| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Eerste tooneel.
Schor, Valburg, Haspelstok.
(Bij het opgaan van het scherm zitten zij juist zooals zij zaten bij 't einde van het 1ste bedrijf.)
Schor. (ziet op zijn horloge.)
Mijne heeren, het kwartier is voorbij: we hebben dus voldaan aan de beleefdheid en aan de gewoonte, en het is tijd de werkzaamheden te beginnen. Ik verzoek de leden aan de tafel plaats te nemen (zij gaan aan de groote tafel zitten) en verklaar (slag met den hamer) de vergadering van de kiesvereeniging ‘de Politieke Kompasnaald’ voor geopend.
Mijnheer Schor, mag ik zoo vrij zijn even......
Mijne heeren, het is mij niet mogelijk eene vergadering als deze behoorlijk te leiden, indien niet de bepalingen van ons huishoudelijk reglement betreffende het voeren van het woord stiptelijk worden nagekomen. Artikel 214 zegt ten duidelijkste: (hij leest) ‘Ieder lid, dat in de vergadering het woord verlangt te voeren, behoeft daartoe de vergunning van den Voorzitter.’ Mag ik dus het geachte lid uit de Kerkstraat aan die bepaling herin-
| |
| |
neren en hem beleefdelijk verzoeken, niet te spreken, voordat hij daartoe de vergunning gevraagd heeft.
Maar - hoe kan - hoe...... hoe moet ik dat vragen zonder te spreken?
Ik veroorloof, mij het geachte lid uit de Kerkstraat te doen opmerken, dat ik als voorzitter in deze vergadering niet geroepen ben om de wetten en reglementen te beoordeelen, maar om ze toe te passen. Het artikel, dat ik zooeven heb voorgelezen, is explicite: ik mag daarvan niet afwijken, en zoolang ik door het vertrouwen mijner medeleden dezen zetel inneem, moet ik de wet, ja de letter van de wet doen eerbiedigen. Laat ons gedachtig blijven aan het schoone woord van Cicero: om waarlijk vrij te zijn, zijn wij slaven van de wet.
Dat komt, dat u geen jurist bent, mijnheer Haspelstok.
Ja, zoo iets moet het wezen.
Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord.
Nu begin ik het te begrijpen. - Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord.
De geachte spreker van de Korenmarkt heeft het
| |
| |
woord: ik zal het daarna aan het geachte lid van de Kerkstraat verleenen.
Mijnheer de Voorzitter, ik zie van 't woord af. Het was alleen mijn voornemen, den vorigen spreker, die nog een vreemdeling is in de parlementaire gebruiken, een kleine opheldering te geven omtrent de wijze, waarop in vergaderingen als deze het woord verkregen wordt. Ik zie evenwel, dat hij reeds op de hoogte is en bijgevolg, zooals ik de eer had te zeggen, ik zie van het woord af.
Het woord is aan den heer Haspelstok.
Ik wou alleen maar gezeid hebben - en dat had ik al lang kunnen zeggen als er niet zoo'n omhaal bij noodig was geweest - dat ik vind dat we zoo weinig zijn, en of we niet wijzer zouden doen met liever te wachten tot dat er wat meer waren.
Wanneer ik den blik laat gaan over deze vergadering, dan zou het mij moeilijk vallen ons geacht medelid uit de Kerkstraat tegen te spreken voor zoover het eerste gedeelte van zijn rede betreft; maar tegen het tweede gedeelte - mag ik eerst vragen of het geachte lid daarvan een bepaald voorstel maakt.
Of u daarvan een bepaald voorstel - een schriftelijk in te dienen voorstel maakt?
Ik? - Neen, - ten minste dat geloof ik niet.
| |
| |
Anders zou ik mij daar ten stelligste tegen moeten verzetten. (Hij slaat het reglement op.) Artikel 97 van ons huishoudelijk reglement zegt positief: ‘Eene vergadering wordt geacht genoegzaam voltallig en tot het nemen van besluiten gerechtigd te zijn, indien zij behoorlijk is beschreven, en wanneer op het bepaalde uur minstens drie leden tegenwoordig zijn, waaronder de Voorzitter en de Secretaris of derzelver plaatsvervangers.’
Haspelstok. (half tot zich zelf.)
Als het in artikel 97 staat, dan zal 't wel zoo wezen. Maar, ik moet zeggen, dat is me nou net of ik alleen met den dominé en den koster in de kerk zit.
Mijnheer de Voorzitter, als U me 't woord wilt vergunnen, wil ik alleen ons geacht medelid doen opmerken, dat hetgeen hij voor een bezwaar houdt, voor eene kiesvereeniging werkelijk geen bezwaar is. Wanneer hij eenigszins in de gelegenheid geweest was, het politiek leven in onze dagen en vooral in ons vaderland te bestudeeren, dan zou hij gezien hebben, dat de gewone loop van zaken deze is. De kiezers worden opgeroepen om over een kandidaat voor de Kamer, de Provinciale Staten of den Gemeenteraad van gedachten te wisselen. Ze blijven thuis, op eenige weinigen na; die doen de zaak in klein comité af en den volgenden morgen zien de stemgerechtigden uit het district in de krant, voor wien ze te stemmen hebben, indien ze niet riskeeren willen, dat hun stem nutteloos verloren gaat. Er zijn voorbeelden, dat eene samenspreking van een half dozijn menschen iemand lid van de Kamer gemaakt heeft, en dus is er in onze bijeenkomst op dit oogenblik, nu we eenvoudig een kandidaat voor het onderkiesdistrict Stellendijk te kiezen
| |
| |
hebben volstrekt niets abnormaals. Ons geacht medelid kan daaromtrent volkomen gerust zijn.
En bovendien, wat ons zelven persoonlijk aangaat, wij, die door onze trouwe opkomst toonen, dat we in de publieke zaak belang stellen, wij hebben des te meer invloed naarmate wij minder talrijk zijn. Op dit oogenblik bijvoorbeeld beheerschen wij met ons drieën de geheele verkiezing in Stellendijk. Met recht kunnen we dus zeggen: In ons isolement ligt onze kracht.
Deze interpellatie alzoo afgeloopen zijnde, zal ik met onze werkzaamheden voortgaan en den secretaris verzoeken voorlezing te doen van de notulen der vorige vergadering.
Notulen van de vergadering, gehouden den veertienden April 1876 (Het volgende leest hij in vliegenden haast en half binnensmonds, zoo dat het onmogelijk te volgen is.) Tegenwoordig zijn de leden van de Ven, Stokking, Leverding, Koster, Berman, Havendam, P. de Wal, J. de Wal, Schor, Valburg...... De Voorzitter opent de te te te en ra te de notulen van de vorige de te re te te, gelezen en goedgekeurd. Ingekomen zijn missiven van de die re te door en voor zoover de de te van de door, de beraadslagingen worden geopend over het voorstel dat de van en de de ze de re te te en de vervolgens der die de van de commissie gesteld en na de door den Voorzitter, die te en ze te. Het voorstel wordt in stemming gebracht, en met eene meerderheid van twee stemmen de
| |
| |
deze van de en door. Dienovereenkomstig wordt besloten. (Langzaam en luid) Niemand verder eenige voorstellen te doen hebbende, sluit de’ Voorzitter de vergadering.
Ik breng in omvraag of ook iemand eenige aanmerking heeft op de voorgelezen notulen. - Mijnheer Haspelstok, heeft u ook eenige aanmerkingen op de voorgelezen notulen?
Maar...... mijnheer, ik..... ik heb er geen letter van verstaan.
Ik moet het geachte lid doen opmerken, dat onze waardige secretaris de notulen heeft gelezen op de wijze, die voor notulen overal gebruikelijk is, en bovendien moet ik u verzoeken niet buiten de orde te gaan. Mijn vraag was niet of u de notulen verstaan hadt, maar of u er ook aanmerking op hadt?
Ik kan met geen mogelijkheid aanmerkingen hebben, als ik -
Alzoo geene aanmerkingen - en mijnheer Valburg?
Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, ik heb geen aanmerkingen.
Ik heb ook geen aanmerkingen, en deze notulen worden dus gearresteerd (slag met den hamer) onder dankbetuiging aan den secretaris voor zijne nauwkeurige redactie. (Hij teekent de notulen). Wij zullen nu overgaan tot het belangrijkste doel onzer bijeenkomst, dat ook be-
| |
| |
hoorlijk op de convocatiebiljetten is omschreven: het stellen van een kandidaat voor de verkiezing van een lid der 2de Kamer in ons district. Ik kan het overbodig achten de vergadering te wijzen op het hooge gewicht van die keuze, en in het vaste vertrouwen, dat elk der tegenwoordig zijnde leden doordrongen is van de beginselen, die ons daarbij moeten leiden, open ik de beraadslagingen over dit punt (slag met den hamer) en vraag of ook iemand het woord daarover verlangt of een kandidaat heeft voor te stellen.
Ik weet wel een heele goeje, die......
Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord.
Ik vergeet altijd dat permissie vragen, maar ik begin het nu te begrijpen.
Het geachte lid van de Korenmarkt heeft het woord.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik het woord gevraagd heb, dan is het inderdaad om aan deze vergadering iemand voor te stellen, die naar mijne bescheiden meening het meest, ja ik zou bijna durven beweren alleen in aanmerking kan komen als de kandidaat van de Politieke Kompasnaald. Mij dunkt, ik zie zijn naam reeds op uw aller lippen zweven, wanneer ik u zeg, dat het is een man, die van zijn geboorte af aan de liberale beginselen heeft voorgestaan; een man, die in woord en daad steeds getrouw is gebleven aan die beginselen; een man, die door zijn kunde en zijne rechtschapenheid zich de achting
| |
| |
van ons geheele district heeft weten te verwerven; een man, evenzeer bekend in de paleizen onzer rijken als in de hutten onzer armen; een man, wiens heldere inzichten ons allen zijn blootgelegd in de vele belangrijke geschriften, waarmede hij onze politieke litteratuur verrijkt heeft, een man......
Ik wou, dat hij nu maar eindelijk zei, wie hij meent.
......een man - behoef ik zijn naam nog te noemen?
Dat zou ik nog al noodig vinden.
In één woord, mijnheer de Voorzitter, ik heb reeds genoeg gezegd om een ieder te doen begrijpen, dat ik bedoel den heer Johannes Lansing; ik mag er bij voegen, en ik ben er trotsch op, dat ik hem dien naam mag geven: mijn ouden vriend Lansing.
O, zoo, zoo, een oude vriend - nu begin ik het te begrijpen.
Mijnheer de Voorzitter, ik hoor mij door ons geacht medelid van de Kerkstraat in de rede vallen met eene uitdrukking, die mij noopt nog een oogenblik langer het geduld van deze vergadering te vergen. Ik moet hem op deze interruptie antwoorden, in de eerste plaats, dat ik het woord ‘mijn oude vriend’ gebezigd heb in de gewone en niet in de parlementaire beteekenis, als wanneer mijn oude vriend meestal zeggen wil: de man die mij overal in de wielen rijdt. In de tweede plaats: de heer Lansing
| |
| |
is mijn vriend, maar om alle vermoedens te weren, dat het mij te doen zou zijn om juist bij voorkeur mijne vrienden te willen voorthelpen, zoo als het schijnt dat men mij bedeklelijk heeft willen verwijten, verklaar ik, dat ik het bij deze eenvoudige aanbeveling zal laten, en zelfs wanneer er straks over hem als kandidaat gestemd zal worden, een blanco stembiljet in de bus zal werpen. (ter zijde.) Hij komt er toch. (tot Schor.) Mijnheer de Voorzitter, ik heb volgens de bepalingen van het reglement den naam en voornaam van den heer Lansing opgeschreven. Mag ik U dat overhandigen? (Hij reikt het over.)
De vergadering heeft gehoord wat door den spreker van de Korenmarkt is gezegd: ik zal dus vragen of iemand over zijn voorstel iets in het midden heeft te brengen, of wel een anderen kandidaat zou wenschen voor te stellen.
Ik wou in de eerste plaats beginnen......
Ik moet herinneren, mijnh......
Dat 's waar ook...... ik wou beginnen met het woord te vragen.
Dan zal ik nog eens beginnen met te zeggen, dat ik van mijn leven mijnheer Lansing niet heb hooren noemen. Ik wist niet, dat er zoo iemand bestond en ik kan dus heilig verzekeren, dat zijn naam niet op mijne lippen heeft gezweefd, en of hij in de paleizen van de armen en in de
| |
| |
hutten van de rijken zoo thuis is - 't is mogelijk - ik kom daar zoo niet, en wat de politieke litteratuur betreft, daar kan ik zoo niet over oordeelen.
Miskenning, mijnheer de Voorzitter, is het gewone deel van alle uitstekende mannen.
Miskennen?...... Hoe wil ik iemand miskennen, dien ik in 't geheel niet ken, al liep ik hem ten onderste boven? Maar dat is het juist: ik wilde iemand voorstellen, die ik wel ken, dien ik heel goed ken, dien iedereen kent hier in Stellendijk; ik heb gisteren nog bij hem gegeten en 't is een neef van me, een heel verstandig en knap man, een gezeten man, een industrieel; de heeren weten zeker wel wien ik bedoel; - hoef ik hem nog te noemen? Dan zal ik het zeggen: ik bedoel mijnheer Piet van den Dijl, den fabrikant in houten beenen en kunstarmen. Zie je, dat is een goeje proponent...... kandidaat, meen ik, en die woont hier in ons dorp, dat's ook wat waard.
Dus U maakt daar een bepaald voorstel van, mijnheer Haspelstok.
Natuurlijk, mijnheer, wel zeker - dat is nu mijn voorstel.
Wilt u dan zoo goed zijn, naam en voornaam van uw candidaat schriftelijk in te dienen?
(Haspelstok neemt pen en inkt, en schrijft het verlangde, waarbij hij door Schor wordt terecht geholpen.)
| |
| |
Daar had ik niet op gerekend, dat die stoethaspel me in den weg zou komen loopen. Er is geen stem te verliezen! Schor stemt als voorzitter altijd met de meerderheid; dat noemt hij streng onpartijdig zijn...... Maar ik moet me tegen die kandidatuur verzetten, anders loopt alles fout.
(Haspelstok is klaar en geeft zijn voorstel aan den Voorzitter over.)
Het voorstel van den heer Haspelstok is schriftelijk ingediend en kan dus een onderwerp van bespreking uitmaken. Is er iemand, die daarover het woord verlangt?
Ik vraag het woord, mijnheer de Voorzitter.
Het woord is aan den heer Valburg.
Ik heb het woord gevraagd, mijnheer de Voorzitter, om het voorstel van den vorigen spreker en de kandidatuur, die hij daarbij vooropstelt, met al de kracht, die in mij is, te bestrijden. Ik wil daarbij zijn voorbeeld van daareven niet volgen, toen hij insinueerde, dat ik den heer Lansing aanbeval, omdat hij mijn vriend is; ik wil dus niet spreken van den graad van bloedverwantschap, die tusschen den heer Haspelstok en zijn kandidaat bestaat. Van den Dijl is mijn neef, heeft hij als grond van aanbeveling opgenoemd! Ik zou kunnen vragen: waar gaan we dan heen? Ik zou kunnen wijzen op het meest cynieke nepotisme, dat er ligt opgesloten in die weinige woorden: de kandidaat is mijn neef! Ik zou den heer Haspelstok kunnen vragen, of hij dan
| |
| |
vergeten is, dat onze glorierijke republiek in de vorige eeuw door nepotisme is te gronde gegaan.
Als ik dat ooit geweten heb, dan ben ik dat zeker vergeten.
Ik zeg nog eens: waar gaan we dan heen? Naar een genepotiseerde Tweede Kamer! - Mocht het onverhoopt ooit daartoe komen, laten we dan ten minste zorgen, dat onze Politieke Kompasnaald nooit die richting uit gewezen hebbe. (Hij drinkt een slokje water.) Maar ik herhaal, ik wil daar niet van spreken. Ik wil ook niet wijzen op de tweede confessie omtrent dien kandidaat, op de woorden van ons geacht medelid: ik heb gisteren nog bij hem gegeten! Ik wil uwe aandacht niet vestigen op het causaal verband tusschen dat diné van gisteren en dat votum van heden. Ik wil niet nagaan of het tweede niet het logisch gevolg is van het eerste (hij drinkt.)
Ik vind, dat er nog al veel is, dat hij niet zeggen wil, maar...... hij zeit het toch maar. - En wat hij tegen Van den Dijl heeft, dat begrijp ik niet.
Dat alles ga ik met stilzwijgen voorbij, mijnheer de Voorzitter, maar ik kom tot de hoofdzaak, tot de cardo questiones.
Nu zal ik het misschien beginnen te begrijpen.
Wie is de kandidaat door den heer Haspelstok voor-
| |
| |
gesteld? Ik spreek nu niet van zijn bekwaamheid, van zijn politiek doorzicht, van zijn eerlijkheid, maar ik kom op zijne maatschappelijke positie. Wat is hij? Heeft de geachte spreker het wel doordacht, toen hij dien kandidaat aanbeval? Een fabrikant in houten beenen en kunstarmen? En dat in een tijd, dat de budgetten van oorlog steeds hooger en hooger opklimmen, in een tijd, dat van alle kanten donkere wolken aan den politieken horizon samenpakken? En zou dus in een tijd, dat het hoogste belang van het vaderland in het behoud van den vrede gelegen is, zou dan de Politieke kompasnaald iemand naar het parlement afvaardigen, die uit den aard der zaak het hoogste belang heeft bij de meest mogelijke behoefte aan houten beenen en kunstarmen! Daar zal ik nooit mijne stem toe geven, mijnheer de Voorzitter. Daar zal ik mij integendeel met alle kracht tegen verzetten. Ten slotte moet ik er nog dit bijvoegen: ik geloof dat bovendien deze keuze eene geheel vruchtelooze zou wezen, want de heer van den Dijl heeft, zooals wij allen weten, veel te veel in zijn fabriekzaak te doen dan dat hij er ooit aan zou denken het lidmaatschap van de Kamer aan te nemen. Ik verklaar mij dus op die beide gronden ernstig tegen zijn candidatuur.
Mijnheer Schor, ik zou daar wel wat tegen kunnen zeggen.
Verlangt u iets te zeggen, mijnheer Haspelstok, dan geef ik u het woord.
Ja, kijk eens hier: Mijnheer zeit, als ik het goed begrepen heb, dat mijn neef van den Dijl niet zou deugen omdat hij met het oog op zijne affaire altijd maar voor
| |
| |
oorlog zou wezen, omdat hij er belang bij heeft, dat er zooveel mogelijk doodgeschoten worden - of neen, dat helpt hem niet - maar zooveel mogelijk geblesseerd. Maar mijnheer, daar hebben de dokters ook evenveel belang bij, en ik heb wel eens gehoord, dat er meer dan één dokter lid van de Kamer is - en ik heb nooit gehoord, dat die zoo oorlogzuchtig zijn. En misschien is er wel een chirurgijn bij, en ik moet je eerlijk bekennen, ik voor mij zie zoo'n groot onderscheid niet tusschen een chirurgijn en een houten-beenenmaker. 't Is het eenige, de eene snijdt de beenen af en de andere zet ze aan. En dan verder: Mijnheer Valburg zegt: van den Dijl zal 't nooit aannemen; maar dan weet hij er, met verlof gezegd, niemendal van. Dat is iets, dat ik nu beter weet, en dat ik secuur weet, en ik zal u zeggen hoe ik dat weet. Hij heeft het mij zelf gezeid - nader kun je 't niet hebben. Gisteren na het eten kwamen we zoo te spreken over de kiesvereeniging en dat ik daar heen zou gaan om een lid van de Tweede Kamer te benoemen. En toen we daar lang en breed over gepraat hadden, zei hij in eens: Maar, wat weerga, Jan, je kondt mij dat baantje wel bezorgen. Meen je 't, Piet, zei ik tegen hem. - Wel wis en zeker meen ik het, zeid'ie. Je begrijpt, wat dat op mijn brieven en adreskaartjes een effect zou maken; P. van den Dijl, lid van de 2e Kamer in orthopedische kunstbeenen... Mijne firma werd dadelijk door 't heele land bekend. Hoor eens hier, zeid'ie verder, ik wil je wat zeggen, als je mij daartoe kunt brengen, dan beloof ik je, als het je eens mocht gebeuren, dat je een of meer beenen brak, het mooiste stel, dat ooit uit mijn fabriek is gekomen, daarvoor in de plaats. - Ik vraag nu aan de heeren of dat duidelijk is, en of er eenige kwestie van kan wezen, dat mijn neef van den Dijl zou bedanken? En daarom heb ik hem dan ook bepaald
| |
| |
beloofd, dat ik op geen mensch anders dan op hem zou stemmen, en dat ik hem ook zooveel mogelijk zou recommandeeren - ziedaar!
Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord.
Wanneer niemand in deze vergadering er tegen is, dat de heer Valburg ten derden male over hetzelfde onderwerp het woord voert...... Niemand? Dan is het woord aan den heer Valburg.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer het ooit is gebleken, dat de heer Haspelstok geen jurist is, dan is het wel bij deze gelegenheid, - want anders zou hij begrepen hebben, dat hij door de schitterende improvisatie van daareven de kandidatuur van den heer van den Dijl volkomen onmogelijk gemaakt heeft, - niet alleen voor nu, maar voor altijd - voor eeuwig! Want dan zou hij de wet gekend hebben, en vooral de wet der wetten: onze grondwet. En wat zegt art. 83 van de grondwet? (Hij slaat een wetboekje op.) Dat de leden der 2e kamer een eed van zuivering moeten afleggen, waarbij ze verklaren, dat zij (hij leest) ‘om tot lid van de 2e Kamer der ‘Statengeneraal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven hebben.’ - Ziedaar de ondubbelzinnige woorden der wet, en wat is nu het feit? Dit: dat de heer van den Dijl directelijk aan een persoon, in casu aan zijn neef Haspelstok - onder een naam - in dit geval onder den naam van een houten been - en onder een voorwendsel - het voorwendsel namelijk, dat gezegde heer
| |
| |
Haspelstok eerst een zijner beenen zou breken - een gift heeft beloofd. Men ziet het, alle bewijsstukken zijn ten processe aanwezig, en nu vraag ik, welke zal de houding van den heer van den Dijl zijn - indien hij namelijk geen meineedige wil worden - wanneer hij tot het afleggen van dien zuiveringseed mocht worden geroepen, geplaatst als hij is tusschen dien verschillende houten en presumtief gebroken beenen!
Dat ziet er gek uit. - Staat dat in de grondwet?
In de grondwet van 1848. Ziedaar, (Hij geeft hem het boekje over) lees zelf. Artikel 83: ‘Bij het aanvaarden hunner betrekking enz.’
(Haspelstok leest,)
Daar ben ik gelukkig doorgekomen. Een derde kandidaat is er niet, en dus - mijn vriend Lansing is zoo goed als zeker van zijne plaats in de Kamer.
Haspelstok. (na gelezen te hebben.)
Maar - met uwe permissie, mijnheer; ik zie daar, als ik goed lees ten minste, dat dat stukje grondwet mijn neef van den Dijl volstrekt niet in den weg zal staan.
Wat? Niet in den weg......?
Wel neen. Kijk eens hier. Wat staat daar? Hij moet zweren, dat hij aan geene personen iets beloofd heeft. Dat heeft hij ook niet; hij heeft het maar aan mij alleen beloofd, en geen mensch kan zeggen, dat ik personen ben.
| |
| |
Aan één mensch mag je alles beloofd hebben. Als er stond: aan geen enkel persoon - dan was het wat anders.
Schor en Valburg. (te gelijk verschrikt opspringende.)
Wat! Hoe! Wat staat er? Laat zien! - de zin - de tekst - (zij lezen samen in het boekje en kijken elkaar daarna als verstomd aan.)
Wat een fijnheid van wetsinterpretatie! (tot Haspelstok). Is mijnheer werkelijk geen jurist?
Ik zou er aan gaan twijfelen.
En dat heeft zelfs een Thorbecke over het hoofd gezien!
De grondwet zal moeten herzien worden!
En nieuwe verkiezingen voor de beide Kamers!
| |
| |
Dus, mijnheer Schor, is het ook uw gevoelen, dat dit artikel mijn neef van den Dijl niet verhinderen zal lid van de Kamer te worden? Zelfs al had hij me al een houten been gegeven?
Mijnheer Haspelstok - laten we wel onderscheiden. Zooals we op het oogenblik die woorden lezen - neen. Maar bedenk wel, dat anderen er weer heel wat anders uit kunnen halen.
Maar dat begrijp ik niet.
Vergeet niet, dat misschien het grootste gedeelte van de leden van de Kamer, die er over te beslissen hebben, juristen zijn, en wat vijftig juristen (ik ben zelf jurist) met mekaar voor verschillende dingen in één regel schrift kunnen lezen - mijnheer Haspelstok, daar hebt u geen idee van...... omdat u geen jurist is.
Nu begin ik het te begrijpen.
In alle geval zouden ze mijnheer van den Dijl in eene onaangename positie brengen.
In alle geval in een onaangename positie? En ik wou hem juist in een aangename brengen. Ik weet nu ook niet meer, waar ik me aan te houden heb. 't Begint me nu zoo te draaien, dat ik zou gaan wenschen dat ik me nooit met de politiek had ingelaten. - In eene onaangename positie?...... ja, zie je - een valsche eed, dat
| |
| |
is waarachtig ook geen kleinigheid - en ik...... ik wil mijn vrienden niet aan de galg helpen. - Enfin, ik kan er niets aan doen; ik - ik weet er niets meer van te zeggen ook. Ik neem niets terug van wat ik gezeid heb: de heeren weten nu waar het op staat. Ik durf nu niet voor hem te stemmen, maar ik heb hem beloofd, dat ik voor geen ander dan voor hem stemmen zou, en ik ben een man van mijn woord. Dus....... enfin, ik heb het mijne gedaan en nu moeten we maar zien hoe het gaat.
Is er nog iemand, die over dit onderwerp het woord verlangt? Zoo niet...... (slag met den hamer) dan sluit ik de beraadslagingen en we zullen overgaan tot de stemming. (Hij deelt de stembriefjes uit.) Mag ik den leden van de Kerkstraat en van de Korenmarkt verzoeken het bureau van stemopneming uit te maken?
Met genoegen, (tot Haspelstok, die wat vragen wil.) Laat maar begaan. - Dat gaat van zelf.
(Valburg neemt een folio vel papier, een inktkoker en pennen en plaatst zich daarmee met Haspelstok aan het kleine tafeltje. Daarna gaal hij met zijn hoed rond en neemt de briefjes in, gaat weer zitten, schudt den hoed op het tafeltje leeg en kijkt zorgvuldig na of er geen briefjes in gebleven zijn.)
(tot Haspelstok) Wil u de namen oplezen, dan zal ik opteekenen.
Haspelstok. (vouwt het eerste briefje open en bekijkt het aan alle kanten.)
Daar staat niets op.
| |
| |
Haspelstok. (vouwt het tweede open.)
En daar staat ook niets op.)
Wat? (Hij neemt het briefje op en bekijkt het ook.) Nog een blancobiljet (hij schrijft.) (Ter zijde) Nu kan het met Lansing waarlijk nog misloopen.
Haspelstok. (vouwt het derde open.)
(Leest) Voegt zich bij de meerderheid.
Voegt zich bij de meerderheid.
De meerderheid? De meerderheid van niets? Onder welke rubriek moet ik dat opteekenen? - Enfin, ik zal het in het procesverbaal zetten zooals het is. (Hij schrijft.)
(Zij staan op en gaan weer naar de groote tafel).
Mijnheer de Voorzitter, als de uitslag van de stemming kan ik u mededeelen, dat in de stembus gevonden zijn drie stembiljetten, waarvan twee in blanco, en ééne stem voor de meerderheid.
Ik dank de heeren stemopnemers voor de genomen moeite en het uitgebracht rapport, en heb de eer aan de vergadering mee te deelen, dat in de stembus gevonden zijn drie stembiljetten, overeenkomende met het aantal stemhebbende leden; dat van die briefjes waren twee in
| |
| |
blanco en een stemmende voor de meerderheid, alzoo eveneens in blanco. Dientengevolge is niemand als candidaat van de Politieke kompasnaald aangewezen.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer u me veroorlooft. (Ter zijde) 't Is te gek. Geen één stem...... Ik moet zien of er nog wat aan te doen is. (Luid.) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat de vergadering het met mij eens zal wezen, dat we hier voor een zeldzaam geval zitten, waarover de opiniën wellicht verdeeld zullen zijn. Ik veroorloof me dus met u van gevoelen te verschillen wat uwe gevolgtrekking aangaat. U zult me toegeven dat het optellen van stemmen en het bepalen van eene volstrekte meerderheid een zuiver wiskunstige kwestie is. Let wel, dat mijn kandidaat de eenige serieuse kandidaat is, die in stemming is gebracht - en wat is nu de uitslag? Het totaal der uitgebrachte stemmen is nul: de volstrekte meerderheid daarvan is nul - mijn kandidaat heeft die volstrekte meerderheid van stemmen verkregen: ergo moet hij tot kandidaat van onze kiesvereeniging geproclameerd worden.
Dat is een nieuw gezichtspunt, waar veel voor te zeggen is.
Valburg. (tot Haspelstok.)
Als u de berekening maar wilt opmaken...... De volstrekte meerderheid......
Ja, ja - 't is zoo - de grootste helft van nul is nul, en dus - ja nu begin ik het te begrijpen.
| |
| |
En dus - zou mijnheer Lansing gekozen zijn met een meerderheid van nul stemmen. Ja, nu begrijp ik het heelemaal. Want nu is mijnheer Lansing gekozen; maar precies even goed ben ik ook gekozen, en u ook, en mijnheer de Voorzitter ook - en eigenlijk de heele wereld.
(Ter zijde) Daar zit een jurist in. (Luid) Dat is nog een nieuwer gezichtspunt, waar ook veel voor te zeggen valt. Maar, mijne heeren, in deze stand van zaken moet een besluit genomen worden, en ik geloof, dat we hier toch eigenlijk in het geval zijn, voorzien bij artikel 227 van ons huishoudelijk reglement. Er is door de stemming geen bepaalde persoon bij name aangewezen, en in dat geval - zegt dat artikel - moet er binnen 24 uur eene nieuwe vergadering bijeengeroepen worden, waarin de kandidaat niet bij volstrekte meerderheid, maar eenvoudig bij meerderheid van stemmen wordt aangewezen, en waarbij verboden is, blanco briefjes in de stembus te doen. Ik stel dus voor, heden namiddag om zes uur weder te vergaderen en indien men zich daarmede vereenigt (slag met den hamer), verzoek ik den secretaris zoo spoedig mogelijk de convocatiebiljetten voor die vergadering te doen rondbrengen.
Ik zal er voor zorgen, mijnheer de Voorzitter. Verlangt u ook een convocatiebiljet?
| |
| |
Neen, volstrekt niet, mijnheer Valburg. Ik weet het genoeg - van middag om zes uur. Ik heb wel een beetje den schrik gekregen van de politiek - maar ik zal toch komen. Ik zal present zijn.
Wanneer niemand meer eenig voorstel te doen heeft... dan sluit ik deze vergadering, (slag met den hamer).
Haspelstok. (neemt zijn hoed.)
Als er niets meer te doen is, dan heb ik de eer de heeren te groeten. Ik moet absoluut naar den notaris, en ik vrees, dat ik hem anders niet thuis zou vinden.
(vertrekt).
| |
Tweede tooneel.
Schor, Valburg.
Schor (maakt zich ook gereed en begeeft zich naar de deur).
(tot Valburg) Daar zit in dien Haspelstok meer als je denkt.
Jammer, dat hij geen jurist is geworden.
Dood jammer. - Mijnheer Valburg, ik heb de eer uw dienaar te zijn.
Tot van avond, mijnheer Schor.
(Schor af).
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Valburg. (pakt zijn papieren bijeen.)
Daar sta ik nu... En ik, die mijn telegram aan Lansing al klaar had! Maar wacht, mijnheer Haspelstok, we spreken mekaar van avond nader. - Winnen zal ik het!
(Hij vertrekt terwijl het scherm valt.)
|
|