou het onherroepelijk te laat wezen. Maar - wat is er aan te doen?
(Valburg stapt nadenkend op en neer, als besluiteloos wat hij zal antwoorden.)
(ter zijde) Ik geloof, dat ik mijn proces gewonnen heb.
U zult me toegeven, juffrouw van Rustwijk, dat ik in eene zeer moeielijke positie kom. Ik heb alles gedaan wat ik kon, wat ik voor mijn plicht hield, om Lansing in de Kamer te brengen. Dat is me volkomen gelukt - ik ben op het punt van mijn doel te bereiken, want als hij in ons district candidaat wordt, dan is zijne benoeming zoo goed als zeker. En toch - hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik u gelijk moet geven. Het geluk van twee menschen te vernielen; - neen, Lansing moet onze kandidaat niet worden. - Maar hoe dat te beletten?...
| |
| |
Ik kan toch onmogelijk in eens geheel en al omkeeren... (Na eenige oogenblikken nadenken). - Eén woord nog. - Is u ten volle verzekerd, dat mevrouw Lansing over deze zaak denkt zooals u?
Geheel en al. - Wij hebben er van morgen op onze wandeling lang en breed over gesproken. Alleen wilde zij zelve niets hierin doen, omdat zij gevoelt, dat haar man dat zeer zou afkeuren.
Heeft zij u verzocht er met mij over te spreken?
En u weet, dat het heel toevallig was, dat ik u ontmoette.
Dat's waar. Maar uwe verzekering, dat het haar gelukkig zou maken, is me voldoende. En toch - toch (Hij gaat twijfelend op en neer.)
(ter zijde) Zou ik nog een slag moeten slaan, voordat ik heelemaal overwonnen had.
(gaat op haar toe alsof hij zijn besluit genomen had.) Nog ééne vraag, juffrouw van Rustwijk. - Zou ik er u een groot pleizier mee doen?
Dunkt het u niet, dat dit hier van geheel ondergeschikt belang is?
Dat is geen antwoord op mijne vraag.
| |
| |
Is dat antwoord noodig om u in deze zaak tot mijn bondgenoot te maken?
Laten we onderstellen, dat het zoo is.
Dan ben ik besloten, en ik zal doen wat ik kan om onzen vriend Lansing, al is het dan ook tegen zijn zin, uit den brand te helpen.
En ik hoop, dat 't u lukken zal, waar ik niet aan twijfel. - En nu, mijnheer Valburg... (Zij wil vertrekken.)
O, nog een oogenblik - blijf nog een enkel oogenblik, want......
Want ... ja, want... Ziet u, ik... Help me ten minste een plan maken.
Dat kan ik gerust aan u overlaten.
Neen, neen. Laat ons even zien - even de stand van zaken en de positie van den vijand opnemen. Dus - als Lansing kandidaat gesteld wordt en hij neemt het aan, dan zegt oom Marksteen: Kras! in zijn testament?
| |
| |
Bij gevolg - als oom Marksteen van denkbeeld veranderde, dan behielden we voor Lansing zijne plaats in de Kamer en in het testament
Ja, maar dat zal niet gebeuren.
Mogelijk - maar aangezien dat de mooiste oplossing zou zijn, wil ik dat eerst probeeren. De oom is hier, niet waar - hier in huis?
Hij logeert hier, hebben wij gehoord; - hij is uit en wordt elk oogenblik thuis verwacht, - hij heeft gezegd, dat hij ten twaalf uur kwam koffie drinken.
Valburg. (kijkt op zijn horloge)
't Is op slag van twaalven. Ik zal zien dat ik hem te spreken krijg, en of hij voor rede vatbaar is.
En als 't langs dien kant niet lukt?
Dan moet ik zorgen, dat Lansing geen kandidaat wordt. Maar hoe? - Van middag om zes uur is het weêr vergadering - ik weet zeker, dat de leden trouw zullen opkomen, want in de eerste plaats zullen ze nieuwsgierig zijn waarom ze weer bij mekaar geroepen worden, en in de tweede plaats, in den namiddag hebben ze niets anders te doen. - Ik zie, op mijn woord, niet hoe ik het zal moeten aanleggen. Al wou ik nog zoo fel tegen Lansing spreken - en dat doe ik niet - u moet me dat niet
| |
| |
kwalijk nemen, maar dàt doe ik niet, dat kan ik niet doen, - dan zouden ze hem toch kiezen.
Maar, als u dan die vergadering vooreerst eens niet bij elkaar liet komen.
Daar kan ik niets aan doen. Ze zijn al ... neen ... ze zijn nog niet opgeroepen, maar dat moet toch gebeuren, daar is niets aan te veranderen, want de leden, die van ochtend in de vergadering waren, zijn al verwittigd. Zie, hier heb ik de convocatiebriefjes, die ik juist wou gaan invullen toen ik u zag en over een minuut of vijf komt de bode van de vereeniging om ze rond te brengen.
Dan weet ik er heusch niets op.
Ik ook niet... Of ... maar neen, dat gaat ook niet... Sapperment! - dat ik nu geen enkel goed idee kan vinden!... Maar wacht! wacht!... Daar heb ik er, geloof ik, een! Ja, ja, ja!... Ik heb het gevonden! Ik heb het gevonden!
Heeft u ook een almanak bij de hand?
Ja, een almanak - om te zien de hoeveelste het vandaag is.
| |
| |
Neen, maar dat weet ik wel - de vierde.
Nu weet ik genoeg. Kijk - maar verraad me niet.
Zou ik een bondgenoot verraden?
Dat 's waar. Kijk wat ik ga doen. Hier zijn de convocatiebiljetten, waar ik den datum nog moet invullen. Ik schrijf overal den 5den om zes uur, in plaats van den Men. Dan komen van middag alleen de twee, die er van ochtend waren; omdat die 't al weten, krijgen ze geen oproepingsbiljet. En daar zal ik dan wel wat op vinden, dat die niet voor Lansing stemmen. Al de anderen komen dan morgen - ze hooren dat de vergadering vandaag geweest is - ze hebben zich dan vergist - of ik heb me vergist - we hebben ons allemaal vergist. - Algemeene verwarring! En hoe dat verder loopen zal, zullen we dan zien: maar er is een fait accompli: daar is een andere kandidaat, en - we zijn waar we wezen moeten.
Kostelijk gevonden! En nu, mijnheer Valburg, laat ik u aan uwen arbeid. Ik heb een goed werk gedaan en daarbij veel geleerd - van de politiek namelijk, en zoo wat van loopjes bij de verkiezingen. - Dag, mijnheer Valburg.
Uw dienaar, juffrouw van Rustwijk. Zou mevrouw Lansing van avond na de vergadering een vriend van haar logé willen ontvangen?
Als het blijkt, dat die vriend ook een goed bondgenoot is geweest, ja, ik geloof het wel. (Zij vertrekt.)
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
En dan, hoop ik, zullen we nog over wat anders spreken dan over politiek... Daar zie ik ook eene kandidatuur in 't verschiet. Als ik dààr eens gekozen mocht worden! Maar, nu eerst zaken! Laat ik geen kandidaturen verwarren.
(Hij gaat aan de tafel zitten en legt zijn convocatiebiljetten voor zich.)
Laat zien, hoe was het ook weêr? Ik zou waarachtig nog alles door mekaar haspelen. - 't Is vandaag? - De vierde. Ja - en dus (hij schrijft). Buitengewone vergadering van de kiesvereeniging de Politieke kompasnaald op den vijfden Augustus, des namiddags te zes uren. (Hij blijft schrijven.)
| |
Zesde tooneel.
Marksteen, Haspelstok, Valburg. (Marksteen en Haspelstok komen samen al pratende op, en gaan zonder Valburg te zien naar voren.)
Je hebt volkomen gelijk, mijnheer Haspelstok, - volkomen gelijk. - 't Is aardig, dat we mekaar zoo toevallig bij den notaris moeten ontmoeten en dat we zoo heele maal van dezelfde opinie zijn. - Ik houd ook niet van spoorwegen - in het algemeen gesproken. Het gaat me te gauw, - alles gaat te gauw tegenwoordig. De menschen leven maar om gauw dood te zijn. Maar als je toch spoorwegen moet hebben, dan moet je goede spoorwegen hebben - zie je, dat is mijn principe. En, zooals we bij den notaris hebben gehoord - het komt er hier maar op aan, hoe ze den nieuwen spoorweg willen maken.
| |
| |
- 't Is eene levenskwestie voor Stellendijk; - 't is van groot belang - van het allerhoogste belang.
Ja, dat zeît de notaris ook altijd. En nu kunnen ze hem zóó leggen. (Hij trekt met zijn stok eene streep op den grond.) Nu heb je hier Stellendijk, zie je, - en hier leit dan de molen, - en hier - op zij - leît nu mijn stukje grond, waar ik van sprak - tachtig roê klaverland. - En zoo kom je aan de Rooie hoef, en zoo verder, deze kant uit...... (Zij loopen beiden al teekenende achteruit en eindelijk stoot Haspelstok tegen Valburg aan, die hen al dien tijd in zich zelf lachend heeft aangehoord en bekeken). Hei! (hij kijkt om en ziet Valburg.) O, ik vraag je duizendmaal om vergeving, mijnheer Valburg; ik had u niet gezien, doordien ik met mijn rug naar u toe liep.
't Is niemendal, mijnheer Haspelstok. Ik zat hier aan de tafel te schrijven toen de heeren binnenkwamen. (Hij staat op.) En ik geloof dat ik 't genoegen heb, mijnheer Marksteen te zien.
Om u te dienen. En ik geloof - - z hoor ik u niet mijnheer Valburg noemen?
Juist, mijnheer Marksteen. Maar laat ik de heeren niet storen: ik heb ook mijn werk, waar wat haast bij is, en dus, permitteer me...... (hij gaat weer zitten schrijven.)
Marksteen (gaat met Haspelstok weer naar de andere zijde van het tooneel).
(zacht tot Haspelstok.) Wie is die mijnheer ook weer?
| |
| |
Valburg, de secretaris van de liberale kompasnaald, onze kiesvereeniging, weet u.
Marksteen. (kijkt met een blik van minachting naar de zijde van Valburg.)
Zoo!
| |
Zevende tooneel.
Marksteen, Haspelstok, Steekamp, Valburg.
Steekamp (komt op met een blad met koffie en brood.)
Zal ik de koffie boven brengen, mijnheer Marksteen, of wil je 'm hier hebben?
Neen, zet hem maar hier neer, Steekamp.
Steekamp (zet het blad op 't tafeltje.)
Je hebt gelijk, mijnheer Marksteen - 't is hier veel contentementiger met dat mooie gezicht op den tuin.
Mijnheer Haspelstok, drink je meê een kop koffie?
Wel, waarom zou ik niet? Met plezier.
(Haspelstok wenkt Marksteen met gebaren of hij Valburg ook niet zou inviteeren. Marksteen wenkt driftig van neen.)
Steekamp (die de pantomime gezien heeft, schudt vragend het hoofd terwijl hij op Valburg wijst.)
Dus twee personen, mijnheer Marksteen?
| |
| |
(Steekamp vertrekt en brengt eenige oogenblikken later nog wat koffie binnen.)
| |
Achtste tooneel.
Marksteen, Haspelstok, Valburg.
Maar laten we gaan zitten, mijnheer Haspelstok. Dan kunnen we nog een oogenblik samen praten.
(Zij zetten zich aan tafel en gaan koffie drinken.)
En ik merk, naar wat je me daar zoo meteen zeî, dat jelui hier in Stellendijk ook al van het liberale hondje gebeten bent.
Die soort van honden dragen hier geen muilkorf, mijnheer Marksteen.
Ja, dat hebben ze vergeten in de dollehondswet te zetten. - Jammer genoeg. Dus u doet daar ook aan meê aan dien nonsens?
Haspelstok (wijst met zijn duim over zijn schouder naar Valburg om te toonen, dat die hem hoor en kan. Marksteen beduidt, dat hem dat niet kan schelen.)
Ja, - meêdoen? - dat is te zeggen, ik doe er niet heel zwaar aan meê. - Heel knap in de politiek ben ik niet, maar ik kiesvergader zoo'n beetje.
Ik heb er van morgen van gehoord. Je bent bij mal-
| |
| |
kander geweest, hè? En wat hebben die liberale heeren voor moois gebrouwen?
Eigenlijk niet veel zaaks. We zouden een kandidaat stemmen, en toen stemden we allen precies hetzelfde, en toen liep het zoo dat er geen mensch van terecht kwam. En daardoor was er dan ook, zooals de president zeî, geen resultaat, en we zullen 't van middag nog eens overdoen. We waren dan ook met wat weinig leden.
Wat weinig? - Ik voor mij zou denken, dat er altijd nog te veel waren.
O, er hadden nog wel dertig menschen meer kunnen zijn. Verbeek was er niet, en Jan Krelis was er niet, en Stang de boekverkooper was er niet, en Kasper, die met de dochter van hoe heet ie ook weer getrouwd is, die was er ook niet. Om kort te gaan, het krioelde er van leden die er niet waren.
't Is een mooie boel! Maar zoo zijn ze: veel praten en weinig doen. Neem nog een beetje melk, mijnheer Haspelstok. Ik kan me waarachtig niet begrijpen, hoe je daar pleizier in hebt.
Ja, zie je, pleizier...... Ik kan niet zeggen, dat ik 't juist heel pleizierig vind. 't Is me alles te vreemd, 't is me te mijnheerdevoorzitterachtig. En dan telkens als je wat zeggen wilt, dan is het: mijnheer de voorzitter, ik vraag het woord. Dat is nou net als ik aan tafel zit en dat ik elk oogenblik een schoon bord krijg: dat vind ik ook niet pleizierig; 't is niet gezellig.
| |
| |
Dat is alles nog niemendal; maar - de principes, zie je, de principes. Daarmeê richten ze je land te gronde. Dat begint met de vrijheid en de gelijkheid en dat eindigt met de petroleum. Dat hebben we in Parijs gezien.
Zoo - ei - met petroleum? - En die wordt zoo duur tegenwoordig.
Dat komt ook al van de liberaliteit. Alles wordt er duur van - dat zie je toch met je eigen oogen. Maar de menschen zijn verblind. Ze hebben oogen en zien niet.
En toch zijn er zooveel brillenkooplui.
En dan alles maar afbreken - afbreken. - Om onze beroemde voorvaderen daar geven ze niets meer om. Daar heb je Laurens Koster en Bilderdijk en al die groote mannen meer, die breken ze af en verguizen ze. - Dat is de geest van den tijd tegenwoordig, mijnheer. En als trouwe dienaars van dien tijdgeest gooien die radicalen al die groote mannen van hun voetstukken af, om er zelf op te gaan staan.
Neen, ik ben ook niet voor die afgooiendienaars, want dat is tegen de Schrift.
En dan hebben ze geen het minste respect voor een andermans gemoedsbezwaren. Je hebt toch ook gemoedsbezwaren, mijnheer Haspelstok?
| |
| |
Ik? Zelden. - Ik wil niet zeggen, als ik 's avonds eens een heele stevige kost gegeten heb, dat bezwaart mijn gemoed dan wel eens in den nacht, - maar anders ...... nee -
Zoo bedoel ik het niet. Maar, bijvoorbeeld, je wilt je kinderen toch niet voor galg en rad laten opgroeien.
Je wilt er toch geen booswichten, brandstichters en moordenaars van maken?
Ja, juist, want...... Waarom wil je dat niet, mijnheer Haspelstok?
Omdat ik geen kinderen heb. Ik ben ongetrouwd, mijnheer Marksteen.
Dat is geen reden. De kinderen van je buurman dan. En waarom wil je dat niet? Omdat je daar een gemoedsbezwaar tegen hebt. Je hebt er een gemoedsbezwaar tegen, dat ze tegenwoordig overal liberale schoolmeesters aanstellen. En dat is de ondergang van alles. Neen, - weet je waar ik dan - als 't volstrekt niet anders kon, nog meer heil in zou zien?
Neen, dat weet ik niet. Wat zou dat wezen?
| |
| |
Insectenscholen? Zouden die noodig zijn, denkt u ...... insectenscholen? ik wil 't gelooven, maar begrijpen doe ik 't niet.
Juist, daar heb je 't mijnheer - precies. Maar tegenwoordig is het juist andersom: men wil niets gelooven, en alles begrijpen. - Een ander punt: zou je, bijvoorbeeld, graag verbrand worden?
Neen, daar zou ik nu bepaald meer bezwaar tegen maken.
Ik bedoel: verbrand als je dood bent. Of zou je het niet veel aangenamer vinden, als je op het kerkhof begraven werd, onder een treurwilg, zie je, onder een treurwilg, - en dat er dan een steen of een zerk op je leî met een inscriptie: Hier ligt begraven de heer...... Hoe is uw voornaam?
......de heer Jan Haspelstok. Zijn asch ruste in vrede.
Dus u meent dan toch altijd verbrand? Tot asch?
Neen, dat is andere asch. Ik bedoel of je - enfin, als je dood bent of je dan begraven wil worden of niet begraven?
| |
| |
Wel zeker wel. Ik heb drie en twintig jaar gecontribueerd aan een begrafenisfonds, en dat zou allemaal weggegooid geld zijn.
Nu, ziedaar! Zoo heeft een ander weer andere gemoedsbezwaren, en daar nemen de radicalen maar geen de minste notitie van.
| |
Negende tooneel.
De vorigen, Steekamp.
Mijnheer Valburg, daar is Jacob, die vraagt of de convocatiebiljetten klaar zijn.
Ik ben dadelijk klaar. Laat hij even nog wachten.
(Steekamp af.)
| |
Tiende tooneel.
Marksteen, Haspelstok, Valburg.
Haspelstok (tot Marksteen.)
Maar wacht eens even, mijnheer Marksteen, dat ik je in de rede val. We spraken straks van onzen spoorweg - weet u wel, wie die mijnheer is? (hij wijst op Valburg.)
Wel zeker; dat is immers je liberale kompasnaaldsecretaris. Hij mag voor mijn part gerust hooren wat ik zeg.
Neen, dat meen ik niet. Maar hij is ook ingenieur, een van de ingenieurs van den spoorweg.
| |
| |
Ja, en hij... (opstaande tot Valburg.) Mijnheer Valburg, neem me niet kwalijk, u zou ons misschien eenige inlichting kunnen geven...... We spraken namelijk over den spoorweg, die hier zou komen.
Met genoegen...... O, spraken de heeren over den spoorweg?
Ja, over den spoorweg, en dan nog zoo wat over allerlei; maar toch voornamelijk over den spoorweg. Ziet u, 't is de kwestie, komt hij hier over Stellendijk of niet?
En komt hij langs de Rooie hoef? Weet u dat ook?
En dan leît daar nog zoo'n klein stukje klaverland van tachtig roê. - Zou hij daar ook overheen moeten?
Dat is alles nog niet zeker. Laatst hebben we die richting wel afgebakend, en we hebben 't ook voorgesteld - over Stellendijk en van daar op de molen en zoo op de Rooie hoef. Ik denk wel dat dat project zal doorgaan. Maar de vraag is, of ze 't in de Tweede Kamer zullen aannemen.
De Tweede Kamer, - ja, dat 's waar, daar heb ik niet aan gedacht.
Daar heb ik ook niet aan gedacht - omdat ik het niet wist.
| |
| |
Nu krijg ik hem van zelf op het terrein, waar ik hem hebben wil. (Luid) En dan zal 't er veel van afhangen, hoe onze afgevaardigde de zaak van Stellendijk bepleit, als 't noodig mocht wezen.
En wie zit ook weer in de Kamer voor Stellendijk?
We zijn hier maar een onderkiesdistrict; maar onze afgevaardigde is overleden, en daarvoor moeten we over acht dagen een nieuwen kiezen.
En kan men ook nagaan, wie dat zijn zal?
Ja... natuurlijk niets is zeker - maar men denkt algemeen, dat de liberale kandidaat het winnen zal.
Daar bewaar je de hemel voor! Dan gaat hier ook gauw de boel in 't honderd.
't Is anders een uitstekend knap man.
Knap! Knap! Wat beduidt dat - knap? We zijn allemaal knap als 't er op aan komt. Ik vraag alleen naar de richting, mijnheer, dat is de hoofdzaak.
Dat is precies als met den spoorweg. - De richting, dat is het hem.
(ter zijde) Nu ben ik toch nieuwsgierig wat hij zeg-
| |
| |
gen zal. (tot Marksteen.) U kent hem mogelijk wel, den controleur Lansing.
Wat! Lansing uit Huizendam! Die roode radicaal! Dat zou wat moois zijn!...... Maak - maak je niet ongerust, mijnheer, - dien kun je duizendmaal kiezen, maar hij neemt het niet aan.
Hij neemt het niet aan - nooit! Zelfs de kandidatuur neemt hij niet aan; - of het moest van een soliede kiesvereeniging zijn, in een serieuse richting - maar die nemen hem in geen honderd jaar.
Zoodat u zeggen wilt, dat onze kiesvereeniging niet soliede en niet serieus is?
Ja, ja, ja, - dat kennen we - serieus! Maar daar kom ik niet in. Ik zeg nog eens, Lansing neemt het niet aan. Daar ken ik hem te goed voor. 't Is mijn neef - aangetrouwd altijd; in mijn eigen familie heb ik zulke communemannen niet - maar wees er zeker van, Lansing neemt het niet aan. Zoo gek zal hij niet zijn.
(ter zijde) Ik begin het te begrijpen, dat daar niet veel aan te doen zal wezen, (tot Marksteen) Maar mijnheer, u houdt uw neef Lansing, die - mag ik dat er bijvoegen - een speciale vriend van me is, voor een communeman, voor een roode radicaal en dergelijke meer. Als 't niet indiscreet was, zou ik dan mogen vragen, hoe u dat weet?
| |
| |
Hoe ik dat weet? Hoe ik dat weet? Wel vooreerst staat het in mijn dagblad - ik weet niet of u het kent - het dagblad van den Statenpolder en omstreken, met de zinspreuk: Houdt de kat van 't spek. Daar wordt mijn neef Lansing heel juist in beoordeeld. En in de tweede plaats heeft hij 't me zelf gezeid.
Hij zal zich zelf toch wel niet zoo noemen?
Zich zelf zoo noemen? Neen, natuurlijk niet. O, als je die mooie namen, die die heeren zich zelf geven, voor goeîe munt woudt aannemen, dan kwam je hoe langer hoe meer van de wijs, - maar we kennen dat. En dan de politieke brochures, die hij schrijft, en waar hij me waarachtig telkens een exemplaar van stuurt...... Over inkomstenbelasting, over lijkenverbranding, over algemeene dienstplicht, over koo koopekoopetéteratieve vereenigingen - je kunt het waarachtig haast niet uitspreken - over ik weet niet wat al meer.
Uit die brochures zult u dan toch wel gezien hebben, dat Lansing wel iemand van den vooruitgang is, maar toch in veel opzichten behoudend.
Gezien hebben? Denk je, mijnheer, dat ik die pamfletten lees? Ik dank je wel.
Hebt u ze niet gelezen? (ter zijde) Dan wil ik nog een laatste poging wagen, (tot Marksteen) Maar mag ik er u dan eens opmerkzaam op maken, dat al die onder-
| |
| |
werpen veel meer tot de reactionaire richting behooren dan tot die van den vooruitgang? - Inkomstenbelasting, wel dat is de oudste belasting die er bestaat. Toen de menschen voor het eerst geregeld gingen samenwonen, en er was geld noodig, gaven ze natuurlijk ieder naar evenredigheid van 't geen hij had - dat was 't eenvoudigste. En die daar nu weer toe terug wil keeren, die is, dunkt me, nog al conservatief. - En lijkenverbranding, wel dat deden ze voor meer dan drieduizend jaar al. - En algemeene dienstplicht - de oudste Hollanders - u weet wel, de Batavieren - die hadden niet anders; - die wisten net zoo min van miliciens en lotelingen als van deuren- en venstergeld. En zoo is 't met al die zaken. Wat de coöperatieve vereenigingen betreft, dat is een beginsel zoo oud als de wereld - hoewel ik het geheel met u eens ben, dat men wijs zou doen door er bij ons in Holland, een flinken, gezonden Hollandschen naam aan te geven - dat is gemakkelijker voor den burgerman, die er meê te maken heeft. Maar dat daar gelaten, ik wil maar zeggen, als iemand over dat alles brochures schrijft, is dat nog geen bewijs, dat hij zoo'n roode democraat is - ik zou hem evengoed voor een absoluten reactionair kunnen houden.
Nou kan ik je zeggen - nou wordt het me toch groen en geel bij die politiek. Als de een zeît: nou loop je goed - dien kant uit - vooruit, dan zeît de andere: neen, man, nou loop je net als de kreeften, achteruit. Nou begrijp ik er werkelijk niemendal meer van.
Weet je wat, mijnheer Valburg, u kunt daarover praten, zooals u wilt, maar ik heb in mijn dagblad gelezen, wat ik van die brochures van mijn neef Lansing
| |
| |
te denken heb, en buitendien, ik weet genoeg wat zijn opinies zijn. Ik heb nu geen tijd meer om me langer op te houden. Maar één ding wil ik je nog zeggen, en dat is, dat het van het grootste belang is voor Stellendijk om hem geen kandidaat te maken, en van 't grootste belang, van 't allerhoogste belang voor hem, dat hij die kandidatuur van uw Kompasnaald niet aanneemt. En dat weet hij zelf ook heel goed. Ik heb de eer de heeren te groeten. (Af.)
| |
Elfde tooneel.
Haspelstok, Valburg.
(ter zijde) Nu zit er niet anders op dan mijn tweede middel in zee te sturen. (Hij schelt.) De oude heer scheen een beetje knorrig te worden, mijnheer Haspelstok.
Ja, - misschien, een beetje. Maar 't is een ijselijk knap man.
(Steekamp komt binnen.)
| |
Twaalfde tooneel.
De vorigen, Steekamp.
(ter zijde) Ik verbrand mijn schepen. Daar gaan ze. (Luid) Ziedaar, Steekamp, geef de convocatiebiljetten maar aan Jacob, en laat hij ze dadelijk rondbrengen.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
Valburg, Haspelstok.
Ik zeg maar, dat is er nu een, die heeft verstand van de politiek. Wat weet hij je duidelijk te maken, van hoeveel belang de verkiezingen zijn voor de spoorwegen, en dan - de spoorwegen voor de verkiezingen! En dan, die gemoedsbezwaren! Wel, ik heb het nooit geweten, dat ik zooveel gemoedsbezwaren had.
Ja, mijnheer Haspelstok, zoo zijn die lui. Ze stoppen eerst de menschen vol met gemoedsbezwaren, waar ze van hun leven niet aan gedacht hadden, en dan brengen ze ze vooruit en roepen: ‘Kijk eens, wat die eenvoudige menschen een gemoedsbezwaren hebben!’ Dat is zoo het gewone beloop van de zaak.
Laat het wezen zooals het wil - zooveel is zeker, dat ik genoeg gehoord heb, om bepaald niet op mijnheer Lansing te stemmen. Nu moet ik weg. - Adieu, mijnheer Valburg, tot van avond.(Af.)
| |
Veertiende tooneel.
Dat is ten minste één stem, die ik gewonnen heb (lachend) tegen mijn eigen kandidaat. (Af.)
Het scherm valt.
|
|