Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] [En onbeweeglijke Orpheus, rood en smal] En onbeweeglijke Orpheus, rood en smal, 'Steeg langs het breed lazuren medaillon, Totdat zijn lier, zijn hand, zijn stem begon Te zingen van de glorie van 't heelal. Verdwenen was 't gebergte, 't blauwe dal, De scheve snaar, de gele horizon; En niets bestond dan waterval en zon, Die, lier-en-Orpheus, hing voor waterval, Hing, lamp, aan kandelaber van robijn, Dat diep doorzichtig werd 't stroomend gordijn, Het lichtscherm tusschen 't leven en de dood. En 't leek een nevel: door de nevel heen, Als door een blauw, beweeglijk venster, scheen Orpheus' zonsondergang als morgenrood. Vorige Volgende