Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] [De zee schuimt wolken naar de wolkenlagen] I De zee schuimt wolken naar de wolkenlagen, De wolken reg'nen zeeën in de oceaan; Boven de storm langs rustig zonn'ge baan Drijft de albatros, door windstilte gedragen: Hij hoort van ver de galop van de orkaan Door echoend dal tusschen de golven jagen Op 't bliksemvolk dat, om zijn drift te plagen, Zijn fakkeldans op golftop rond doet gaan; Hij ziet in de afgrond van een wolkenkoker Ham'ren de wereldzee, witgroene moker; En vastelanden scheuren dond'rend los; En boven dubb'le zee van zee en wolken, Aaneengeprikt door dans van bliksemvolken, Drijft breed in 't stille zonlicht de albatros. [pagina 266] [p. 266] II Gierende heeft in daaglijks-effen vlak Van ziel 't verlangen afgronden gebroken; Uit grauw slib van vergeten opgedoken, Drijven herinneringen, wrak na wrak; En waanzin, op wiens golftop honend-strak In flikkerdansen fantazieën spoken, 'T is of zijn moker losbrokk lende strooken Uit kontinent van trillende ikheid brak. Zich steeds vernauwend, steeds vernieuwend, halen, Tot verrukking stijgend uit wanhoopsdalen, De golvenringen zich om de angst'ge dicht: Maar 't vrije Zelfbesef van Brahman s Wezen, Vreesloos getuige van zijn wereldsch vreezen, Drijft stil in triomfeerend evenwicht. Vorige Volgende