Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] [Want Brahman kende nog zijn rijkdom niet] ‘Want Brahman kende nog zijn rijkdom niet Aan smart om nooit bereikte zaligheid: Dus werd Hij mensch, in wie Hij willig lijdt Vaag Godsbesef, zelf kwellende styliet, Die, nu bewust, zich en zijn streven ziet Doelloos vervuld, en weet, hoe 't snoer van tijd Dat uit tijdeloos centrum eindloos glijdt, Werelden rijgt tot kraalsnoer van verdriet.’ Zoo staart dan 't Ik uit duiz'lend zuilenhuis, En hoort gretig het zoekend wiekgeruisch Van liefdewoord fladd'ren over zijn gracht; Een enk'le liefdeblik, vlucht'ge libel, Komt glinst'ren langs de ramen van zijn cel, En zijn gevangen wanhoop schreit en lacht. Vorige Volgende