Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] [En als een kaap, die, wit van branding, prikt] En als een kaap, die, wit van branding, prikt Ver in de wolken wijdklat'rende wonden, Hoe de cykloon de zee tot op haar gronden Ophoost om hem te schudden, niet verwrikt - Eeuwig, hoe lang, aan 't zenith vastgebonden, Naar oost, naar west de bliksemslinger tikt, En zijn immense zwaai bonzende klikt Met metallieke donder de sekonden - Zoo, wijkend, rijst de heuveltop en steekt, Donkerder kaap, in 't donkre blauw en breekt De vloed, die machtloos fosf'rend langs hem glijdt; En zij, stijgende apotheoze, staat Een oogenblik. Ze wenkt, ze wenkt. En gaat Over de golven van de oneindigheid. Vorige Volgende