| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
(Het tooneel stelt voor eene benedenkamer in het logement De klimmende Tortel. In den muur op den achtergrond eene deur, die naar den gang leidt. Links daarvan staat eene kast met het opschrift: ‘Nut van 't algemeen Departement Stellendijk.’ Op de kast eene buste van Nieuwenhuyzen, een pijpenstandaard, komfooren enz. Aan de muren ouderwetsche platen in lijsten, een naamlijst van leden eener societeit, aankondigingen van verkoopingen en grasverpachtingen en dergelijken. In den zijwand rechts eene deur, meer naar voren een schoorsteen, waarop een ouderwetsch klokje, porseleinen zwavelstokkenbakjes enz. In den zijwand links een op den tuin uitziend raam, waarvoor eene kleine tafel. Rechts op den voorgrond eene groote tafel met een groen kleed, waarop een lessenaartje, een schel, een hamer, een inktkoker, papier enz. Bij beide tafels en hier en daar tegen den muur staan eenige stoelen, waaronder een armstoel).
| |
Eerste tooneel.
Louise en Caroline.
Zij komen te zamen de gangdeur binnen. Louise in een luchtig wandelcostuum, Caroline in een reiskleedje met een reistaschje om.
| |
| |
Wel, laat ik je nu nog eens zeggen, mijn lieve Caroline, wat een plezier het mij doet, je hier te zien. Welkom in Stellendijk! Ik vind het allerprettigst, dat je gekomen bent. En laat ik eens kijken, hoe zie je er uit? Niets veranderd sedert we mekaar het laatst zagen? Dat is toch al een heelen tijd geleden.
Dat is het zeker. Het laatst dat ik je gezien heb, was op dien memorabelen dag, toen je als Louise ter Burg het huis van je voogd uitging om een uurtje later na een kleinen omweg door het stadhuis en de kerk als Louise Lansing er weer in te komen. Weet je 't niet meer?
't Is waar! Sedert mijn trouwen hebben we elkaar niet meer ontmoet. Dat is nu toch al een maand of tien geleden. Waar blijft de tijd! Maar de dagen vliegen dan ook voorbij. Als dat doorgaat, zijn we al heel gauw stokoud.
O, spreek er niet van - ik denk er maar liever niet aan. Ik heb met schrik gezien, dat ik over drie weken weer jarig ben, en dan word ik al twee en twintig!
't Is zonde, wat een leeftijd! Mijn lieve kind, ik wist toch heusch niet, dat je al zoo oud was. Twee en twintig! En lees je nog zonder bril? 't Is wezenlijk mooi om op zulke hooge jaren te komen als je dan nog zoo al je vermogens hebt. Je moogt wel van geluk spreken.
| |
| |
Ja, spot maar. Je voelt je natuurlijk met je vier en twintig jaar een heel jong mevrouwtje. Dat trouwen maakt in eens tien jaar jonger.
Dat verbeeldt je je maar. - Ja - als er geen zorgen waren, maar......
Nu, die zorgen zullen je toch wel zoo heel hard niet drukken.
Drukken....... neen, dat is wel zoo erg niet, en toch iedereen heeft wel eens het een of ander...... Nu, daar spreken we later wel eens over...... Maar, wil je het je niet een beetje gemakkelijk maken? Ik heb je nog niet eens dat taschje afgenomen; - leg dat zoo lang hier neêr. Je zult wel moê zijn van de reis. Je bent al vroeg op weg moeten gaan, want 't is nu - laat zien - op zijn best half negen.
O, volstrekt niet - een uurtje sporen en anderhalf uur diligence, daar kan ik nog wel tegen op mijn ouden dag. - Maar, à propos, zeg me nu eens eerst...... je man is wel, heb je me zoo even in de gauwigheid gezeid. Is hij hier? En hoe kom je eigenlijk hier in Stellendijk? Ik weet nog zoowat niets van je als wat je me gisteren in je korte briefje schreeft, dat je in Stellendijk bij je tante Lansing logeerde en dat ik een dag of wat bij je moest komen. Dat 's alles. Ik ben dus van morgen vroeg op den trein gaan zitten, nieuwsgierig als de huisvrouw van Lot, en - daar ben ik.
| |
| |
Ik kan 't me best begrijpen, dat je nieuwsgierig bent. Maar ik zal je gauw op de hoogte brengen. Laten we eerst gaan zitten. Ik zou wel zeggen, willen we naar boven gaan, maar ik geloof, dat tante nog slaapt, en dan wil ik nog een oogenblik wachten om ze niet te storen. Je hebt er immers niet tegen om nog even hier te blijven?
Wel zeker niet, ik vind het hier heel lief. (spotachtig) Is dit je salon?
Dat niet precies. Eigenlijk geloof ik, dat dit onze spreekkamer is - of liever de spreekkamer van iedereen; maar op dit vroege morgenuur komt er toch nog niemand, en je hebt hier een heel aardig gezicht op den tuin, niet waar?
Maar om op de zaak terug te komen. Vooreerst dan, mijn man is niet hier, hij is op reis, - een soort van inspectiereis; dat duurt zoowat een week of drie, en om nu dien tijd niet zoo alleen thuis te zitten, heb ik een invitatie van mijne tante Lansing aangenomen om zoolang bij haar hier in Stellendijk te komen logeeren.
Ik vind, dat je groot gelijk hebt.
Niet waar? 't Is een ijselijk goed lief mensch, mijne tante, en hoewel ze al ver in de zeventig is, is ze
| |
| |
toch nog heel gezellig van aard. Eergisteren zei ze tegen me: Mijn lieve kind, als je soms een of ander vriendinnetje bij je wilt vragen doe het gerust - je zult er me plezier meê doen. Aan 't gezelschap van een oud mensch, zooals ik, heb je toch op den duur niet veel. Toen kwam me in eens in de gedachte, dat jij hier in de buurt woonde, en zoo heb ik je gevraagd. Ziedaar nu het geheele raadsel opgelost. - Maar vertel me nu ook eens, hoe jij het maakt in je dorp. - Blijft het er je nog altijd goed bevallen? En de oude lui ook?
Best. - We zijn er altijd naar ons genoegen. Amusementen zijn er niet veel, maar je weet, daar heb ik ook zoo'n volstrekte behoefte niet aan.
En zijn er nog al jonge lui?
Niet veel, en niet veel zaaks ook.
Dat is toch wel een beetje het gebrek van 't buiten wonen.
Och neen, volstrekt niet. Buitendien komen er af en toe nog al logeeren op de buitens in de rondte.
O zoo, dan zal 't gebrek zoo groot niet zijn. Neen, dat begrijp ik, als ze maar in de rondte komen logeeren. En - mag men ook vragen?...... Zijn er ook onder die logeerende heeren, die.....
Of er zijn die...... wat?
| |
| |
Of liever, is er ook onder die jongelui een, die.....
Die, ja die...... die...... Me dunkt, ik kan het toch niet duidelijker zeggen. En je begrijpt toch wel...... ik ben ook jong geweest.
Ja, dat's waar, maar dat is lang geleden. Toen waren we samen jong. En we hebben onze jeugd genoten. - Weet je nog wel, Louise, dien avond, toen we......
Carolientje, Lientje! Ik geloof dat je me van 't chapiter af wilt brengen...... Nu ik vraag ook niets - ik spot er zelfs niet meê.
Och, wat dat betreft - vraag maar en spot maar, en ik beloof je, dat ik meê zal doen. Als er jongelui zijn, die me bevallen - en dat komt wel eens voor - dan laat ik me een beetje het hof maken en probeer of ik me zelve het hoofd op hol kan brengen - altijd maar voor hoogstens vier en twintig uren. Zijn ze vervelend - en dat gebeurt nog al eens - dan krijgt papa ze voor zijn whisttafel, en als ze sentimenteel beginnen te worden......
Dikwijls genoeg - en dan word ik het ook, en dan wind ik ze zoolang op tot ik ze in de behoorlijke
| |
| |
stemming heb om ze hartelijk uit te lachen - en dan is 't uit.
Pas op maar, dat zal duren tot dat je zelve in een stemming komt, dat je niet meer uitlachen kunt en niet meer uitlachen wilt - en dan is 't niet uit. Wacht maar, wacht maar, ik zie je gauw genoeg in mijn schuitje komen.
Niet? Nu, dat behoeft ook niet, maar als het zoover komt, geloof me, 't zal je niet tegenvallen; ik spreek nu bij ondervinding.
Ik zal 't maar geloovig aannemen; ik heb altijd gehoord, dat men menschen van ondervinding niet mag tegenspreken. Maar, badinage à part, ik vind het prettig om je als jong vrouwtje zoo te hooren praten. En je hebt dus een lieve man, hè?
Den besten, dien ik zou kunnen wenschen. Je hebt geen idee hoe goed en hoe hartelijk hij altijd voor me is.
't Spijt me heusch, dat dat juweel nu juist niet hier is...... Maar zeg me eens, Louisje, - ik vraag dat zoo uit pure nieuwsgierigheid: 't kon me later eens te pas komen - hoeveel tijd heb je in 't algemeen wel noodig om zoo'n juweel te...... te..... ik zal maar zeggen, heelemaal naar je hand te zetten, zoo onder de.....
| |
| |
Onder de pantoffel te krijgen, meen je? Och, mijn lieve kind, maak je daar geen illusies van; dat lukt je, geloof ik, nooit. Hoewel, ik moet zeggen, ik heb het nooit geprobeerd. Het is ook niet noodig.
O, is 't niet meer noodig? Is hij al de onderdanigste...
Neen, neen, zoo meen ik het niet. Het is niet noodig, omdat we toch in alles sympathiseeren.
In alles; ja - dat is te zeggen - in alles, dat is natuurlijk een onmogelijkheid; dat - dat geloof ik niet dat kan.
Dat kun je ook niet verlangen...... Maar, je kijkt een beetje bedrukt...... ik heb toch niet onwillekeurig een snaar aangeraakt, die......
Neen - of eigenlijk - ja. Zie je, mijn gedachten zijn tegenwoordig altijd bezig met iets, dat...... dat ze zorgen geeft.
Laten we daar dan liever niet verder over doorspreken. 't Spijt me, dat we op dat chapiter gekomen zijn.
Och neen, Caroline, ik wil er je geen geheim van
| |
| |
maken; daarvoor zijn we veel te vertrouwelijk met mekaar; maar weet je wat het is? - Kijk, ik zou volkomen gelukkig zijn - ik kan gerust zeggen volkomen gelukkig - als er geen politiek in de wereld bestond.
Dat heb ik meer hooren zeggen, dat het een heel geluk voor de wereld zou wezen als er geen politiek bestond. Maar wat heeft dat met je huiselijk geluk te maken? Heb je soms een andere politieke richting dan je man?
Ik? Een politieke richting? Dat zou me goed afgaan! Neen, daar verdiep ik me niet in. Maar de zaak is deze: ken je mijn oom Marksteen?
Kennen precies niet: ik heb hem nooit gezien, maar ik weet dat hij bestaat. 't Is immers die schatrijke oude vrijer, waar je me wel eens van verteld hebt?
Dezelfde, - die altijd, dat moet ik zeggen, allerliefst voor me geweest is.
En die zoo onverzettelijk is als een muur, als hij zich eens wat in zijn hoofd heeft gehaald?
Juist: als hij eens een idee heeft, dat is er met geen kanon uit te schieten.
En als ik me wel herinner, ben jij zijn eenige erfgenaam?
| |
| |
Ja. Nadere familie heeft hij niet. En hij heeft het meer dan eens, wel niet bepaald gezegd, maar toch duidelijk genoeg te kennen gegeven, bijvoorbeeld nog bij gelegenheid van ons trouwen, dat hij ons zijn heele fortuin zal nalaten.
Me dunkt, dat moet dan toch wel helpen om je de zorgen, waarvan je spreekt, wat lichter te doen dragen.
Neen, daar hangen juist die zorgen mee samen. Want wat is het geval? Die oom Marksteen heeft zijn eigen onverzettelijke idees, ook op het punt van de politiek. Hij noemt zichzelf een ‘conservatief in merg en been.’ Wat dat nu eigenlijk is, - ik geloof, onder ons gezeid, dat hij zelf niet recht weet wat hij er mee bedoelt. Ik weet het ten minste niet, en ik heb het meer dan eens aan andere menschen gevraagd, maar die wisten het ook niet.
Ik zou haast gelooven, dat geen mensch het weet. Maar dat doet er niet toe. Nu is mijn man van de liberale partij; hij heeft me uitgelegd wat dat beteekende, maar of ik het nog juist zou kunnen navertellen, dat zou ik ook niet durven verzekeren. - Genoeg, die twee staan lijnrecht tegen mekaar over, en ik heb verscheidene keeren meenen te bemerken, dat oom daar niet bijzonder over gesticht was. Zelfs kon ik nu en dan in den toon van zijn brieven wel zoo 't een en ander gewaar worden, dat mij tegen mijn man deed zeggen: ‘Antwoord daar
| |
| |
liever maar niet op, want je weet hoe oom is.’ - Dat deed hij dan ook niet, en zoo is 't tot nog toe goed gebleven. Oom moet zich dan ook uitgelaten hebben, dat de politieke beschouwingen van zijn neef Lansing hem niets konden schelen, want dat er een heel groot onderscheid was tusschen beschouwingen en handelingen - nu, dat vind ik ook.
Ik ook. Beschouwingen en behandelingen - praten en doen - dat is een groot verschil.
Niet waar? - Zoodat, zei hij, wanneer zijn neef Lansing het bij beschouwingen liet, al werd hij dan, voor zijn part, liberale minister, dan had hij er niets tegen. Maar als hij ooit verder ging, dan zou hij dit en dan zou hij dat, en eindelijk toen hij eens ik weet niet welke kwade conservatieve bui had, heeft hij Lansing positief geschreven - en wat hij zwart op wit geeft, daar houdt hij zich aan - dat hij zijn nicht - en dat ben ik - gladweg onterven zou, als Lansing ooit, als liberaal, lid van de Tweede Kamer werd. - Hoe vindt je dat nu?
Hoe ik dat vind? Ja, ik vind het wel niet aardig om ooms met zulke vreemdsoortige denkbeelden te hebben, want je kunt niet weten wat hij morgen weêr in zijn hoofd krijgt; maar anders - ik moet zeggen, zoo heel verschrikkelijk vind ik het niet. Lansing is immers geen lid van de Tweede Kamer?
Neen, gelukkig niet, want dan was 't positief met oom uit. Maar - ze willen 't hem dezer dagen maken. Er
| |
| |
schijnt een plaats vacant te wezen, die ze in deze streek moeten aanvullen, en nu zijn ze bezig hemel en aarde te bewegen om hem lid te maken.
En hoe is dat, zoo'n benoeming? Is dat bijvoorbeeld net als een soldaat, die in de loting valt? Moet je naar de Tweede Kamer, als je gekozen wordt?
Wel neen, je behoeft niet als je niet wilt.
Wel, me dunkt, dan is de zaak heel eenvoudig - dan bedankt hij, en dan is het uit.
Dat is nu precies wat ik ook zeg. Maar daar zit 'm juist de zwarigheid. Lansing zegt: ik verzet er geen voet voor om me te laten kiezen, maar als ik gekozen word, dan neem ik het aan.
Maar dat kan hij immers niet meenen?
Niet meenen? Dat meent hij zoo zeker als twee maal twee vier is. En als hij eens zoo iets gezegd heeft, dan is hij net zoo koppig als mijn oom. O, die mannen, die mannen, je weet het niet, maar als die eens wat in hun hoofd hebben! Probeer het maar om het er uit te krijgen - je krijgt het niet gedaan; ik verzeker je, je krijgt het niet gedaan!
Ik kan 't niet begrijpen. - En zijn alle mannen zóo op dat punt?
| |
| |
Op 't punt van hun eigen hoofd te volgen? - Ik geloof het wel.
Neen, ik meen op het punt als ze kiezen moeten tusschen lid van de Tweede Kamer te worden of een erfenis van een ton of zes; - want zooveel is het wel, hoor ik.
Op dàt punt? Neen, dat, dat weet ik niet. Dat kan ik haast niet gelooven.
Maar hij is nu eenmaal zoo. En als hij er mij over schrijft...... Ziedaar, hier heb ik nog een brief van hem, dien ik gisteren kreeg (zij toont een brief). Hij weet alles wat er hier omgaat over die verkiezingen, en dat het nagenoeg zeker is, dat ze hem hier willen hebben. En dan schrijft hij van...... laat eens kijken - hier - hier staat het: ‘hij mag zijn beginselen niet verloochenen - hij mag niet deserteeren, als hij voor den strijd wordt geroepen - hij zou zich zelven verachten, als hij zijne vrienden in den steek liet om neven-consideratiën’ - een mooi ding, een half millioen, dat noemt hij een nevenconsideratie; ik zou wel eens willen weten wat hij dan een wezenlijke consideratie noemt. - En zoo gaat het voort. Ik moet zeggen, als je zoo'n brief leest, dat is mooi, heel mooi.
Ja, mooi zal het wel wezen. Je man schrijft heel mooi, dat heb ik altijd gehoord - maar, 't is toch dom.
| |
| |
Ten minste - het mag mooi gezeid zijn, en misschien is het idee ook heel mooi, maar heel verstandig vind ik 't ook niet, en vooral vind ik het ijselijk ongelukkig, dat ze nu juist allen hem willen hebben.
Misschien komt dat omdat hij zoo knap is.
Dat geloof ik ook - en in zoo ver zou ik het op zich zelf ook mooi vinden: maar nu...... zie, je moet niet denken dat ik er niets om geef, als iedereen mijn man zoo knap vindt, en ook niet dat ik zoo hebzuchtig en inhalig ben. Heusch dat ben ik niet. Maar ik vind dit toch wat heel sterk. Je weet, ons inkomentje is niet groot, we leven doodzuinig en we komen ordentelijk rond, meer niet. En dan, tegenwoordig zijn 't dure tijden, en nu is 't nog niets. Lansing kan werken: we zijn nog jong - maar juist omdat we jong zijn, is 't niet gezegd,... we zijn nu nog maar met ons beiden, maar als het huishouden een grooter mocht worden...... Neen, ik kan er niet goed overheen komen, en ik verzeker je, ik denk er onophoudelijk en met veel zorg over.
Maar is er dan niets aan te doen? Ik ben zoo heel en al vreemd in die dingen: ik weet volstrekt niet, hoe dat toegaat, en me dunkt, als we goed op de hoogte waren, zouden wij dan niet, wij, twee vrouwen, die dan toch ook zoo heel dom niet zijn - zouden we daar niets op weten te vinden?
Och, daar is niets aan te doen. We zullen de zaak haar loop moeten laten, en ons schikken in het onvermijdelijke.
| |
| |
Dat weet ik nog niet. Dat schikken in het onvermijdelijke is heel mooi en lief - maar dan moet men eerst bepaald weten, dat het onvermijdelijk is. Zooveel is zeker, als ik er wat aan wist te doen, dan zou ik het niet laten.
Neen, neen, Caroline, wezenlijk, daar moeten we niets aan doen. Ik zou dood gelukkig wezen, als er nog iets tusschenbeide mocht komen, maar anders...... ik mag en wil mijn man niet tegenwerken.
Maar, mijn lieve kind, nu zie je de zaak toch ook heel verkeerd in. Je zegt zelf, dat Lansing dat kamerlidmaatschap niet zoekt, maar dat hij het zal aannemen, als men hem kiest. Dat heeft hij zich nu eenmaal in het hoofd gezet, en dat je hem nu dààr niet van af wilt brengen, daar kan ik in komen; maar als je er iets aan doen kondt om hem niet te doen verkiezen - dat is een heel andere zaak.
Misschien heb je gelijk, hoewel ik toch stellig daarmeê niet in zijn geest zou handelen. Maar buitendien, wat zou ik aan zulke verkiezingen kunnen doen?
Ik beken, dat ik daar ook niet veel kans op zie. Als de vrouwen ook meê mochten stemmen, dan wil ik 't niet zeggen. Ik zou bijvoorbeeld dadelijk rondstrooien, dat hij zijn vrouw sloeg - dan kreeg hij vast geen één stem.
Wel zeker, of dat hij een blauwbaard was.
| |
| |
Of ook dat hij een belasting op de Parijsche modes wou leggen.
Of dat hij een wet wou voordragen, dat alle geëngageerde heeren een extra belasting moesten betalen. O, daar zou genoeg te vinden zijn om hem nooit door de vrouwen te laten kiezen.
| |
Tweede tooneel.
Caroline, Louise, Steekamp.
Steekamp. (binnenkomende)
O...... verexcuseer; - ik wist niet dat de juffers hier waren - ik zou anders niet zoo onwillekeurig zijn binnengekomen.
Dat's niets, Steekamp. (tot Caroline) Dat is Steekamp, Caroline, onze huisbaas, de kastelein van de Tortel.
Om u te dienen - van de klimmende - de klimmende tortel.
Steekamp, je komt eigenlijk of je geroepen was: ik had al eens willen laten hooren of de oude mevrouw nog slaapt.
Numero 4? Dat geloof ik niet.
Neen, want ze is een klein half uurtje geleden uitgegaan.
| |
| |
Wat? Is tante al zoo vroeg op de wandeling? Ja, dat doet ze wel meer. Kom, Caroline, laten we dan even naar boven gaan en als je lust hebt, dan gaan we ze een eindje te gemoet, want lange wandelingen maakt ze in den morgen nooit.
De dames zijn mij anders in de eerste tien minuten niet in den weg.
Dat treffen we, Steekamp. Maar over een kwartiertje dus wel?
Ja, wat dat aangaat, zie je - dan zou ik goedschiks moeten zeggen...... Maar eigenlijk - mij ben je niet in den weg.
O, maar de kamer moet misschien gebruikt worden. Wacht je gezelschap, Steekamp?
Ja, zie je, daar komt hier volk. Ik moet over een kwartiertje alles in orde maken voor de politiek.
Voor de politiek. Om half tien komt er zooveel als een kiesvereeniging, zie je; - dat is wat nieuws in Stellendijk, de nieuwe kiesvereeniging van de vrijzinnige liberalen; - ze noemen die vereeniging: De politieke kompasnaald.
Wat? Is die vereeniging hier? Hier in huis?
| |
| |
Ja, juffer, waar zou die anders wezen? D'er is in 't heele dorp geen een zaal, waar ze de politieke kompasnaald zouden kunnen bergen. Je kunt zoo'n gezelschap toch niet in de gelagkamer van de Posthoorn zetten, waar ze op z'en best plaats hebben voor de toonbank - dat kan je niet doen.
Neen, dat willen we ook niet doen. Maar, zeg eens, Steekamp, heb jij daar ook iets mee te doen met de politiek of hoe heet het ook weêr?
Politieke kompasnaald. Ja, te doen - dat is te zeggen - ik heb er zeker meê te doen. Vooreerst, een tafel met een groen kleed, en een lessenaar, en een hamer, en een schel, en een inktkoker met pennen, en papier en ouwels, en -
Neen, dat meenen wij niet: maar doe je ook meê in de vergadering; moet je ook meê kiezen? Want daar is het immers voor?
Kiezen? Ik juffer? Neen, daar kan ik me zelven niet meê ophouden. Ik heb veel te veel te doen om me met vergaderingen in te laten. Als ik den heelen dag van den vroegen morgen af in het touw geweest ben, dan ben ik blij als ik me zelven eens kan wezen, en als ik dan vergaderen wil, zie je, dan vergader ik alléén - daar ginder in mijn achterkamer, in mijn groote stoel, en dan knap ik een uiltje voor een minuut of tien; maar voor een politieke kompasnaald, zal ik maar zeggen, daar deug ik niet voor.
| |
| |
Ik geloof, dat je gelijk hebt, Steekamp. Er zijn dan ook genoeg anderen, waar ze het aan kunnen opdragen.
Ja, zie je, dat is waar. - Maar als je 't anders goedschiks bekijkt - is 't is mijn eigen vrijwilligheid dat ik me er buiten houd; want eigenlijk, daar zijn niet veel kiezers hier in 't dorp zooals ik.
Zoo? (Tot Louise) Ik wou toch wel eens weten, wie hier alzoo het meeste in zoo'n verkiezing te zeggen hebben. (Tot Steekamp) Wie zijn hier dan zoo de voornaamste in de politiek?
Ja - als ik 't zeggen moet, dan geloof ik, zie je, dat ik daar alzoo een van de voornaamste in ben. Zie je, juffer, dat is zóó: als je hier in ons dorp 20 gulden in de belasting betaalt, dan vinden ze, zal ik maar zeggen, dat je zooveel als verstand van kiezen hebt. Nou betaal ik veel meer, en ik zou haast denken wel bijna het meeste; - zie je, met mijn patent als kastelein, en dan heeft mijn vrouw nog de kruijenierderij van hier naast - die staat ook op mijn naam, en daar leggen ze ook zware lasten op, en door dien weg heb ik dan ook hier in Stellendijk het meeste verstand van de politiek - altijd volgens de wet, zie je, - want ik glorificeer d'er mijn eigen niet op - daarvan niet.
Maar wie zijn er dan alzoo de voornaamste in de kiesvereeniging?
Dat zou ik zoo niet kunnen zeggen, wat dat aangaat.
| |
| |
Daar heb je den president, dat is de gewezen procureur Schor, een knap man - hij woont naast de kerk in een heel net huis met twee booien en een tuinman - waar hij verleden jaar nog een verdieping op heeft laten zetten.
Wat heeft hij op dien tuinman laten zetten?
Op het huis! - Een verdieping. Ja, dat huis, daar heeft hij van alles op: een windwijzer, een torentje met een klok, een belvidèr, - ik weet al niet wat - een hypotheek heeft hij er ook al op, zeggen ze - enfin, van alles. Nu, dan heb je nog verder de secretaris van de politieke kompasnaald, dat is een ingenieur, een jong mensch, een mijnheer Valburg.
Ik - neen, den naam heb ik wel eens......; woont die mijnheer hier?
Sinds een half jaar; hij is van Haarlem gekomen (Gestommel buiten). Daar zijn ze mogelijk al - ik verpraat mijn tijd (ziet op zijn horloge). Waarachtig, kwart voor negenen!
Nu we zullen je niet langer ophouden, Steekamp. Kom Caroline, laten we even naar boven gaan, en als je wilt, dan gaan we er maar eens op uit.
(Zij gaan door de zijdeur weg.)
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Steekamp, Marksteen.
Marksteen (komt op en spreekt in de deur naar buiten)
Zoo, is mijn goed daar? - Best - geeft den kerel twee kwartjes, en laat den koffer maar naar boven brengen naar No. 7 (Hij treedt naar voren). Zoo, Steekamp, daar ben ik weêr eens.
Wel, wat zie ik? Mijnheer Marksteen! Welkom hier! Wel, wel, dat is een heelen tijd geleden, dat ik je niet gezien heb. Dat doet mij een deugdelijk pleizier, dat je den Klimmenden Tortel niet vergeten hebt.
Neen, man, dat weet je ook wel beter. Wat eens goed is, daar houd ik mij bij, en ik kom al sinds zooveel jaren bij je.,..
Ja, ja, ja, dat 's waar. 't Is verleden jaar, geloof ik, dan ook voor 't eerst sinds twintig jaar, dat ik u niet bij me gehad heb. Daarom dacht ik, dat u zooveel als dood was.
Verleden jaar - neen, toen kon ik niet - dat was dan ook voor 't eerst, dat ik mijn zaken met den notaris schriftelijk afgedaan heb. Maar als ik kan, dan kom ik ze liever in eigen persoon afdoen.
Daar ben je niets minder om, mijnheer Marksteen. - En nu moeten de boeren en de pachters weêr eens opgereden worden, hé?
| |
| |
Dat zal zoo'n vaart niet loopen, Steekamp. 't Zijn hier beste lui in Stellendijk, en, je weet, ze kunnen 't met mij nog al vinden.
Dat kunnen ze, en - zonder dat ik je nou een veer op je hoed wil zetten - maar ze zeggen het ook allemaal. Zal ik dan de kapchais maar laten klaar maken met den bruine? Dat is nog dezelfde van voor twee jaar - een best paard; hij zal je nog wel kennen. Maar u zult eerst wel willen ontbijten.
Neen, dat heb ik al onderweg gedaan. En uitrijden doe ik eerst morgen. Ik ga nu eerst naar den notaris, dien vind ik op 't moment thuis. En vertel me eens, Steekamp, hoe gaat het jou? Gaan de zaken altijd goed?
Best, mijnheer, best. Ik heb gelukkig geen klagen. Ik heb mijn huis altijd nog al druk bezet, en van den gaanden en den komenden man, daar moet je 't van hebben. Kijk eens hier, daar heb ik mijn vreemdenlijst. (Hij krijgt 't vreemdelingenboek). Dat is nu - kijk van hier af - van verleden jaar September, wat bij me gelogeerd heeft. U zult toch ook wel zoo goed zijn, om u in te schrijven?
(Hij krijgt een inktkoker en een pen.)
Och, waar zou dat voor dienen? Je kent me immers genoeg.
Dat is zoo. Maar wat dat aangaat, zie je, ik zou het graag hebben, van wege dat het alweer goed staat in mijn
| |
| |
boek. Iedereen kijkt dat zoo al eens in, en dan lezen ze: Marksteen, voornaam grondbezitter uit den Statenpolder, aangekomen den 4en en vertrokken den 24sten. Dat staat goed.
Ho, ho, zoolang denk ik niet te blijven.
O, dat doet er niet toe. Zet maar den datum van aankomst: voor den anderen datum zal ik dan wel zorgen. Dat weten we dan wel, hoe we dat invullen.
Nu, om je pleizier te doen. (Hij schrijft zich in en bladert in het boek.) Van Stralen, ingenieur, Peters, ingenieur, Valburg, ingenieur. Wat heb je een klandisie van ingenieurs.
Ja, dat is druk tegenwoordig, Ze loopen hier het land plat met meten en passen - met zulke lange witte stokken en vlaggetjes en kijkglazen. Ze zullen hier zooveel als een spoorweg aanleggen.
Daar heb ik iets van gehoord.
Dat wil ik wel gelooven, en Ik heb laatst ook wel gemerkt, dat dat voor u ook lang geen onverschillige zaak is.
Voor mij? Ze kunnen voor mijn part spoorwegen maken of niet maken; ik kan niet zeggen dat ik er zoo hard meê wegloop met al die tegenwoordige spoorwegerij. Je moest eens hooren wat een boel menschen hun fortuin kwijt geraakt zijn met die spoorwegen.
| |
| |
Nu, daar zult u dan wel geen nood van hebben, ten minste, zooals ik ze verleden hoorde praten.
Wel, daar zaten laatst zoo'n stuk of vijf zes van die heeren hier aan tafel, en die hadden een heele bespreking vol met cijfers, daar ik niets van begreep, en toen zei er een: Nou, zeid'ie, als ons plan van vandaag doorgaat, en er hier in Stellendijk een station komt, dan mag die mijnheer Marksteen ons ieder wel een anker fijne wijn thuis sturen, want die heeft daar al het land tusschen de molen en de Rooije hoef liggen, en daar profiteert hij zeker een dertig duizend gulden schoon geld bij.
Wat zeg je? Dertig duizend gulden, als 't station hier in Stellendijk komt? Zeiden ze dat?
Ja, dat zeid'ie zoo. - Want zeid'ie, hij maakt zeker vijf of zes duizend gulden van den morgen.
Vijf of zes duizend gulden van den morgen?
Ja, zoo zeien ze zeggenderwijs tegen mekaar.
Zoo, zoo. - Daar moet ik eens met den notaris over spreken. Ja, zie je - spoorwegen - de menschen weten het dikwijls niet genoeg, maar - 't is iets - 't is...... 't is een opkomst voor een streek. Daar zit veel in, in zoo'n
| |
| |
spoorweg. En de richting, dat is alles. Of je hem zóó legt, of zóó - dat kan een enorm onderscheid maken. En dan - vooral - de plaats waar je het station zet - daar letten ze dikwijls ook niet genoeg op.
Ik ben ook benieuwd wat ze doen zullen. Want, als dat niet doorging - heb ik ze ook hooren zeggen - dan zouden ze dien spoor een heel anderen draai geven; dan kwam hij hier anderhalf uur vandaan, langs de Wijde vaart, en dan spreken ze er van om van Stellendijk naar de Wijde vaart een tramwaai te maken.
Dat moeten ze nooit doen - een tramwaai - dat zou heelemaal verkeerd zijn. Dat's goed van den Haag naar Scheveningen, - maar een tramwaai van Stellendijk uit - dat zou naar niets lijken. Enfin - daar moet ik ook eens met den notaris over spreken. - Vijf of zes duizend gulden de morgen! - Loop je eens even mee op naar den notaris, Steekamp? Je weet er misschien nog zoo 't een of ander van te vertellen.
Ik zou 't met het grootste plezier doen, mijnheer, maar ik kan niet weg. Ik heb hier zoo straks eene vergadering.
Zoo, hou je hier tegenwoordig ook vergaderingen?
O ja, verscheiden. Sinds dat ik dit lokaal verleden winter heel en al er op ingericht heb, wordt er hier vergaderd dat het een liefhebberij is. We hebben hier vooreerst een Nut, en een Door oefening hooger, en een rederijkerskamer - dat is alles met lezingen, ziet u,
| |
| |
daar heb ik een katheder voor laten maken - zooveel als een preekstoel.
En dat zal je geen windeieren leggen, die lezingen.
Neen, neen, zeker niet. Maar 't is heel verschillig wie er leest. Ik zoek dan ook zooveel mogelijk te weten te komen, wie de goeje lezers zijn, of sprekers, want, zie je dat is hetzelfde een lezer of een spreker. En nou kom ik daar nog al goed achter door mijn zwager in Huizendam, die heeft daar net zoo'n gelegenheid als ik, maar veel grooter, en daar komen de sprekers 's winters dan nog al het eerst, en hij schrijft me altijd hoe ze zijn.
En - kan hij dat zoo goed beoordeelen?
O ja - zeker. Dat weet hij precies. Dat gaat hij eenvoudig na uit de stoelen, die hij heeft moeten zetten. En dat is een groot onderscheid! Wil je wel gelooven, mijnheer, dat ik hier sprekers gehad heb van in de tachtig stoelen - eens zelfs van honderd en drie? - Je hebt er ook van vijftien of twintig, zie je, maar da's narigheid. Eens heeft professor Beets in Huizendam gelezen - maar dat is iets buitengewoons, dat is een spreker van tweehonderd en in de twintig stoelen. Maar zoo zijn er niet veel.
Neen, zoo zijn er niet veel. Maar, Steekamp, moet je nu voor vanmorgen ook heel veel stoelen zetten? - Want dan mag je wel beginnen, en dan wil ik je ook niet langer ophouden.
| |
| |
Ja, eigenlijk weet ik dat niet, want dat is nog zoo nieuw. 't Is zoo zeer geen lezing, maar 't is meer een politieke kiesvereeniging.
Wat voor een ding? Hou je je met dien prullewinkel hier ook al op?
Prullen? Neen, neen, mijnheer. 't Is een allerdeftigste vergadering. 't Gaat er alles zoo deftig toe.
't Zal wat moois zijn! En in wat soort politiek knoeien ze daar?
Dat zou ik niet kunnen zeggen. 't Is de liberale kiesvereeniging de Politieke kompasnaald.
Ik dacht waarachtig dat ze hier in Stellendijk wijzer waren. Moeten ze hier nu ook al politiseeren en liberaliseeren en radicaliseeren? En dan vast ook controleeren en dan gouverneeren. En doe jij daarin meê, Steekamp?
Aan al dat seeren en neeren? - Neen, daar doe ik niet aan mee: dat is mijn vak niet. Maar ik maak de boel in orde - tafels, stoelen en alles, en ik zorg dat er een karaf water is en suiker. Want - ze mogen veel politiseeren en redeneeren, maar veel verteren doen ze niet. Maar ik heb geen klagen - ik heb de huur van me lokaal - vier gulden iedere keer zonder vuur en licht in den winter - en dat is heel redelijk. Zoodat - u denkt er, zoo 't schijnt, anders over - maar ik voor mijn persoon, ik heb niets tegen de politiek.
| |
| |
Weet je wat, Steekamp, ik groet je. Ik mocht je liberale kompasnaald eens in den weg loopen en daar heb ik geen lust in. Ik kom om twaalf uur koffiedrinken - dan zullen ze toch, hoop ik, wel uitvergaderd hebben, de kiezers, de heeren liberale kiezers. (Hij gaat naar de deur in den achtergrond, die op datzelfde oogenblik opengaat. Valburg treedt binnen.)
| |
Vierde tooneel.
Marksteen, Valburg, Steekamp.
Valburg. (Marksteen groetend.)
Mijnheer......
Marksteen. (groet terug.)
Mijnheer......
Valburg. (met eene lichte buiging.)
U komt zeker voor de kiesvereeniging......
Neen, mijnheer, ik kom zeker niet voor de kiesvereeniging.
Pardon, ik dacht, dat u lid was, en dat......
Marksteen. (even stroef.)
Vraag excuus, mijnheer, ik ben geen lid (ter zijde) dat zou er nog aan mankeeren.
Als ik u dan soms genoegen kan doen - ik heb als lid van 't bestuur, als secretaris, het recht om iemand te introduceeren.
Mijnheer, ik dank u zeer. - Ik dank u zeer, mijnheer.
| |
| |
- Ik heb volstrekt geen behoefte om dat recht op mij toegepast te zien. Ik heb de eer u te groeten.
Uw dienaar mijnheer. Aangenaam uw kennis gemaakt te hebben.
(Marksteen af.)
| |
Vijfde tooneel.
Valburg, Steekamp.
Valburg. (naar voren komende.
Wat drommel, Steekamp, wat is dat voor een wonderlijke snuiter?
Dat is mijnheer Marksteen; hij woont in den Statenpolder; maar hij heeft hier in de rondte schromelijk veel land liggen. Een schatrijke oude vrijer, maar anders - een best man, hoor. Zoo alle jaren komt hij een dag of wat hier om zijn landerijen en zijn pachters op te zoeken. - Ik heb daar juist een kwartiertje met hem staan praten, maar ik moet je zeggen, de man heeft een gevoel van hart, dat kun je niet beter verlangen. Maar - ik weet niet - het schijnt dat hij op de politiek niet goed te spreken is. Ik begon er zoo even met een enkel woord van - maar 't was de eigenste man niet meer - hij sloeg om, als...... enfin, hij sloeg heelemaal om.
Ook goed. Als hij pleizier heeft om te slaan - voor mijn part, laat hem omslaan; - ik zal hem niet overeind houen. - En, Steekamp, is alles klaar? Want op het oogenblik zullen de leden wel komen.
Een kleinigheid nog, mijnheer Valburg (al pratende
| |
| |
zet hij stoelen bij de tafel en rangschikt papier, pennen, inktkoker, hamer schel, enz.) Zie zoo, nu is de zaak in orde. Waar moet dat boek liggen, mijnheer Valburg, dat ze van ochtend gebracht hebben? Hij haalt een zwaren foliant voor den dag.)
Ah, het notulenboek - leg dat maar...... of geef het mij maar hier; ik moet het nog even inzien. (Hij legt het boek op tafel en gaat er in zitten lezen.)
Mocht er nu nog wat noodig wezen, mijnheer Valburg - daar staat de schel en dus......
(Hij wil vertrekken en op 't zelfde oogenblik komen Louise en Caroline de zijdeur binnen en gaan naar de deur in den achtergrond om uit te gaan.)
| |
Zesde tooneel.
De vorigen, Caroline, Louise.
Caroline ((wordt Valburg gewaar, die half van haar afgewend, aan de tafel zit; zij ontstelt en dringt hare vriendin naar den uitgang.)
(Zacht) Kom laat ons gaan...... (op Valburg wijzende.) Laat hij ons niet aanspreken.
Gaan de juffers een wandeling maken?
Louise. (met Caroline doorgaande)
Ja, Steekamp, ik denk dat we over een half uurtje weer thuis zullen zijn.
(Valburg ziet om, staat op, en terwijl hij met eene buiging de dames groet, meent hij Caroline te herkennen; hij wil op haar toegaan en ze aanspreken. Caroline is al
| |
| |
aan de deur en gaat er zonder om te zien uit. Louise volgt haar met eene lichte hoofdbuiging tot Valburg.)
| |
Zevende tooneel.
Steekamp, Valburg.
Valburg. (vliegt op Steekamp toe.)
Steekamp, wie zijn die twee dames? Hoe komen die hier?
Allebei met de diligence. - De eene is zooveel als de jonge mevrouw Lansing uit Huizendam, - verleden jaar getrouwd, en sedert verleden week gelogeerd bij de andere dame op No. 4.
Ja, ja, ja, - maar die andere wou ik weten. - Mevrouw Lansing heb ik, meen ik, wel eens gezien. Maar die andere - ik vraag juist naar die andere.
Die andere? - Dat is de weduwe van een kornel. Ze heeft pas een van hare kleindochters verloren.
Kleindochters verloren?...... Wat?
Ja, die op 't punt van trouwen stond.
Een kleindochter verloren, die op 't punt van trouwen stond? Hoe is 't? Hoe heb ik 't met je? Ze is op zijn best twintig jaar.
Twintig? Ze is acht en zeventig.
| |
| |
Wel de andere, waar ik van spreek - van No. 4 boven.
Loop naar de maan met je No. 4. - Wie vraagt je naar No. 4 boven? Die andere meen ik. - Dáár - die daar de deur uitgaat met mevrouw Lansing.
Dat zou ik niet kunnen zeggen. Van morgen eerst aangekomen. - Ook een logé van mevrouw Lansing..... Alleen zou ik denken, dat ze zooveel als Caroline heet, omdat mevrouw Lansing dat altijd tegen haar zeit.
O, dan is ze 't zeker...... Caroline van Rustwijk...... zeker ik heb me niet vergist.
Ik wil 't in alle geval nog wel eens vragen. En nu mijnheer Valburg: alles is klaar. Uw dienaar.
(hij vertrekt.)
| |
Achtste tooneel.
Wat een toeval! Hoe vind ik hier in Stellendijk dat lieve kind, waar ik van den zomer zoo menig buitenpartijtje mee heb bijgewoond! En een vriendin van mevrouw Lansing! Wat zal ze me vanavond met vriendelijke oogen aankijken, als ik kom vertellen, dat Lansing zoo goed als lid van de Kamer is, en dat nagenoeg alleen door mijn toedoen. Ik ben toch een geluksvogel! - Maar nu aan 't vergaderen. Brrr! 't Is een corvée, dat verga-
| |
| |
deren, met al die nietigheden en formaliteiten van onzen braven voorzitter! Wat een omslag! Kijk me zoo'n notulenboek eens aan...... Ik heb zóó mijn best gedaan om tegen dien stroom op te roeien, maar daar is niets aan te doen. Ik zie dan ook wel, dat ik nog het verste kom als ik maar precies in denzelfden geest meêdoe. 't Is het eenige middel om er de candidatuur van Lansing door te krijgen. - Zou Caroline van Rustwijk al lang hier wezen? Ik heb ze toch vandaag pas voor het eerst hier gezien.
| |
Negende tooneel.
Schor, Valburg.
Aha, goeje morgen, goeje morgen, mijnheer Valburg.
Goeje morgen, mijnheer Schor. - Wij zijn mannen van de klok: 't zal langzamerhand tijd worden.
Schor. (op zijn horloge ziende).
Op slag van half tien.
| |
Tiende tooneel.
De vorigen, Haspelstok.
Haspelstok. (komt op en groet de anderen.)
Mijnheeren......
Valburg en Schor. (groetende)
Mijnheer.
Haspelstok. (tot Haspelstok) Hebben we niet 't genoegen mijnheer Haspelstok te zien?
| |
| |
Om u te dienen...... Ik ben lid van de kiesvereeniging geworden, en als ik me niet vergis, is de vergadering hier in huis.
En in deze kamer. - Juist, mijnheer Haspelstok. - 't Wordt langzamerhand tijd. Maar we hebben de gewoonte - zooals 't overal gebruikelijk is - om nooit precies op zijn tijd te beginnen. Er zijn altijd leden, die niet zoo accuraat zijn als u en wij, mijnheer Haspelstok, en daarom geven we altijd een kwartier toe. (Hij ziet weêr op zijn horloge.) Maar laten we intusschen gaan zitten, (Zij zetten zich, doch niet aan de tafel door Steekamp voor de vergadering in orde gebracht). 't Is nu even half tien - dus hebben we nog vóór het openen der vergadering een korte pauze van een klein kwartier.
Valburg. (op zijn horloge ziende.)
Hoogstens tien minuten, mijnheer Schor. We kunnen in dien tusschentijd de presentielijst teekenen.
(Het scherm valt.)
|
|