Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 421] [p. 421] [Zelf hij, die 't onschendbare had geschonden] Zelf hij, die 't onschendbare had geschonden, Zag ik in tragisch-paars, onwereldsch licht, De grond niet rakend, schimmig droomgezicht, De onwill'ge staan, door Wotan's wil gezonden: 'T noodlot van zal'ge zonde hoorde ik aan; En 'k zag uit Walhall's diepe poorten rijden De flikk'rende Walküren naar de heiden, Dat 'k met hen naar de Einheriar zou gaan. En 'k zag, hoe jij veroordeeld voor mij knielde, Dat, als verdoovingstoover binden zou De strijdbare, geen vlucht'ling vinden zou, Slapende buit, de ontpantserde Brünhilde. Deemoedig, jij, mijn geharnaste trots, Vroeg mij, wiens trouw gewilde ontrouw moest wreken, Een schild, dat heldendom alleen zou breken, Een schild van vlammen om Brünhilde's Rots. Vorige Volgende