Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 439] [p. 439] Violenbed Het heele perk was vol: je zag geen zand. De paarsen leken ernstige oude heertjes, De bruinen glanzend-moll'ge, goed'ge beertjes, De gelen pluimen van een goudfazant; En massa's witten stonden om de rand, Zoo wit als vlinders of als duiveveertjes, Net roomsche kindertjes in Pinksterkleertjes, Die om iets heiligs heen staan, hand in hand. - Verwilderd is 't, deels plat, deels uitgeschoten, Zoodat ik - 'k zie ze nog - die mooie grooten In de verschrompelden nauw'lijks herken; Maar even lang als toen sta ik te kijken: Ze deden goed hun best; 't mag nu niet lijken, Alsof 'k voor 't vroeger moois ondankbaar ben. Vorige Volgende