Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] [Wanneer na sterredans Strauss, dirigent] I Wanneer na sterredans Strauss, dirigent Van de aarde Zarathustra heeft gedragon, Terwijl het sphingisch c-g-c blijft vragen Naar 't wezen van het wereldfundament, Dan rolt, net als een trein, die langs komt jagen, Ver - vlak bij - ver, het applaudissement. Strauss buigt. 'T schijnt of hij zegt: Ja, ja! Ik ben 't, Ik heb 't gemaakt: 'k ben blij, dat 'k zoo mocht slagen. Afwezig klap ik ook, maar mijn applaus Wou verder vliegen, achter Richard Strauss: Hij is een halte, maar geen eindstation. En 'k heb een vreemd gevoel: want even is 't, Als joeg 'k mijn trein, ekstatisch machinist, Langs Bach en Orpheus naar mijn Brahmanzon. [pagina 174] [p. 174] II Zoo dreunt bewond'ring in mijn zielehuis - Gebouw voor kunsten en voor wetenschappen - Als voor mijn verzen ijdelheid laat klappen, Wat klein in me is, haar claque, met dom gedruisch. Mij zelf verguizend, denk ik: 'K ben een buis, Die 't water, dat borende bergen tappen Uit zee-op-winden, tot fontein laat knappen Het licht in van Jehova-Brahman-Zeus. Maar dan besef 'k: Van zon, van drijvend meer Deel 'k, straal en regenboog, grootheid en gratie. Dan zie 'k mijn verzen als de Groote Beer, Als pracht'ge krul van toov'rende integratie. En ijdelheid applaudisseert niet meer, Maar krijgt een kleur naast mijn witte adoratie. Vorige Volgende