| |
| |
| |
Geen' loting, geene bloedwet meer!
Wijze: Les Aristos.
Er is een' wet, schandalig onder allen,
die loodzwaar op den zoon des werkmans drukt:
heeft hij de smart van in het lot te vallen,
de jongen wordt aan zijnen stiel ontrukt,
terwijl zijn' moeder onder droefheid bukt...
De rijkaard, hij, die niets en moet verrichten,
die in de weelde en in de luiheid baadt,
betaalt éen' som, die hem van dienst ontslaat!...
De bloedwet heeft twee maten, twee gewichten:
daarom vooral wordt zij door't volk gehaat.
| |
| |
Het leger heet een' schole van beschaving
bij zeekre lièn, wien 't goud is, al wat blinkt;
wij noemen 't, wij, een' schole van verslaving,
waar iedre stem, die hem in de ooren klinkt,
des jonglings hart al meer en meer verminkt.
Een daaglijksch juk moet d'eèlsten wil vernielen,
en de oorlogsgeest, hoe eerevol in schijn,
is voor een' natie 't doodelijkst venijn...
De wapentucht verderft de vrije zielen!
daarom vooral moet 't volk er tegen zijn.
Van alle macht, van alle recht verstoken,
is de arme klas een' vreemdling in het land:
wordt haar belang bij toeval eens besproken,
en neemt een reednaar hare zaak in hand,
ras wordt hij door al de andren aangerand..
Zòò diep miskend, wat kan 't de massa raken,
dat Belgies vrijheid in gevaar verkeer',
of welke scepter deze streek beheer'?!
Wie niets bezit heeft over niets te waken...
daarom ook wil het volk geen' loting meer.
Mij dunkt, ik hoor onz' burgers, bij malkander,
een kleedjen passen aan mijn eerlijk lied:
| |
| |
ze schelden m'uit voor slechten vaderlander,
er zijn er zelfs die vragen wat 't bediedt
dat ons parket zoo'n dingen niet verbiedt...
Mijnheeren, 'k zing opdat ge 't zoudt benutten:
elk mensch is toch wel meester van zijn vel,
en, wil hij sneuvlen als een held, 't is wèl,
maar 't volk is beu uit dwang uw' rust te schutten,
en daarom vloekt het uw soldatenspel.
Het krijgsbudjet is 't Wangedrocht der Oûen,
dat ieder jaar een' bloedge schatting hief;
het geld ontbreekt om scholen bij te bouwen,
maar, is er spraak van strijd- of moordgerief,
men vindt miljoenen voor dit leger lief!
Gij, die men steeds van uwen moed hoort spreken,
die roept en schrijft: ‘Elk onzer is legioen:
geen overweld'ger kan ons beven doen!...’,
Waarom die forten om u weg te steken?
of duikt uw kask een slaapmuts van katoen?
Het volk, geleerd door bittere ondervinding,
verfoeit den oorlog als de grootste ramp:
| |
| |
de Roem, te lang een' glansende oogverblinding.
verschijnt hem thans, omringd van lijkendamp,
als 't spook der Misdaad in een' broederkamp...
Vizioen der waarheid, blijf voor zucht naar glorie,
voor zond'gen haat behoeden 't werkmanskind;
dat de eene Cesar d'anderen verslind'...
Maar juiche 't Volk slechts dàn nog eens victorie,
wanneer 't voorgoed zijn' plaats in 't zonlicht wint!
|
|