De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 11 (herziene vertaling)
(1881)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina VII]
| |
VoorredeHoewel deze deelen een afzonderlijk werk uitmaken, zijn zij uit den aard der zaak eene voorzetting der geschiedenis, in de vroegere werken des schrijvers vervat, en tevens de noodzakelijke inleiding tot dat deel van zijn arbeid, dat hij steeds verlangt ten slotte het publiek aan te bieden: eene Geschiedenis van den Dertigjarigen Oorlog. Want de beide groote oorlogen, die achtereenvolgens de onafhankelijkheid van Holland en de scheuring van Duitschland bewerkten, waren inderdaad slechts één; een voortgezet treurspel van tachtig jaren. De korte verpozing, die in de Nederlanden als het Twaalfjarig Bestand bekend stond, was juist het tijdvak, waarin de elementen zich weder langzaam en zeker samenpakten, om over het geheele beschaafde Europa dien reusachtigen strijd uit te breiden, die gedurende meer dan veertig jaren binnen de enge grenzen der Nederlanden gewoed had. In oorzaken en in karakter waren beide oorlogen elkander volkomen gelijk. Bij menige verandering van personen en van tooneel, in een strijd die gedurende bijna drie geslachten aanhield, zal evenwel eene natuurlijke opvolging der gebeurtenissen en handelingen van het begin tot het einde waargenomen worden. De plannen van Karel V tot het vestigen eener wereldheerschappij, plannen, die hij zijn leven lang met hartstocht had nagejaagd, en waarvoor hij zoo zware vergrijpen jegens de menschheid en jegens verschillende individuen begaan had, als zelden een enkel despoot heeft kunnen volvoeren, hadden ten laatste schipbreuk geleden. Teleurgesteld en ontmoedigd, was de tyran van het tooneel afgetreden, het aan zijn zoon overlatende om dien toeleg tegen het recht en de onafhankelijkheid der volken, tegen de vrijheid der gedachte en de gelijkheid der godsdiensten voort te zetten, met de grootere kracht, die deze aan de innigheid zijner overtuiging ontleende. Want Filips de Derde stond althans in dit opzicht boven zijn vader, dat hij een oprechte maar blinde ijveraar was. In zijne bekrompen en duistere ziel heerschte de overtuiging, dat het voor de verlossing der | |
[pagina VIII]
| |
menschheid noodig was, dat hij de heerschappij over de wereld voeren zou, dat het Protestantisme in zijne verschillende gedaanten als eene schadelijke ziekte moest uitgeroeid worden, en dat het onthoofden, verbranden en levend begraven van alle ketters de grootste deugd was, waarmede hij den hemel verdienen kon. Zijn vader zou het Protestantisme geduld hebben, indien het zich slechts aan het wereldlijk gezag onderworpen had. Het zou in den aanvang zijner regeering niet veel moeite gekost hebben, eene schikking te treffen tusschen Rome en Augsburg, wanneer Karel's wereldlijke heerschzucht er hem niet toe verleid had, om de Kerk te verzwakken en eene godsdienstige hervorming te maken tot eene staatkundige rebellie, eene misdaad tegen hem, die souverein der Christenheid beweerde te zijn. De bouwstoffen voor de ware geschiedenis zijner regeering liggen in de archieven van Spanje, Oostenrijk, Rome, Venetië en Nederland en op menige andere plaats. Wanneer eenmaal met behulp daarvan een volledig en trouw verhaal zal zijn opgemaakt, zal het blijken hoe Karel's staatkunde geheel de voorlooper en de aanleiding voor die van Filips geweest is, en hoe onder zijn opvolgers het oostenrijksche droombeeld eener wereldheerschappij logisch uitliep op het bederf, de verbrokkeling en de onmacht van dat Germaansche Rijk, dat Karel werkelijk bezeten had. Ongelukkig werd nu de groote Republiek, die in weerwil der hulp van Engeland en Frankrijk bijna alleen weerstand aan Spanje had geboden, in het eerste tijdperk van vrede bezocht door den demon van godsdiensthaat, dien zij, zoolang de oorlog duurde, had weten te bezweren. Ongetwijfeld werd de Nederlandsche Republiek verzwakt en haar arm verlamd door de verdeeldheid, die in haar binnenste heerschte, en de treurige gevolgen daarvan. De uitwerking dier twaalf verspilde jaren trad aan het licht, zoodra het gemeenebest zich opmaakte tot den vernieuwden algemeenen strijd, volgende op dien beperkteren, waarin zij de hoofdrol vervuld had. In geringe mate slechts werd de wezenlijke samenhang van den oorlog door den wapenstilstand afgebroken. De dood van Johan van Cleef, die bijna samenviel met het sluiten van het bestand, was in de oogen van helderziende staatkundigen de noodwendige voorlooper van een nieuwen en algemeenen oorlog. De geheime briefwisseling van Oldenbarnevelt wijst met bijkans profetische nauwkeurigheid den loop der gebeurtenissen en de nadering van een algemeenen strijd aan, terwijl dat treurspel nog in het verborgene lag en eerst na zijn dood zou afgespeeld worden. Meer dan iemand, was hij gewoon om den staatkundigen gezichteinder te verklaren en de teekenen des tijds naar waarde te schatten. Geen staatsman | |
[pagina IX]
| |
van het tijdvak van het Twaalfjarig Bestand kon met hem vergeleken worden in ervaring, ruimen blik, staatkundig overleg en schranderheid van beheer. Hij was meer dan iemand anders doordrongen van de groote traditiën en gemeenzaam met de hoofdpersonen van een heldentijdperk; steeds toch was hij vertrouwde vriend, de geëerde raadsman geweest van Willem de Zwijger, van Hendrik IV, van Elizabeth en van de staats- en krijgslieden op wie zij steunden; zijn leven had hij gewijd aan het bestuur der hoogste aangelegenheden; en zoo stond hij, na den dood van Hendrik en van den tweeden Cecil, en na de verwijdering van Sully, alleen onder de natuurlijke leiders der menschheid. Op het Engeland van Elizabeth, Walsingham, Raleigh en de Cecils was het Groot-Brittannië van Jacobus gevolgd, met Carr en Carleton, Naunton, Lake en Winwood. Frankrijk, dat rouw droeg over Hendrik IV en nog zijn Richelieu wachtte, was door de grepen van lieden als Concini, Epernon en Bouillon aan handen en voeten gebonden aan Spanje overgeleverd. Duitschland, van Rudolf aan Matthias vervallen, zag in 't verschiet Ferdinand van Stiermarken gereed om het honderdjarige gebouw der hervorming omver te halen. Slechts de Republiek der Nederlanden had haar grooten krijgsman en haar uitstekenden staatsman dier dagen behouden. Op het oogenblik dat eene verademing was ingetreden, voordat, op een ruimer veld dan ooit, de strijd hervat zou worden tusschen de spaansch-oostenrijksche wereldheerschappij en de onafhankelijkheid der volken, tusschen de oude en eenige Kerk en den geest van godsdienstige gelijkheid, tusschen volksrecht en wereldlijk en geestelijk despotisme, op dat oogenblik ware het te wenschen geweest, dat de krijgs- en de staatsman elkander ter zijde hadden gestaan en de republiek, bevoorrecht door het bezit van twee zulke verdedigers en door hare eigene daden aan het hoofd der partij van het verzet geplaatst, aan zich zelve trouw zou zijn gebleven. Deze deelen bevatten eene vluchtige schets van Oldenbarnevelt's loopbaan, tot op het oogenblik dat in het jaar 1609 het Twaalfjarig Bestand met Spanje gesloten werd. De schrijver heeft in vroegere werken getracht, de plaats en het aandeel van den grooten advocaat aan te wijzen in de geschiedenis van den onafhankelijkheidsoorlog. Het zal nu blijken dat hij, in het tijdvak van het Bestand, de persoon is om wien zich alles groepeert. De geschiedenis van Europa en vooral die van de Nederlanden, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitschland kan niet volledig gewaardeerd worden, zonder de kennis van de plannen, de werkzaamheid en het lot van Oldenbarnevelt. De gegevens voor de beoordeeling van zijn karakter en van de rechtvaardigheid zijner rechters zijn voorhanden in de nationale archieven | |
[pagina X]
| |
van het land, waarvan hij zoo lang de eerste burger geweest is. Maar eerst sedert kort zijn zij toegankelijk geworden; brieven, staatspapieren en andere bescheiden zijn nog ongedrukt en slechts zelden ingezien. De heer Van Deventer heeft drie hoogst belangrijke deelen der briefwisseling van den advocaat uitgegeven; maar deze loopen niet verder dan tot het begin van 1609. Hij heeft zijn arbeid gestaakt, juist op het tijdstip waarmede deze deelen aanvangen. Ik heb die geheele briefwisseling nagenoeg doorgezien, benevens eene menigte andere papieren. Die arbeid valt niet licht; want het handschrift van den advocaat is welhaast het moeilijkste dat men zich voorstellen kan en de papieren, hoewel bewaard in de bewonderenswaardige orde, die de haagsche archieven onderscheidt, zijn door veler handen gegaan eer zij hunne natuurlijke bestemming in de nationale schatkamer bereikten. Juist de bescheiden, die op het beruchte rechtsgeding betrekking hebben, bleven langen tijd voor het menschelijk oog verborgen; want Oldenbarnevelt's rechters hadden zich onder eede verbonden de processtukken geheim te houden. En dat bleven zij, eeuwen lang. Eerst kort geleden is een klein gedeelte dier papieren door het Historisch Genootschap te Utrecht uitgegeven. De verhooren der rechters en de antwoorden van Oldenbarnevelt zijn daardoor aan het Nederlandsch-lezend publiek bekend gemaakt; terwijl voor twee jaren een uitstekende geleerde, professor Fruin, nog de verhooren van Hugo Grotius heeft uitgegeven. Papieren als deze, hoe belangrijk ook, maken slechts een gering gedeelte uit der bouwstof, waaruit het oordeel over deze ernstige gebeurtenissen kan gevormd worden. Ik zal daarom geene verontschuldiging aanbieden wegens de vele uittreksels, die ik in deze deelen heb gegeven, uit de briefwisseling van Oldenbarnevelt en uit andere handschriften van groote waarde - meest alle in de nederlandsche en belgische rijksarchieven - die aan het publiek onbekend zijn. Ik heb zooveel mogelijk vermeden, de godsdienstige twisten aan te roeren, die zoo nauw verbonden zijn met de gebeurtenissen, welke ik getracht heb te beschrijven. Dit werk beoogt slechts eene politieke studie. Het onderwerp is rijk aan lessen, voorbeelden en waarschuwingen voor de burgers van alle vrije staten. Thans vooral, nu het republikeinsche regeeringsstelsel eene reeks van proefnemingen met meer of minder goed gevolg ondergaat in het eene halfrond - terwijl het in ons eigen landGa naar voetnoot(1) gevestigd, krachtig en onaangevochten is - levert de strijd over een vrij gemeenebest, tusschen centralisatie en provincialisme, en tusschen de kerk, het zwaard en de magistratuur, | |
[pagina XI]
| |
zoo als die in de eerste groote republiek der geschiedenis gestreden werd, stof tot diep nadenken op. Zij, die in dit werk eene geschiedenis zoeken van de Dortsche Synode, zullen vruchteloos zoeken. De schrijver bezit noch het vermogen, noch den wensch om te worstelen met de geheimenissen en hartstochten, die in dat tijdperk zoo veler zielen vervulden. Die Vergadering wijst eene staatkundige periode aan en hare staatkundige zijde is nauwkeurig onderzocht; maar er is geene poging gedaan om den godsdienstigen drempel te overschrijden. Het was voor mijn doel noodig, de betrekkingen van Hendrik IV met de Nederlandsche Republiek in bijzonderheden te beschrijven, gedurende het laatste jaar van zijn leven, tevens het eerste waarover dit verhaal loopt. Die betrekkingen zijn van europeesche beteekenis; en de bronnen, waaruit zij opgemaakt kunnen worden, vloeien rijkelijk in de nederlandsche en belgische archieven. Vooral de geheime briefwisseling van den bekwamen diplomaat François Aerssen met Oldenbarnevelt, over de jaren 1609-1611, nu in Den Haag bewaard, evenals verscheidene stukken te Brussel, zijn vol van de belangrijkste inlichtingen. Zij werpen een helder licht op de groote plannen, die Hendrik's hoofd op dat noodlottig tijdstip vervulden, en op zijn buitengewone verzotheid op de jeugdige prinses van Condé, waardoor die plannen afgewisseld werden, en die zulke treurige staatkundige gevolgen had. Die episode maakt een belangrijk deel van mijn onderwerp uit en is daarom naar de oorspronkelijke bronnen bewerkt. Op nieuw gevoel ik mij verplicht aan mijn vriend, den heer Gachard, den uitstekenden schrijver en archivaris van België, voor zijn gestadig en vriendschappelijk dienstbetoon terwijl ik de onder hem berustende stukken betreffende dit tijdvak bestudeerde. Meer bijzonder zijn dit de briefwisseling van den aartshertog Albert met Filips III en zijne ministers en die met Peckius, zijn agent te Parijs. Het is mij ook een groot genoegen, de voorkomendheid en ijverige medewerking te erkennen, die mij bewezen zijn bij mijne herhaalde studiën in het nederlandsche rijks-archief, gedurende bijna twee jaren, door den archivaris den heer Van den Bergh en de heeren De Jonge en Hingman. Zonder hunne hulp zou het voor mij moeilijk geweest zijn, het zoo goed als onleesbare handschrift van Oldenbarnevelt te ontcijferen en daarvan afschriften mee te deelen. Ik moet ook den heer Van Deventer dank zeggen voor het verschaffen van kopieën van zeldzame handschriften, die op mijn onderwerp betrekking hebben, waarvan sommige uit bijzondere archieven in Holland en andere uit die te Simancas. | |
[pagina XII]
| |
Er blijft mij nog over een enkel woord te zeggen omtrent den naam van den staatsman, wiens leven ik ga beschrijven. Zijne werkelijke naam, waaronder hij altoos in zijn eigen land is bekend geweest, is Oldenbarnevelt; maar tijdens zijn leven, en doorgaans in de geschiedenis, van dien tijd af tot nu, werd hij zoowel door Engelschen als door Franschen Barneveld geheeten; en deze schrijfwijze is zoo algemeen, dat zij na eenige aarzeling ook in dit werk is aangenomen.Ga naar voetnoot(1) De schrijver neemt deze gelegenheid te baat om zijne erkentelijkheid te betuigen voor de welwillendheid, waarmede zijne vroegere pogingen om een belangrijk tijdvak der europeesche geschiedenis toe te lichten door het publiek zijn opgenomen, tegelijk met den wensch dat ook deze deelen der aandacht waardig mogen gekeurd worden. Zij zijn althans het resultaat van een ernstigen en nauwgezetten arbeid, volgens de oorspronkelijke bronnen der geschiedenis; maar het onderwerp is zoo ingewikkeld en moeilijk, dat er vrees bestaat, dat de bekwaamheid tot schetsen en ontwarren der toestanden niet geëvenredigd zij aan den ernstigen toeleg, waarmede de poging gedaan is. |
|