Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 416] [p. 416] [Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden] Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden De zonn ge heuvel, opgaande aardsche zon, Waarom, bolvormig, op de horizon Zich werelden van wolken samenrijden. Scheef, aan weerskant, streefde een bloedbeuke-allee, Doorschijnend rood de apart zichtbare blad'ren: De gele punt wachtte op het wachtend nad'ren, Maar, roodgestippeld, bleef niet-af de V. Jij, stralend voor mijn halfverduisterde oogen, Ging voor me, rood je vlecht langs 't witte kleed: Donk're metor ik, jij, lichte komeet, We voelden naar de zon ons heengezogen. Zwart lag 'k in geel; jij, triomfant'lijk, stond, Je gratie gemarkeerd door elegance: 'K weet nog, hoe 'k jou zag als protuberance, En hoe 'k mezelf een zonnevlekje vond. Vorige Volgende