Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] [Onwillig willig blind voor wereldglans] I Onwillig willig blind voor wereldglans Kroop 'k, rups, door 't filosofisch oerwoud graag: Door wijd, mephitisch duister woei geen vlaag, Boorde geen schoonheid, scheef, haar zonnelans; Drad'rig, soms-geurig duitsch, steeds-kleurig fransch Vulde met vezels mijn begeer'ge maag, Afschrikkend vaak, vaak lokkend mijn geknaag: Baumgarten, Fichte, Strauss en Rosenkranz. Toen kwam; stormend, mijn najaar; en ik spon Uit eindelooze vaalheid van verdriet Me een wereld-buitensluitende kokon; En wachtte stil. Tot ik de pop verliet. Nu vlinder 'k door natuur en eigen lied, Uw koninginnepage, O Brahman's Zon! [pagina 10] [p. 10] II En op mijn vleugels, triomfeerend geel, Verbergen, hoe verblinde liefdemoed In nederlaag zijn waanzin heeft geboet, Hiëroglyphen van dofzwart fluweel; Een diepblauw snoer sluit een klein, rood juweel - 'T lijkt smeulend vuur, een droppel levend bloed. Herinn'ring aan eens wildstroomende gloed - Mijn ridderwapen uit lazuur en keel. En diep in groenige afgrond zie ik blij De bodem schitt'ren met heuvels van kleur, Als 'k weif'lend dobber of laveerend glij Over deining, warmzoet, van golven geur. En veilig rijs 'k, waar wind en wolken ijlen, Nu Brahman's licht waait in mijn bonte zeilen. Vorige Volgende