Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 422] [p. 422] [En liet ik niet van verre bergen glijden] En liet ik niet van verre bergen glijden Kronk'lende Loge naar de wereldrand? En richtte ik niet zijn naderende brand In dubb'le roode stroom over de heiden? Je stond, wetende vrouw, voor Gibich's slot In 't bloeiend leed, dat vloek en trouw je gaven. En 'k zag, ijlende schaduwen, de Raven De Gever troosten gaan: Ruhe, du Gott! Verbranden zag 'k al 't Walhall en mijn leven; En onafwendbaar Godenschemering Op mij en jou en op die helle Ring, Die jou, zalige, een zal'ge had gegeven. - Was dat applaus? - Ekstatisch rolde 't aan. - Nog zie 'k de vlok, die om je voorhoofd waaide, Van 't roode haar, dat 'k half bewust'loos aaide - O! Waren, toen, wij beide doodgegaan. Vorige Volgende