Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] [IJv'rig in schachten van natuur en taal] I IJv'rig in schachten van natuur en taal Zocht lang mijn speurzin met voorzichtig boren Voor wetenschap's wolkenkrabbende Toren Naar deugd'lijk, bouwversterkend materal. Al rilde mij 't getril van 't schrille staal Door pijnlijk merg van anders wenschende ooren, Niets kon mijn koel geestdrift'ge vlijt verstoren: De Toren zag ik rijzen, zaal op zaal. En dreigde al doffe stiklucht ons te smoren, Mij en mijn lamp, flikkerend flauw en vaal, Niets kon mijn menschentrots zoozeer bekoren, Als 't graven, trouw, naar nuttig mineraal - Tot plots'ling 'k zag: alle arbeid is verloren; Hij staat op brokk'lend zand, en zakt eenmaal. [pagina 6] [p. 6] II Nu wijst, terwijl 'k omwaaid en zonnig dwaal Hoog, hoog boven de nacht, waar 'k zocht tevoren. Veel brokken licht, als diamant herboren, Aan 't acht'loos oog gedienst'ge zonnestraal. Droppels van wereldvuur zie 'k, kraal naast kraal, Tot rijp van edelsteenen hier bevroren: Robijnen schijnen kristallijne auroren, En avondvlammen stolden tot opaal, En sterlicht tot ijzel van labradoren, Naast gruizels van saffieren hemelschaal; En, sneeuw van maan, hagel van meteoren, Ligt adulaar om jaspis' zonbokaal; En op de gletscherrand van cohinoren Klapwiekt de bliksemgier zijn zegepraal. [pagina 7] [p. 7] III Ik maak voor Brahman's Licht Hem waard'ge graal Van Zijn-heelal-herhalende trezoren, En rood als bloed, met stekelige doren, Is 't dienend voetstuk van smartlijk koraal; En boven torenbouw van aardsch metaal Zwevende hangt godlijk zijn zalig gloren, En mysterie zingen zijn vlammenkoren Statig rijzend, majesteitlijk choraal. Mijn wereld-Zelf heeft niemand uitverkoren: Dat kent geen Klingsor en geen Parzifal, En golft bloedloos ook dem unreinen Thoren Verlossing bij mijn daaglijksch Avondmaal: Hem zal mijn Zelfvergodlijking behooren, Zoolang ik als Zijn weter ademhaal. Vorige Volgende