Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] [Dan dacht hij: Hoe zal later 't leven zijn?] Dan dacht hij: Hoe zal later 't leven zijn? Hoe gaat het, als je groot bent? - Een gedicht Herinnerde hij zich uit 't Morgenlicht, Waarin de leer van Jesus ‘medicijn En balsem’ heette ‘van des levens pijn En al de smart, die op zijn bodem ligt’; En dan: Mijn juk is zacht, mijn last is licht; En: 't zalig Gindsch maakt 't aardsche lijden klein. Grootmoeder had, na 't voorlezen, gezegd: Je voelde zoo, dat was heelemaal waar. En al begreep hij alles ook niet recht, Hierop kwam 't neer: het leven was heel naar. Zou hij, wanneer hij groot was, van verdriet Ook wenschen, dood te zijn? Dat kon toch niet. [pagina 89] [p. 89] 'T werd nu toch koud: zijn kleeren voelden klam. Zoo langzaam was 't gegaan, 't leek schemering, Wel diep, maar toch geen nacht nog. En hij ging Naar binnen voor zijn avondboteram. En als hij huiv'rig in de kamer kwam, Voeldhij zich veilig, en een vreemdeling; De rand van 't bordje glansde, witte kring In 't gele gaslicht. Stil suisde de vlam. Nu, luist'rend vaag, vaag pratend, zag hij pas, Hoe donker, hoe blauwzwart het buiten was, En 't scheen hem toe, als kwam hij van heel ver; Hij at zijn bot'ram, kuste goeienacht, En ging naar bed, vol gele wolkenpracht, Vol schemering, toekomst en avondster; Vorige Volgende