De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Deel 8 (herziene vertaling)
(1880)–J.L. Motley– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijfentwintigste hoofdstukOorlog in Bretagne en Normandië. - Dood van La Noue. - Godsdienstige en staatkundige vervolging in Parijs. - Moord van den president Brisson, Larcher en Tardif. - De kroon van Frankrijk aan Filips aangeboden. - De hertog van Mayenne straft de moordenaars der parlementsteden. - Aanspraak van Hendrik's gezant aan de Staten-Generaal. - Brief van Koningin Elizabeth aan Hendrik. - Beleg van Rouaan. - Farnèse trekt op tot ontzet. - De Koning wordt bij eene schermutseling gewond. - Beleg van Rue door Farnèse. - Hendrik breekt het beleg van Rouaan op. - Beleg van Caudebec. - Bedenkelijke toestand van Farnèse en zijn leger. - Overwinning van den hertog van Mercoeur in Bretagne. Wederom verplaatst zich het middelpunt, waarom het ingewikkelde drama dezer geschiedenis zich beweegt, naar Frankrijk. Feiten, schijnbaar onsamenhangend en op zich zelven staande - zoo als zij werkelijk moesten schijnen voor den tijdgenoot, die zich, uit den aard der zaak, in de eerste plaats bezig moet houden met de lokale en dagelijksche bijzonderheden, wier aaneenschakeling het individuëele menschelijke leven vormt - blijken de onmisbare deelen te zijn van een groot geheel, zoodra de latere geschiedvorscher ze overziet met dien wijden en scherpen blik, die voor ons, menschen, alleen mogelijk is wanneer wij terugzien op die lange reeks van gebeurtenissen, die het leven der volken vormen en die wij het Verleden noemen. Het is alleen door nauwkeurige anatomische studie van wat heeft opgehouden te bestaan, dat wij tot eene volledige kennis kunnen geraken van het samenstel en de levensvoorwaarden der nog bestaande wezens. Het is alleen door geduldig en onvermoeid den sluier van het Verleden op te lichten, dat wij ons in staat kunnen stellen om den zin van het soms raadselachtige Heden te ontcijferen en het geheim te gissen der gesluierde Toekomst. Zoo alleen wordt ook de samenhang en eenheid van de geschiedenis des menschdoms, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als het belangrijkste van alle wetenschappelijke feiten, ons bekend. Indien ooit een gemeenebest veroordeeld scheen om zijn eigen volksbestaan, voor korten tijd en ten koste van eindelooze opoffering van goed en bloed gehandhaafd, in het einde toch te verliezen, dan was het wel de Republiek der Vereenigde Nederlanden in de sombere dagen, onmiddellijk volgende op den dood van Willem de Zwijger. Verraad van binnen, afval van belangrijke gewesten, godsdiensthaat, vreemde listen en intriges, vreemde overweldiging - met al deze jammeren had de Republiek, van geslacht tot geslacht, te worstelen. Wie, behalve dweepers, dwazen of door zelfzucht verblinden, kon een oogenblik twijfelen aan den onvermijdelijken uitslag dezer worsteling? Hadden niet groote wijsgeeren en beproefde staatslieden, wier uitspraken in hunne geslachten zooveel verstandiger schenen dan de ongeleerde ingevingen van het groote, kloppende en jagende hart des volks - hadden deze niet tot vermoeiens toe hunne veroordeeling uitgesproken over de hopelooze worsteling en over het onmenschelijk bloedvergieten, waardoor een smet op de eeuw werd geworpen en waardoor de zaak der menschelijke vrijheid immers onmogelijk kon worden bevorderd? Voor ons echter, die van het verhevener standpunt, dat wij - dank zij den arbeid en de zelfopofferingen der voorgeslachten - bereikt hebben, op deze fel bewogen dagen terugzien, voor ons is het meer dan twijfelachtig of een voorbarige vrede in Nederland, Frankrijk en Engeland wel inderdaad een zegen zou geweest zijn; zij het ook, dat deze vrede dadelijk en gemakkelijk te verkrijgen ware geweest door de vestiging van de heilige instelling der Inquisitie in geheel Europa en door de vrijwillige onderwerping aan de overheersching van Spanje. En indien ooit een groot land veroordeeld scheen tot de smartelijke beproevingen van inwendige verscheuring en eindelijke ontbinding, dan was het Frankrijk. Zij, die door geboorte en plicht geroepen waren dat land te beschermen en te regeeren, hadden allen, op een enkelen na, in het geheim met vreemde mogendheden onderhandelingen aangeknoopt, om door hare hulp voor zich zelven een deel van het nationale grondgebied te verwerven en tot loon daarvoor de vreemde opperhoogheid te erkennen. Bijna iedere duimbreed gronds in Frankrijk werd door twee mededingers aan elkander betwist. In Bourgondië streed de jonge baron Biron tegen den burggraaf de Tavannes; in Lyonnais en Dauphiné kampten maarschalk Lesdiguières en de hertogen van Savoye en Nemours; in Provence trachtte d'Epernon Savoye's voortgang te stuiten; in Languedoc stond de connétable de Montmorency tegenover den hertog van Joyeuse; in Bretagne eindelijk bestreed de prins van Dombes den hertog van Mercoeur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar er was één koene avonturier, die meende dat hij betere en afdoender aanspraken kon doen gelden op den troon van Frankrijk, dan al de doctoren der Sorbonne te zamen konden opsporen ten behoeve van Filips II en zijn bastaard; en die - ondanks al de rampen die hem troffen en in spijt van de kuiperijen en samenzweeringen van vele legerhoofden en zelfzuchtige rijksgrooten, die bedelden bij vreemden - vast vertrouwde op zijn goed recht en op zijn goed zwaard, en op nog iets, sterker dan die beiden: op de zaak der nationale eenheid. Zijn verwijt aan de intrigeerende priesters bij de samenkomst in de abdij van Saint-Antoine en zijne zinspeling op Salomo's oordeel leverden den sleutel ter verklaring van zijne geheele politiek. De last des oorlogs drukte nu voornamelijk op Bretagne en Normandië. Drieduizend Spanjaarden, onder bevel van don Juan de Aquila, waren in de haven van Blavet geland en hadden die duchtig versterkt en tot een uitgangspunt voor verdere operatiën gemaaktGa naar voetnoot(1). En om dit deel van het fransche grondgebied, dat in spaansche handen eene voortdurende bedreiging was voor haar rijk, voor hare kroon, ja zelfs voor haar leven, te verdedigen had Koningin Elizabeth harerzijds er ongeveer drieduizend Engelschen heengezonden, onder aanvoering van in Frankrijk en Nederland welbekende legerhoofden. Daar kwam de ‘zwarte’ Norris weer als van ouds dood en verderf onder de Spanjaarden verspreiden, terwijl hij weer, als van ouds, voortdurend keef en twistte met sir Roger Williams. Daar was die onverschrokken Waleser zelf, opgewonden, scherp en bijtend als altijd, steeds even vaardig met de pen als met het zwaard; de eerste bij iedere roekelooze onderneming, bij elk hopeloos waagstuk; met de bijtendste ironie de fouten en misslagen van vriend en vijand geeselende, en voornemens nu, met ridderlijke toewijding, den laatsten droppel bloeds uit zijne aderen ten offer te brengen voor zijne Koningin. ‘De wereld kan niet loochenen,’ zeide hij, ‘dat geen levende ziel het lijf vrijwilliger en meer malen voor zijn vorst, zijn vaderland en zijn vrienden waagde, dan ik. Van een arm dier valt niet meer te halen dan zijne huid; en bij gebreke van andere zaken spaarde ik de mijne nooit in het minste, waar de dienst mijner vorstin of van mijn land het vorderde.’Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En zoo verschijnt ons telkens de stoute Waleser, nog steeds even geestig, vroolijk en satiriek, maar ook even onstuimig en woest als toen hij, met een grooten gepluimden stormhoed op het hoofd, op de vlaamsche slagvelden heen en weer rende, als een mikpunt voor de kogels der spaansche musketiers - terwijl hij zijne dagen doorbracht in den zadel en te midden van den kruitdamp, en toch genoeg ledigen tijd vond om niet alleen de bouwstoffen te verzamelen voor een der bloeiendste en grondigste geschiedverhalen zijner eeuw, maar ook om dat werk geheel te voltooien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En onder den standaard van Hendrik van Navarre streed ook nog een ander geschiedschrijver dier bloedige en sombere tijden, de dappere en edele La Noue met den ijzeren arm, de held van honderd slagvelden, zijn laatsten strijd - François de La Noue, een der edelste karakters waarop het Protestantisme in Frankrijk roemen mag - hij die mede gestreden had in bijna iederen veldslag, hetzij op vlaamschen, hetzij op franschen grond, waar dwingelandij en vrijheid kampten op leven en dood - hij die zijn beroemde Discours politiques et militaires had ontworpen en aangevangen in een benauwden kerker, vol padden en ratten en ander ongedierte, waarin de afschuwelijke tirannie van Filips II hem meer dan zeven jaren lang, als krijgsgevangene, opgesloten hield - hij had het einde zijner schitterende loopbaan bereikt. Bij de belegering van Lamballe in Bretagne had hij zijn helm afgezet en een ladder beklommen om de bres te onderzoeken, door het geschutvuur in den wal geopend, toen een kogel, uit een haakbus in de stad afgeschoten, zijn voorhoofd aanraakte. De wond was niet gevaarlijk; maar, door den schok bedwelmd, verloor de held zijn evenwicht en sloeg met het hoofd voorover naar beneden. Zijn been, dat bij den nachtelijken aanval op Parijs, waar hij naast Koning Hendrik had gestaan, gewond was, geraakte in de sporten van de ladder geklemd, zoodat hij hangen bleef. Zijn hoofd was hevig gewond en gekneusd; en dit, gepaard met den schrik, gaf aan zijn door de jaren en aan de vermoeienissen van den oorlog uitgeput gestel zulk een schok, dat hij, na een lijden van achttien dagen, bezweek. Zijn zoon De Teligny, zoo pas uitgewisseld en ontslagen uit den kerker, waarin hij sedert zijne gevangenneming bij het beleg van Antwerpen gezucht had, was in de vreugde zijns harten naar zijns vaders kamp geijld, en kon hem nu de oogen sluiten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oude krijger liet zich, terwijl hij op zijn sterfbed nederlag, het hoofdstuk uit Job voorlezen, waarin van de opstanding des lichaams gesproken wordt, en stierf met eene betuiging van zijn vast geloof aan het eeuwige leven op de lippen. Aldus bezweek, in den ouderdom van zestig jaren, op den 4den Augustus 1591 een der heldhaftigste en eerwaardigste zonen van Frankrijk. Bedachtzaamheid, moed, ervaring, degelijke krijgswetenschap - theoretische zoowel als practische - maakten hem tot een der eerste legerhoofden zijner eeuw; terwijl hij, evenzeer als door zijne dapperheid, uitmuntte door de zuiverheid zijner zeden en zijn gematigdheid, soberheid en rechtvaardigheid.Ga naar voetnoot(1) Uit wanhoop over zijn dood, brak de prins van Dombes het beleg van Lamballe op. En nog was er een derde geschiedschrijver, ditmaal een die in de gelederen der Spanjaarden, beurtelings in Bretagne, in Normandië en in Vlaanderen medestreed en even goed het zwaard voerde als later de pen: don Carlos Coloma, toen kapitein der cavalerie en later financier, gezant en geschiedschrijver. Zoo bereidden zij zich voor op hunne taak, de historieschrijvers van dien tijd. Zij zelven vervulden allen eene werkdadige rol in het groote heldendicht, waarvan zij ons de verschillende episoden hebben verhaald. Zij leefden en streden, zij leden en zwoegden, zij arbeidden en schreven. Ruw van taal, gloeiende van hartstocht, eenzijdig en vol vooroordeelen, geweldig en buitensporig in liefde en haat, hebben zij ons verhalen nagelaten, die, wat er ook aan ontbreken moge, tintelen van kleur en trillen van leven. Nederlanders, Engelschen en Franschen stortten dus wederom hun bloed en putten hunne krachten uit in tallooze kleine gevechten in Bretagne en Normandië; maar misschien aan weinigen dezer onvermoeide kampioenen was het gegeven, het groote werk te begrijpen en te overzien, aan welks voltooiing zij zoo moeitevol en onder zoo harden strijd arbeidden. In Parijs bleef de Ligue haar overwicht handhaven. Daar Hendrik opnieuw van zijne pogingen om de hoofdstad te bemachtigen had afgezien, hadden de zestien tirannen, die haar met ijzeren schepter regeerden, de handen vrij om zich geheel aan de binnenlandsche politiek te wijden. Een net van intriges en kuiperijen was over geheel de stad uitgespannen. De Zestienen, krachtig door Spanje en Rome ondersteund en niets zoozeer duchtende als het herstel van den vrede, waardoor aan hun stelsel van roof en verdrukking een einde zou worden gemaakt, gingen ijverig voort met de vervolging van alle ware of ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meende ketters, wier bezittingen een begeerlijken buit schenen te beloven. De ziel van dit alles was de nienwe vice-legaat Sega, bisschop van Piacenza. Uit brieven, door hem aan Alexander Farnèse geschreven en door Hendrik onderschept, bleek dat er plan bestond om den hertog van Mayenne en den graaf Belin, gouverneur van Parijs, die hij met de namen van Colossus en Renard aanduidde, ten val te brengen; en meer gematigde magistaten te dooden en te vervangen door verklaarde aanhangers van Spanje; en om in het algemeen met kracht de noodige maatregelen te nemen, ten einde het gezag van Filips voor goed in Frankrijk te vestigen. Voortdurend drong hij er bij dien monarch op aan, dat hij zijn aanhangers ruimer van geld zou voorzien, opdat zij bij machte zouden zijn deze plannen ten uitvoer te brengen. De aandacht van de Zestienen was nu in de eerste plaats gevestigd op den president Brisson, die zich reeds eene gevaarlijke vermaardheid had verworven door zijn verzet tegen de onbeschaamde aanmatiging van den kardinaal-legaat. Deze uitstekende rechtsgeleerde was Pomponne de Bellièvre opgevolgd als eerste president van het Parlement van Parijs. Reeds als advocaat had hij zich onderscheiden door zijn talent, zijne geleerdheid en welsprekendheid; ook was hij schrijver van onderscheidene belangrijke rechtsgeleerde werken. Zijne begeerte om eerste president te worden, had hem bewogen in Parijs te blijven, ook na den opstand der stad tegen Hendrik III. Hij was evenwel een besliste aanhanger der Ligue; en na zijn openlijk optreden tegen de ultra-katholieke partij, was zijn vonnis door het bentgenootschap dat de hoofdstad beheerschte onherroepelijk geveld en was er tot zijn verderf besloten. Hij had zich gevleid, het parijsche gepeupel even gemakkelijk te kunnen leiden als zijne medeleden van het Parlement of zijne voormalige cliënten. Hij hoopte, de stad weer onder de gehoorzaamheid der wettige overheid terug te brengen, en misschien het middel te kunnen zijn om Hendrik IV op den troon zijner vaderen te plaatsen. Tot zijne schade moest hij ondervinden, dat eene omwenteling moeilijker te leiden is, dan een proces; en dat de bondgenooten der Heilige Ligue minder handelbaar waren dan hij gewoon was zijne cliënten te vinden. In den vroegen morgen van den 15den November 1591 werd Brisson, terwijl hij zich naar het Parlement begaf, op de brug Saint Michel aangehouden. Men zeide hem, dat hij op het stadhuis werd verwacht, maar voerde hem naar de gevangenis du Petit-Châtelet. Nauwelijks was hij daar aangekomen, of Cromé, een der voornaamste leiders van het parijsche gepeupel, trad binnen, door enkelen zijner vrienden vergezeld, en geheel in een malienkolder gehuld. Hij beval den president, het hoofd te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontblooten en te knielen, en las hem daarop zijn doodvonnis voor. Ten hoogste verbaasd vroeg Brisson, te mogen weten van welke misdaad hij beschuldigd werd en op welken grond die beschuldiging rustte. Het eenige antwoord was een spottende lach en de verzekering dat hij geen oogenblik te verliezen had. Hij verzocht toen, hem op te sluiten en hem den tijd te laten om een rechtsgeleerd werk, waaraan hij bezig was en dat door zijn dood verloren zou gaan, te voltooien; een verzoek, waarover zijne rechters zich zeker nog vroolijker maakten dan over zijne vraag van zoo even. Zijn vonnis was geveld en nauwelijks werd hem tijd gelaten om te biechten. Toen werd hij in de gevangenis zelve opgehangenGa naar voetnoot(1). Een gelijk lot trof nog twee andere magistraatspersonen: Larcher, oudsten raadsheer van de grand'chambre van het Parlement, en Tardif, raadsheer van het Châtelet, die beiden op dienzelfden dag en op de zelfde plaats werden ter dood gebracht. Zij werden beschuldigd, zich in eene openbare vergadering vijandig tegen de Zestienen te hebben uitgelaten en mede te hebben gewerkt tot de verspreiding in Parijs van een geschrift van den hertog van Nevers, aan den vorigen Paus Sixtus V gericht, en overvloeiende van bitterheid tegen de prinsen uit het huis van Lotharingen en tegen de Ligue. In den volgenden nacht werden de lijken op het plein der Grève, tegenover het stadhuis, aan drie galgen opgehangen; zij bleven daar gedurende twee dagen aan den schimp en de beleedigingen van het gemeen prijs gegeven. De macht van het schrikbewind in Parijs had hiermede haar toppunt, maar tegelijk ook haar keerpunt, bereikt. Nooit, naar het scheen, waren de zestien tirannen, die de fiere hoofdstad in naam en bij de gratie van het gepeupel regeerden, zoo alvermogend geweest. Als vertegenwoordigers of gemachtigden van Madame Ligue hadden zij de kroon van Frankrijk aan de voeten van den Koning van Spanje nedergelegd, in de hoop, dat zijn vrijgevigheid en lichtgeloovigheid hun de noodige middelen zouden verschaffen om hun schandelijk bestuur tot in het oneindige te rekken. De uiterste democratische partij, die tot dusverre het huis van Lotharingen had ondersteund en in den persoon van den grooten Balafré dat geslacht schier had aangebeden, rekende zich nu machtig genoeg, om op hare beurt den hertog van Mayenne en al zijne aanhangers te kunnen beheerschen en naar hare hand zetten. De Zestienen zonden den Jezuïet Claude Matthieu met een vertrouwelijk schrijven naar Filips II. In dien brief werd de Koning uitgenoodigd, den schepter van Frankrijk te aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaarden en, volgens den wensch van alle Katholieken, die zich volgaarne in zijne armen wierpen, over hen te komen regeerenGa naar voetnoot(1). Zij verzekerden hem dat alle verstandige lieden, en voornamelijk die van de Heilige Ligue, verlangden dat hij de teugels van het bewind in handen zou nemen, onder voorwaarde dat hij door het geheele koninkrijk, met geweld van wapenen, de ketterij zou uitroeien, de besluiten van het Concilie van Trente afkondigen en alom de heilige inquisitie invoeren - eene instelling, alleen geducht door de boozen, maar heilzaam en gewenscht voor de goedgezinden. Verder werd voorgesteld, dat Filips zich voortaan niet meer Koning van Spanje zou noemen, noch ook den titel van Koning van Frankrijk aannemen, maar dien van ‘Grooten Koning,’ of eenige andere soortgelijke benaming, waardoor niet een bepaald rijk, maar de algemeene opperheerschappij werd aangeduidGa naar voetnoot(2). Indien Filips evenwel ongezind mocht zijn, zelf de kroon te aanvaarden, dan gaf men in overweging, de hand van de wettige Koningin van Frankrijk, de infante Clara Isabella, aan den jongen hertog van Guise, den zoon van Frankrijks eersten martelaar, te schenken, als zijnde hij die eer boven alle anderen waardig. Maar de Zestienen rekenden ditmaal buiten den hertog van Mayenne. Deze, hoewel een middelmatig veldheer en een volkomen beginselloos staatsman, verstond bij uitnemendheid de kunst om in de troebele wateren eener omwenteling te visschen en in zijn eigen belang met beide partijen te heulen. Ware hij nog vrijgezel geweest, dan zou hij misschien de hand der Infante hebben verworven en haren toekomstigen troon gedeeld; maar hij was gehuwd en had dus geen uitzicht, om schoonzoon van Filips te worden. Doch nu wilde hij ook niet dulden, dat zijn neef Guise den prijs zou winnen, die voor hem zelven onbereikbaar was. Sedert de ontvluchting van den jongen hertog uit zijne gevangenis, was de naijver tusschen oom en neef steeds aangegroeid; en Parma en andere zendelingen hadden van hun meester bevel gekregen, om dit tweedrachtsvuur zooveel mogelijk aan te stoken. ‘Zij moeten te mijnen aanzien zoo gezind blijven,’ zeide hij, ‘dat, terwijl de een onbekend blijft met mijne betrekkingen tot den ander, zij beiden, zonder het te weten, mijn wil volbrengen.’ Maar in dien onedelen wedstrijd van zelfzucht en eigenbelang, in dit oneerlijk spel met valsche steenen en geteekende kaarten, de hoofdbezigheid en voornaamste studie van zoo vele Koningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Vorsten in die eeuw, dat op den naam van machiavellistische politiek doorging - was Mayenne tegen den spaanschen Koning en zijn italiaanschen stadhouder zeer goed opgewassen. Hij zond den president Jeanin naar Filips, met last om zoo mogelijk de inzichten en plannen des Konings te doorgronden en krachtige hulp te verzoeken. Na eenig onderhandelen stemde Jeanin er in toe, dat Filips zelf de regeering over Frankrijk zou aanvaarden, of die aan eenig ander vorst opdragen, die dan zijne dochter de Infante zou huwen. Daarentegen beloofde Filips dat hij twee legers, het eene onder bevel van den hertog van Parma, het andere onder dat van Mayenne, zou uitrusten en betalen om de Ligue te helpen. Mayenne zou bovendien een jaargeld van tienduizend kronen per maand ontvangen om zijn staat op te houden. ‘Het onderhoud dezer beide legers kost mij tweehonderdeenenzestig-duizend kronen per maand,’ schreef Filips aan zijn gezant IbarraGa naar voetnoot(1). En wat was in het eind de vrucht van al deze geldverspilling, van al dit wederkeerig bedrog, van al deze wanhopige pogingen van den machtigsten monarch der eeuw om zich meester te maken van iets, dat hem niet toekwam: de heerschappij over een groot koninkrijk, door twaalf millioen zielen bewoond; wat was de vrucht van al dit eindeloos bloedvergieten, ten behoeve van een paar hooggeboren geslachten, van al die schandelijke kuiperijen, waarbij aanzienlijke edellieden zich niet schaamden een onwaardig beunhazenloon te bedingen voor hunne pogingen om koninkrijken, als gewone pachthoeven, van den eenen eigenaar aan den anderen over te dragen? De tijd zou het leeren. Intusschen beefde de halve wereld bij het hooren van den naam van Filips II en boog zich voor hem in het stof, als voor de verpersoonlijking van koninklijke wijsheid, diepe staatkunde en regeerkunst. Maar Mayenne, hoewel willig genoeg om het commissieloon te ontvangen, was niet van plan haast te maken met de overdracht. Hij had verstand genoeg om te beseffen, dat de Bearnees, al mocht hij nu schijnbaar slechts een machtelooze verschoppeling zijn, toch tegenover de Ligue misschien een niet zoo hopeloos spel speelde, als men over het algemeen wel dacht. Hij wist ook in hoeverre er waarschijnlijkheid bestond, dat Hendrik zich in 1592 een onverzettelijker Hugenoot zou betoonen dan twintig jaar vroeger, bij gelegenheid van den Bartholomeusnacht. En hij had doorzicht genoeg om te vermoeden, dat de ‘onderrichting,’ waaraan de vroolijke vrijdenker zoo zorgvuldig vasthield, misschien eindelijk de hoogste troefkaart zou blijken. Een stoutmoedige, dappere Franschman, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met onbetwistbare rechten en door de besprenging met wijwater van den smet der ketterij gereinigd en witter dan sneeuw gewasschen, zou toch meer dan waarschijnlijk krachtiger aanspraken kunnen doen gelden op de trouw en gehoorzaamheid der Franschen, dan een vreemde monarch, al ware hij ook gerugsteund door al de doctoren der Sorbonne. De moord van den president Brisson en zijne beide collega's, door de handlangers van den Raad der Zestienen, was inderdaad het begin van het einde. Dit schijnbaar bewijs van onbeperkte macht was de aanleiding en tevens de voorlooper van eene tegenomwenteling, die weldra verder zou gaan dan men toen gissen of vermoeden kon. De Zestienen waanden zich almachtig. Daar Mayenne immers in hunne hand was, konden zij naar welgevallen over de kroon beschikken of die, zoo lang als hun oorbaar dacht, beschikbaar houden. Zij twijfelde niet, of al de andere groote steden des rijks zouden het voorbeeld van Parijs volgen. Maar de luitenant-generaal van het koninkrijk begreep, dat nu voor hem de tijd was gekomen, om te toonen dat zijn gezag geen ijdel schaduwbeeld was; dat hij geen ziellooze stroopop wilde zijn, als wijlen de kardinaal-Koning Karel X. De brieven, die Claude Matthieu, uit naam der Zestienen, aan Filips moest overbrengen, werden door Hendrik onderschept; en meer dan waarschijnlijk werd de inhoud van dat schrijven aan Mayenne medegedeeld. Hoe het zij: de hertog - wien het noch aan moed, noch aan vlugheid ontbrak zoodra zijne eigene belangen op het spel stonden, en die gevoelde dat zijn gezag hem zou ontglippen nu de Spanjaarden het er op schenen toe te leggen om, door medeplichtigheid in misdrijf, de democratische partij aan zich te verbinden - spoedde zich naar Parijs, vast besloten om aan deze intriges een einde te maken en de moordenaars der parlementsleden te straffen. De spaansche gezant Ibarra, trotsch, prikkelbaar, hevig van aard, die van den moord geweten had en verbaasd was dat deze daad verontwaardiging en verbittering had opgewekt in plaats van den heilzamen schrik, waarop men gerekend had - Ibarra trachtte Mayenne van zijn voornemen terug te brengen en hem te beduiden dat het, in tijden van beroerte en burgerkrijg, dikwijls noodig was zich blind en doof te houden. Te vergeefs. De hertog tastte met vaste hand door. Vier der voornaamste leden van den Raad der Zestienen werden in den vroegen morgen van den 4den December gevangen genomen en, zonder vorm van proces, in een der benedenzalen van het Louvre opgehangen. De uitkomst rechtvaardigde ten volle dit krachtbetoon: met dien éénen slag was de macht der Zestienen vernietigd. De laaggeboren tirannen gedroegen zich nu even laf en verachtelijk, als zij zich vroeger onbeschoft en willekeurig had- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den getoond. Cromé, gelukkiger dan de meesten zijner medeplichtigen, wist naar het buitenland te ontsnappen, wat ook enkelen anderen gelukte.Ga naar voetnoot(1) Mayenne had nu voor goed met de zoogenaamde democratische partij - dat wil zeggen met de oligarchie der lieden van de halles - gebroken. Deze daad was een voorspel en profetie van zijne eindelijke breuk met de Spanjaarden. Van nu af moest hij er naar gaan streven om eene verzoening tusschen de gematigde Katholieken en den Bearnees tot stand te brengen. Indien Hendrik zich nu maar dadelijk wilde laten ‘onderrichten,’ hoe schoon zou dan de kans voor den hertog staan! De burgerij, de gematigde koningsgezinden en de afkeerig geworden aanhangers der Ligue, verbonden met die Hugenooten, wier trouw zou blijken bestand te zijn ook tegen de aanstaande geloofsverwisseling van hun hoofd, zouden te zamen eene macht vormen, waartegen de ultra-ligneurs, de democraten en de Spanjaarden zeker niet opgewassen zouden zijn. De naam des Konings zou een onschatbaar overwicht verzekeren aan die ‘derde partij,’ die stoutmoedig het hoofd begon op steken en wier aanhangers zich met den naam van ‘politiques,’ onderscheidden. Deze nieuwe mededingster zou licht Madame Ligue uit de onstandvastige liefde der Franschen kunnen verdringen. Op den 26sten Januari 1591 had Buzanval aan de Staten-Generaal zijne geloofsbrieven ingeleverd, als gezant van Hendrik IV in Den Haag. In de aanspraak, die hij bij deze gelegenheid hield, drukte hij zijn vertrouwen uit, dat de burggraaf Turenne, die door Zijne Majesteit naar Duitschland, de Nederlanden en Engeland was gezonden, de Staten zou hebben bekend gemaakt met 's Konings goede gezindheid jegens hen en ook met zijne groote tevredenheid over hunne krachtdadige hulp en ondersteuning. Het was bekend, zeide Buzanval, dat de Koning van Spanje sinds vele jaren door geen andere beweegreden bij zijne handelingen was geleid geworden, dan door den wensch om geheel de overige Christenheid onder zijne heerschappij te brengen; terwijl hij ter zelfder tijd over hen, die de natuur hem tot onderdanen had gegeven, eene geweldige tirannie uitoefende, die alle grenzen te buiten ging, door God, de natuur en de rede aan wettige regeeringen gesteld. Tegenover natiën, onder andere wetten dan de zijne geboren, had hij gebruik gemaakt van het voorwendsel van den godsdienst om ze onder het juk te brengen. De oorlogen, door zijne verwanten in Duitschland aangestookt, en de inval in Engeland, onlangs door hem zelven beproefd, waren zoo vele bewijzen voor zijn streven, waarvan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de herinnering nog bij allen levendig was. Nog sterker bewijs was zijne inmenging in de tegenwoordige onlusten in Frankrijk. De toestand, waarin de edele nederlandsche provinciën, eens zoo bloeiende onder rechtvaardige wetten, thans verkeerden, toonde voldoende hoe hij met zijne erfelijke staten handelde. Gij ziet, mijne Heeren, vervolgde de gezant, de listige ontwerpen van den spaanschen Koning en zijne raadslieden, om met gewisse zekerheid het voorwerp hunner ontembare heerschzucht machtig te worden. Zij hebben overwogen dat Spanje, hetwelk aan den uitersten hoek van Europa ligt, niet gevoegelijk met andere christelijke staten krijg kan voeren; en ook begrepen, dat het noodig is meer in het midden van ons werelddeel eene stelling in te nemen, wanneer men zijne armen naar alle zijden wil uitstrekken. Zij hebben zich herinnerd, dat de vorsten die in vroeger dagen bij machte waren, om hunne vleugelen over de geheele Christenheid uit te breiden, hun zetel hadden in Frankrijk, zoo als Karel de Groote en zijne opvolgers. Daarom heeft de Koning, na lang in stilte Frankrijk ondergraven te hebben, nu vast besloten van deze gelegenheid gebruik te maken, om dit rijk openlijk te overmeesteren. Nauwelijks was de vorige Koning (Hendrik III) gestorven, of - zoo als het bloed, bij een plotselingen schrik, de uiterste ledematen verlaat en naar het hart terugvloeit - zoo hebben zij, vreezende hunne kans te verliezen en verschrikt over de dapperheid van onzen tegenwoordigen Koning, al hunne andere ondernemingen hier opgegeven, om zich op Frankrijk te werpen. Buzanval deelde voorts aan de Staten mede, dat Hendrik de stelligste beloften van de protestantsche Vorsten van Duitschland had ontvangen; en hij merkte op, dat een persoon van zooveel gewicht als de burggraaf Turenne, die nu derwaarts vertrokken was om de vrucht dier beloften te gaan inzamelen, niet met zulk eene zending belast zou zijn, indien men van den uitslag niet zeker was. Ook had de Koningin van Engeland aan Zijne Majesteit krachtige hulp toegezegd. Het was niet noodig, met vele woorden de eenheid van belang tusschen de Nederlanden en Frankrijk te betoogen. De Koning had den opstand van zijne eigene onderdanen bedwongen en den inval der hertogen van Savoye en Lotharingen terug geslagen. Uit aanmerking van de hulp, door Duitschland en Engeland toegezegd - want in het voorjaar zou Hendrik aan het hoofd van een machtig leger staan - zou men misschien kunnen beweren dat de Nederlanden voor een tijd rust moesten nemen en, beveiligd door deze groote krijgstoerustingen, liever hunne eigene uitgeputte krachten herstellen. ‘Ik geloof echter niet,’ zeide de gezant, ‘dat gij allen mij aldus zult antwoorden. De lafhartigen en onervarenen mogen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich met dergelijke voorstellingen vleien en met dit antwoord hunne lafhartigheid trachten te verbergen; maar wie de zaken beter inziet en moed en ijver heeft, zal het met mij houden en begrijpen dat het tijd is om de zeilen te hijschen, nu er zulk een gunstige wind opsteekt. Want er kunnen zich omstandigheden voordoen, waarin een leger te gronde zou kunnen gaan bij gebrek aan een ellendige twintigduizend kronen. Hoe jammer, indien een fraai gebouw, tot het dak voltooid, moet vervallen bij gebrek aan eenige pannen. Er is geen twijfel aan, of uwe eigene belangen zijn innig met de onzen verbonden. Sommigen mogen beweren, dat onze voorstellen moeten verworpen worden omdat het hemd nader is dan de rok; maar het valt gemakkelijk te bewijzen, dat ons beider zaak een en dezelfde is. Het gerucht van dit leger alleen zal den hertog van Parma beletten u aan te vallen; zijne troepen zullen naar Frankrijk moeten trekken; hij zal verplicht zijn, den dreigenden slag te keeren. De bijstand van dat leger is u schatten waard en toch heeft het u niets gekost. Frankrijk in oorlog te wikkelen met Spanje, is altijd het doel geweest van uwe politiek: en met reden, opdat daardoor uwe eigene vrijheid beveiligd mocht worden. Gij hebt altijd een oorlog tusschen Frankrijk en Spanje gewenscht; nu is er een geweldige en wreede oorlog uitgebarsten, waarbij gij niets op het spel hebt gezet. Die oorlog kan niet eindigen, zonder u belangrijke voordeelen op te leveren. Gij hebt altijd een verbond met de kroon van Frankrijk gewenscht: nu wordt u door onzen Koning eene vaste vriendschap, een natuurlijk verbond aangeboden. Gij weet, hoe onzeker en weinig gegrond de meeste tractaten zijn, die rusten op voorbijgaande belangen, die de vrijheid van lichaam en ziel niet raken. Deze tractaten worden met de pen op het papier geschreven en zijn doorgaans zoo broos als papier: zij wortelen niet in het hart. Maar de tractaten, gegrond op wederkeerige hulp in moeilijke omstandigheden, hebben met staatkundige overwegingen niets te maken: zij ontleenen hun kracht aan de natuur. Zij brengen altijd goede en blijvende vruchten voort in een zoo edelen bodem als het hart van onzen Koning: dat hart, zoo schoon en even rein van alle ontrouw en onwaarheid, als de lelie op zijn schild. Gij zult de eerste voordeelen trekken van het aldus aangeworven leger. Van het oogenblik af, dat het onder zulk een aanvoerder als Turenne in het veld is verschenen, zal het onverdeeld de aandacht van Spanje bezig houden en de gedachten van dat rijk van Nederland afleiden en op Frankrijk vestigen.’ Deze en dergelijke ernstige overwegingen onderwierp de gezant aan de beoordeeling der Staten-Generaal; en hij besloot zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rede met een verzoek om honderdduizend gulden, als bijdrage voor den veldtocht in Frankrijk. Zijne welsprekendheid was voor geen doove ooren verspild; want na behoorlijke beraadslaging antwoordden de Staten-Generaal, op den 9den Mei, met eene betuiging van hunne warme sympathie en hooge bewondering voor het heldhaftig gedrag van den Koning van Frankrijk. Mitsdien hadden zij, ondanks hunne eigene buitengewone uitgaven zoowel van vroeger als van heden ten dage en hunne ijverige pogingen om een leger van voetvolk en ruiterij op de been te brengen voor den toen aanstaanden veldtocht, waarvan wij den schitterenden uitslag reeds verhaald hebben, besloten om de gevraagde som van honderdduizend gulden te leenen, onder voorwaarde dat die binnen een jaar zou worden terug betaald. Bovendien zouden zij zes of zeven goede oorlogschepen zenden, om met de vloten van Engeland en Frankrijk op de kusten van Normandië samen te werken. En de Staten deden zelfs nog meer dan zij beloofd hadden. Vòór het einde van den herfst van het jaar 1591 had Hendrik het beleg geslagen voor Rouaan, toen de tweede stad des rijks. Zulk een gewichtige plaats, niet alleen de sleutel van Normandië, maar van een belangrijk deel der fransche kust, mocht hij niet langer in de macht van de Ligue en van Spanje laten, zonder zijn eigen toekomst op het spel te zetten. Het was zeer goed gezien van Koningin Elizabeth toen zij, op hooger en gebiedender toon zelfs dan gewoonlijk, er bij haar waarden broeder op aandrong, dat hij geen oogenblik langer zou verzuimen om die stad te veroveren. Het was toch duidelijk, dat Rouaan, in de handen van haar aartsvijand, eene voortdurende bedreiging was tegen de veiligheid van haar eigen rijk. En het pleitte evenzeer voor de juistheid van Hendrik's oordeel als voor zijne ridderlijke galanterie, waarop Elizabeth zoo hoogen prijs stelde, toen hij, haar koninklijke kampioen en getrouwe slaaf, haar zijn vast besluit mededeelde om, zonder verder verwijl, in dit opzicht haar bevelen te gehoorzamen. De Koningin had hem herhaaldelijk op de noodzakelijkheid gewezen, om de zeekusten van zijn rijk te verdedigen; en telkens betuigde zij haar ongenoegen, dat de aanzienlijke sommen, die zij te zijnen behoeve uitgaf, zoo slecht werden besteed. Zij was in het minst niet karig met hare aanmerkingen, op wat zij als misslagen in 's Konings krijgsbeleid beschouwde, en evenmin met de bedreiging, dat zij haar subsidie zou intrekken. ‘Daar wij noch de Oost- noch de West-Indiën bezitten,’ schreef zij, ‘zijn wij niet in staat aan de telkens tot ons gerichte aanvragen te voldoen; en hoewel wij den naam hebben eene goede huishoudster te zijn, zoo volgt daar niet uit, dat wij voor de geheele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld het huishouden moeten waarnemen.’Ga naar voetnoot(1) Onophoudelijk waarschuwde zij den Koning, dat er een aanval op Dieppe zou worden beproefd, en verweet zij hem dat hij zich met allerlei nietige ondernemingen bezig hield en de hoofdzaak uit het oog verloor. Zij gaf onverholen hare verbazing te kennen, dat hij, na het vertrek van Parma, de Spanjaards niet uit Bretagne had verjaagd in plaats van hun den tijd te laten, om zich daar te vestigen en te versterken. ‘Ik ben ten hoogste verwonderd,’ zeide zij tot hem, ‘dat uwe oogen genoeg verblind zijn, om dit gevaar niet te zien. Bedenk, mijn waarde broeder,’ voegde zij er openhartig genoeg bij, ‘dat het niet alleen Frankrijk is, hetwelk ik verdedig, en dat mijn eigen, aangeboren landen mij na aan het hart liggen. Geloof mij: wanneer ik zie, dat gij niet beter zorgt voor de havens en zeeplaatsen in onze nabijheid, dan zal ik mij verplicht zien, u voortaan alleen met mijne gebeden in plaats van met andere hulp bij te staan; omdat het mij niet behaagt mijn volk naar de slachtbank te zenden, waar het moet omkomen zonder u van eenig nut te zijn. Ik ben verzekerd, dat de Spanjaards spoedig Dieppe zullen belegeren. Let op mijne woorden en verschoon mijne rondborstigheid: hadt gij in den beginne de kustvestingen genomen, die de poorten van uw koninkrijk zijn, dan zou Parijs niet zoo goed voorzien zijn geweest; en de andere steden, meer in het hart van het land gelegen, zouden niet zoo veel hulp van buiten hebben ontvangen, zonder welke uw vijanden spoedig overwonnen zouden zijn. Vergeef mijne eenvoudigheid, als eigen aan mijne kunne, die lessen wil geven aan iemand die het beter weet; maar mijne ondervinding in de regeering maakt, dat ik vast geloof wel eenigszins te weten wat een Koning voegt; en ik verbeeld mij dat gij, door mijn raad op te volgen, niet missen kunt uwe belagers te overwinnenGa naar voetnoot(2).’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het einde van het jaar had Hendrik den loop der Seine, zoowel boven als beneden de stad, in zijne macht. Noordwaarts hield hij Pont de l'Arche - waar de laatste brug over de rivier lag, daar de brug te Rouaan, tijdens het engelsche bestuur over Normandië gebouwd, vervallen was - en zuidwaarts Caudebec met ijzeren greep omkneld. Verscheidene oorlogsvaartuigen, overeenkomstig de toezegging aan Buzanval door de Staten gezonden, kruisten in de rivier beneden Caudebec en bewezen den Koning groote diensten, door allen toevoer naar de belegerde stad van de zeezijde af te snijden. Middelerwijl hield het koninklijk leger, bestaande uit vijfentwintigduizend man voetvolk - waaronder het engelsche contingent en drieduizend Nederlanders. - en uit tienduizend man ruiterij, bijna allen Franschen, Rouaan nauw ingesloten. Gehoorzaam aan zijns meesters bevel, maar wederom geheel in strijd met zijne eigene overtuiging, had Parma op nieuw den jeugdigen nederlandschen veldheer de eene overwinning na de andere moeten laten behalen, om zelf het beste deel zijner goed geoefende troepen over de grenzen te voeren van een land, voor welks veiligheid hij in de eerste plaats te zorgen had. Zoowel bij den aanvang als gedurende den geheelen loop van dezen krijgstocht, liet hij zich in scherpe en bittere bewoordingen uit over de volstrekte onevenredigheid tusschen des Konings middelen en bedoelingen. Geldgebrek was oorzaak van ziekte, desertie, oproer en dood, waardoor zijn zwak leger schrikkelijk werd gedund. Zulke groote plannen als die van zijn meester, vorderden, zoo als hij herhaaldelijk betoogde, groote vrijgevigheid en fiksche maatregelen. Hij betuigde plechtig, dat de schuld van het waarschijnlijk mislukken der geheele onderneming niet aan hem mocht geweten worden; hij had alles bij den Koning beproefd: smeekbeden, vertoogen, redeneeringen; maar te vergeefs. Hij had, zeide hij, voor het eerst zijn baard zien groeien in 's Konings dienst en in den dienst was hij grijs geworden; maar liever dan langer in zulk een toestand te blijven, zonder geld, manschappen of middelen om de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote taak te volbrengen, die hem was opgedragen, wilde hij zijne betrekking nederleggen en zich in de bosschen terugtrekken, om daar van wortels te leven. Herhaaldelijk smeekte hij zijn meester hem een talrijk en sterk leger te verschaffen; bovenal riep hij om geld, en telkens weder om geld. De plannen des Konings moesten òf goed worden uitgevoerd, òf geheel worden opgegeven. Door, zoo als tot dusver, telkens kleine sommen beschikbaar te stellen, wierp men het geld in het water.Ga naar voetnoot(1) De winter was intusschen reeds ver gevorderd, eer hij de belegerde stad te hulp kon komen. Tegen het einde van Januari 1592 trok hij op uit Henegouwen en vereenigde zich wederom te Guise met den hertog van Mayenne. Toen Alexander op den 16den Jannari zijn leger monsterde, had hij dertienduizend vijfhonderdzestien man voetvolk en vierduizend eenenzestig ruiters onder zijne bevelen. Het leger van den hertog van Mayenne, waarvoor Filips per maand honderdduizend kronen gaf, boven en behalve de tienduizend kronen die de hertog in zijn zak stak, moest, volgens hetgeen bij de overeenkomst was bepaald, tienduizend man voetvolk en drieduizend paarden sterk zijn; maar inderdaad was het veel zwakker.Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hertog van Montemarciano, neef van Gregorius XIV, voerde tweeduizend Zwitsers aan die door den Paus ten behoeve der Ligue waren gezonden; terwijl de hertog van Lotharingen zijne bloedverwanten, de graven van Chaligny en Vaudemont, had gezonden met eene hulpbende van zevenhonderd lansiers en kurassiers. Het stadje La Fère werd aan Farnèse te pand gegeven, als eene geschikte wapenplaats in de nabijheid der nederlandsche grenzen; en als naar gewoonte werd hem het opperbevel over de vereenigde legers toevertrouwd. Nadat deze schikkingen getroffen waren, rukten de bondgenooten langzaam voorwaarts, ongeveer in dezelfde orde als in het vorige jaar. De jonge hertog de Guise, die eerst kortelings was ontsnapt uit het kasteel van Tours, waar hij sedert den beruchten moord van zijn vader en zijn oom gevangen werd gehouden, en die zich nu bij zijn oom Mayenne aangesloten had, voerde het bevel over de voorhoede. Ook Ranuccio, de zoon van Parma, bevond zich daar met hem, terwijl twee ervaren krijgshoofden, Vitry en De la Châtre. benevens de welbekende markies del Vasto, vroeger opperbevelhebber der cavalerie in de Nederlanden, die naar Italië was verplaatst maar nu als vrijwilliger in het leger der Ligue diende, aan de jeugdige vorsten waren toegevoegd. Parma, Mayenne en Montemarciano voerden het bevel over het gros van het leger, terwijl de achterhoede door den hertog van Aumale en graaf Chaligny werd aangevoerd. De lange wagentreinen, die aan weerszijden van het leger voorttrokken, werden door afdeelingen ruiterij gedekt. De tocht ging zeer langzaam voorwaarts, daar het Farnèse's vaste gewoonte was, zich zorgvuldig tegen elken mogelijken overval in veiligheid te stellen en zijn kamp elken avond behoorlijk te verschansen. Tegen het midden van Februari bereikten de verbonden legers het stedeke Aumale in Picardië. Inmiddels zag Hendrik, wien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tijding van den aantocht van het bevrijdingsleger in zijn kamp voor Rouaan ter oore kwam, zich nu in dezelfde moeilijkheid geplaatst, als tijdens het beleg van Parijs in den zomer van 1590. Dezelfde kwestie werd hem weder ter oplossing voorgelegd. Wat zou hij doen? Zou hij het beleg volhouden en de reeds benarde stad nauwer en nauwer insluiten, of wel den vijand tegemoet trekken en nog eens een poging wagen om de Ligue en haar uitnemendst legerhoofd in het open veld te verslaan? Biron drong er sterk op aan, dat het beleg zoo worden voortgezet. Turenne, onlangs door zijn huwelijk met Charlotte, erfdochter van La Marck, tot hertog van Bouillon verheven en nu het voornaamste hoofd van de partij der Hugenooten in Frankrijk - Turenne ijverde even sterk voor een veldslag. Hendrik, ditmaal tegen zijne gewoonte zeer besluiteloos, koos eindelijk een soort van middenweg. De keus scheen niet zeer verstandig; maar de Koning, die in den jongsten veldtocht door den grooten Italiaan zoo volkomen overvleugeld was, begeerde bovenal de toen begane misslagen te vermijden, niet bedenkende dat hij, door alzoo twee moeilijk te vereenigen dingen gelijktijdig te willen doen, gevaar liep in even groote fouten te vervallen. Terwijl hij dus Biron, met al het voetvolk en een deel der ruiterij, in het kamp achterliet om het beleg voort te zetten, trok hij zelf met het grootste gedeelte der ruiterij op, om den vijand tegen te houden en te beletten dat hij, zoo als blijkbaar zijne bedoeling was, de belegerde stad van levensmiddelen en nieuwe troepen voorzag. Tot Neufchâtel en Aumale genaderd, bevond hij zich weldra in de nabijheid der Ligueurs; en het duurde niet lang, of de schermutselingen namen een aanvang. Bij een dezer gelegenheden gebeurde het dat Hendrik - als naar gewoonte, in zijne driftige begeerte om te vechten, vergetende dat hij geen jong cavaleriekapitein was, die zijne sporen nog moest winnen door zich blindelings in elke roekelooze onderneming te storten, maar een Koning, die voor het behoud van zijn kroon streed en van wiens leven en welslagen het geluk van een geheel volk afhing - op den inval kwam om zelf, aan het hoofd van een handvol ruiters, het vijandelijk kamp te gaan verkennen. Slechts door vijfhonderd man vergezeld; reed de Koning, even vroolijk en lichtzinnig als toog hij ter jacht, vooruit; terwijl hij Lavardin en Givry beval hem met eene sterke afdeeling ruiterij te volgen en den hertogen van Nevers en Longueville last gaf om, zoo noodig, met de geheele legermacht op te rukken. Weldra had hij de voorposten en wachten der verbonden legers op de vlucht gejaagd; maar nu, nog verder voortdringende, zag hij zich door een veel sterker ruiterbende dan de zijne aangetast. Het gevecht begon; en voor de kleine bende schoot er welhaast niets anders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over, dan zoo spoedig mogelijk, al vechtende, te wijken. Het duurde niet lang of Hendrik werd door den vijand herkend; nu werd de vervolging nog ijveriger voortgezet, onder de leiding van George Basti, den beroemden albaneeschen officier, die met zijne ruiters den Koning dicht op de hielen zat. In het kamp der Ligueurs verspreide zich inmiddels de tijding, dat de Bearnees zelfs aan het hoofd der kleine ruiterbende stond. Mayenne trok dit bericht geen oogenblik in twijfel en drong er bij Parma op aan, dat de ruiterij en de geheele voorhoede zouden oprukken; maar Parma weigerde. Het was onmogelijk, meende bij, dat de Koning zelf daar zou zijn en in persoon, aan het hoofd eener compagnie, piketdienst zou verrichten. Het was een armzalige krijgslist, om tot een algemeen treffen te komen; maar hij liet zich, door zulk een handtastelijk bedrog, niet uit zijne verschansingen en in den val lokken. Een fransch kapitein, die zich op bevel van Hendrik opzettelijk had laten gevangen nemen, ver haalde aan zijne overwinnaars, dat de ruiterbende inderdaad door eene sterke afdeeling voetvolk werd ondersteund. Deze list van den slimmen Bearnees versterkte Alexander in zijn twijfel; hij bleef aarzelen, terwijl het vechten en vluchten voor zijn oogen werd voortgezet. Terwijl de Koning een heuvel afrende, werd hij door een haakbuskogel in de zijde gewond; hij bleef evenwel doorrijden, want zijn leven stond op het spel. Lavardin en Givry daagden op tot ontzet, maar een panische schrik beving hunne soldaten, toen zich eensklaps het gerucht verspreidde dat de Koning doodelijk gewond, ja reeds gesneuveld was; zoodat zij nauwelijks troepen genoeg overhielden om de Ligueurs terug te drijven. Givry's paard werd onder zijn berijder doodgeschoten, terwijl hij zelf de dij brak; ook Lavardin werd gevaarlijk gewond. Al dichter en dichter zaten de vervolgers den Koning op de hielen; met nobele zelfopoffering wierpen zijne edelen zich tusschen hem en de vijanden en sneuvelden man voor man, tot eindelijk vierhonderd fransche dragonders - een soort van musketiers, die te paard naar het gevecht togen, maar te voet streden - afstegen en zich tusschen Hendrik en zijne vervolgers schaarden. Ook zij stierven bijna allen, maar de Koning was gered. Terwijl zij, met leeuwenmoed, man tegen man met den vijand worstelden en hem ophielden, was het den Koning gelukt Aumale te bereiken, waar Nevers en Longueville hem wachtten aan het hoofd eener sterke troepenafdeeling, die de Ligueurs dwong zoo spoedig mogelijk terug te trekkenGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij gelegenheid dezer gedenkwaardige schermutseling te Aumale, vertoonden zich de zoo verschillende en tegenstrijdige karakters van Alexander en Hendrik in het volle licht. Door zijne aangeboren roekeloosheid, door zijne bijna kinderachtige begeerte om het gevaar te tarten, louter om des gevaars wille, had de Koning op het punt gestaan om, letterlijk voor niets, zich zelven en tevens de hoop van geheel zijn huis en van het edelste deel van zijn volk reddeloos in het verderf te storten; terwijl de hertog, uit overgroote bedachtzaamheid, weigerde de hand uit te steken en zijn grooten tegenstander te grijpen, toen deze onmiddellijk onder zijn bereik was. Dood of levend had Farnèse den Bearnees dien dag buiten eenigen twijfel in handen kunnen krijgen en met hem den ganschen uitslag van den veldtocht en van den geheelen oorlog. Zelden werden de grenslijnen, die dapperheid en voorzichtigheid van onvergeeflijke dwaasheid scheiden, zoozeer uitgewischt als bij deze gedenkwaardige gelegenheid. Wanneer zou zulk een kans ooit wederkeeren? Des Konings wonde bleek niet zeer gevaarlijk, hoewel zij hem vele dagen lang pijn veroorzaakte en, ook uithoofde van zijn algemeenen gezondheidstoestand, eene zorgvuldige behandeling en grondige genezing vorderde. Middelerwijl trokken de koningsgezinden van Neufchâtel en Aumale terug, welke plaatsen dadelijk daarop door de Ligueurs werden bezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overeenkomstig zijn oorspronkelijk plan, trok de hertog van Parma, met de hem eigene langzame volharding en voorzichtigheid, naar Rouaan. Het was zijn voornemen om het koninklijk leger in de verschansingen aan te tasten, terwijl tegelijkertijd door het garnizoen der belegerde stad een uitval zou worden gedaan. Op den 26sten Februari was hij met zijne toebereidselen voor den strijd gereed, toen hij op het onverwachts van De Villars, die de vesting tot hiertoe met uitnemende bekwaamheid en onbezweken moed had verdedigd, bericht kreeg, dat een algemeene aanval niet meer noodig was. Den vorigen dag toch had hij zelf, in den vroegen morgen, uit de vier poorten der stad een uitval gedaan, had de belegeraars met zijne gansche bezetting aangetast, den ouden Biron gewond, zeshonderd zijner soldaten gedood, verscheidene stukken geschut vernageld en andere genomen en in triomf binnen de stad gebracht en, in één woord, de werken en verschansingen van den vijand zoo beschadigd en vernield en al zijne plannen zoo in de war gestuurd, dat hij vertrouwde de stad langer te kunnen houden, dan de Koning in staat zou zijn er voor te blijven liggenGa naar voetnoot(1). Al wat hij nu nog wenschte, was eene matige versterking in manschappen en voorraad. Farnèse deelde volstrekt niet in het vertrouwen van Villars en keurde ook zijn voorstel niet goed. Hij was gekomen om Rouaan te verlossen en het beleg te doen opbreken; en hij wilde zijn werk niet ten halve doen. Mayenne echter pleitte ijverig voor de meening van Villars: hij wees er op, hoe moeilijk het voor den Bearnees reeds was, zijn leger gedurende zekeren tijd in het open veld bij elkaar te houden, en hoeveel meer bezwaar dit in had, waar het eene belegering gold. Zij hadden slechts in den oogenblikkelijken nood der stad te voorzien, dan zou spoedig in het slecht betaalde, slecht gevoede, onordelijke leger van den ketterschen pretendent het gewone ontbindingsproces aanvangen en onweerhoudbaar voortgaan. Alexander voegde zich eindelijk naar den wensch van Mayenne, hoewel in strijd met zijn eigen beter oordeel. Achthonderd voetknechten werden gelukkig binnen Rouaan gebracht, waarna het leger der Ligue zich weder naar Picardië, nabij de grenzen van Artois, terugtrok. Het werd daarbij op den voet gevolgd door Hendrik met zijne ruiterij; en wederom vielen er herhaalde schermutselingen voor. Uit een krijgskundig oogpunt heeft geen dezer gevechten eenig belang; maar ééne ontmoeting verdient wel herdacht te worden, omdat zij tegelijk koddig en treffend was. Het geschiedde toch bij een meer dan gewoon hevig ruitergevecht, dat graaf Chaligny | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in tweekamp werd gewikkeld met een zeer stoutmoedig soldaat die, na menigen slag en stoot gegeven en ontvangen te hebben, in het eind den graaf ontwapende en gevangen nam. Nu, dit was de oorlogskans; en slechts weinige dagen geleden had den grooten Hendrik zelven een gelijk lot kunnen treffen. Maar Chaligny's ergernis over zijne nederlaag steeg ten top, toen hij ontdekte dat de krijgsman, aan wien hij zich had overgegeven, niemand anders was dan des Konings narGa naar voetnoot(1). Dat hij, een legerhoofd der Heilige Ligue, een afstammeling uit het aloud en doorluchtig huis van Lotharingen, de broeder van den grooten hertog van Mercoeur, de krijgsgevangene moest zijn van een hugenootschen hofnar: zie, dat was wel een bijtender satyre, dan het scherpste woord, ooit aan de lippen van eenigen nar ontsnapt. De beroemde Chicot - even verzot op een gevecht als op een grap en een bijna even roekeloos ruiter als zijn meester - toonde bij deze gelegenheid, dat onder den zotskap even veel grootmoedigheid schuilen kon als onder den ridderlijken helm. Hoewel doodelijk gewond in den strijd, die zoo roemrijk voor hem eindigde, schonk hij toch den graaf zijne vrijheid weder, zonder eenigen losprijs te vragen. De trotsche Lotharinger keerde naar zijne Ligueurs terug, terwijl de arme nar later aan zijne wonden stierf. Het leger der bondgenooten trok door Picardië naar de grenzen van Artois en sloeg het beleg voor Rue, een laag gelegen stadje aan den oever en nabij den mond der Somme: de eenige plaats in de geheele provincie, die nog de zijde des Konings hield. Het was voldoende versterkt om een bombardement te kunnen doorstaan; en het scheen een onwaardig kinderspel voor den grooten hertog van Parma, om de Nederlanden in zulk een jammerlijke verwarring achter te laten, terwijl de jonge Maurits van Nassau voortdurend nieuwe veroveringen maakte, en naar Normandië te komen - enkel om, aan het hoofd der vereenigde legers van Spanje en de Ligue, een zoo onbeteekend nest als Rue te gaan belegeren. En inderdaad was dit ook de meening van Farnèse zelf; maar hij had besloten om zich, gedurende dezen veldtocht, zooveel mogelijk naar den raad van Mayenne te gedragen. Inmiddels ging de maand Maart voorbij; en wat voorspeld was, gebeurde: het leger van Hendrik slonk, als naar gewoonte, van dag tot dag. Zijne ruiters trokken weg om voor zich zelven te zorgen, nu er geen slag te leveren viel; en de Koning hield niet meer dan zestienduizend voetknechten en vijfduizend ruiters onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn bevel. Maar aan den anderen kant was het leger der Ligueurs haast even spoedig weggesmolten. Dadelijk na den dood van Paus Gregorius, was zijn neef Montemarciano met zijn tweeduizend Zwitsers verdwenen, terwijl de fransche ruiterij en infanterie, slecht gevoed en ontevreden, dagelijks in aantal verminderden. Vooral de Walen, Vlamingen en andere Nederlanders in Parma's leger maakten gebruik van de nabijheid der grenzen en keerden bij hoopen naar hunne haardsteden terug. Voor beide partijen leverde, gedurende deze treurige wintermaanden en het begin der lente de veldtocht geen enkel resultaat; ofschoon sir William Rogers nogmaals eene gelegenheid vond om, aan het hoofd van tweehonderd musketiers en honderdvijftig piekeniers, onder het oog van den Bearnees zelven, een zijner schitterendste gevechten te leveren. Overvallen en ongewapend wierp hij zich, enkel in zijn wambuis en hozen gekleed, te paard en voerde vroolijk zijn mannen ten strijde tegen vijf escadrons spaansche en italiaansche ruiterij en zes vendelen spaansche voetknechten: hij wierp den aanvoerder der spaansche ruiters uit den zadel en hieuw, met een enkelen zwaai van zijn zwaard, den beruchten Albanees George Basti het hoofd bijna geheel af. Daarop, door eenige engelsche vendelen bijgestaan, gelukte het hem het geheele korps Italianen en Spanjaarden met groot verlies tot in hunne verschansingen terug te drijven. ‘De Koning prijst hem hooglijk’, zeide Umton, ‘en verwondert zich uitermate over de dapperheid der onzen. Ik hoorde hem nooit hooger lof geven aan eenige krijgsbenden of eenig mensch, dan aan sir Roger Williams en de zynen, die bij verloren achtte en voor wier behoud hij openbare dankzeggingen aan God verordend heeft’Ga naar voetnoot(1). Eindelijk zond Villars, die op het laatst van Februari iedere hulp zoo stellig geweigerd had, de onverwachte boodschap aan Parma, dat bij de stad zou moeten overgeven, indien er tegen half April geen ontzet kwam opdagen. Wanneer het beleg niet op den twintigsten dier maand was opgebroken, dan, zoo schreef hij tot Parma's groote verwondering, zou Rouaan in handen van Hendrik vallen. De strenge blokkade, door het hollandsch eskader in den mond der Seine gehandhaafd, en de onversaagdheid, waarmede deze kruisers ieder schip aantastten, dat krijgsvoorraad of levensmiddelen naar Rouaan poogde te brengen, had niet weinig bijgedragen om de verdedigers der stad tot dit uiterste te drijven. Als naar gewoonte wisten deze stugge Hollanders en Zeeuwen van geen kwartier geven, zoodra zij eenmaal ter zee met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spanjaarden slaags raakten. In het begin van April poogden twaalf goed gewapende en goed bemande schepen de blokkade te verbreken. Een gevecht volgde, waarin acht spaansche schepen warden genomen, terwijl er twee zonken en twee anderen in brand werden gestoken, ten teeken der zegepraal; van allen werd de bemanning òf gedood òf in zee geworpen, Koningin Elizabeth deelde in persoon de eerste tijding dezer overwinning aan den hollandschen gezant in Londen mede. ‘En in waarheid’ schreef deze, ‘drukte Hare Majesteit, bij het mededeelen van deze tijdingen, zich met zooveel hartelijkheid en overgroote vreugde uit, tot eer en roem van ons volk en onze zeelieden, dat het mij wonderwel verblijdde en tot in het hart goed deed, dit van haar te hooren’Ga naar voetnoot(1). Onmiddellijk maakte Farnese zich gereed tot de taak, die, had hij zijn eigen meening gevolgd, nu reeds volbracht zou zijn, Hendrik had zich met zijne cavalerie te Dieppe en te Arques gelegerd op een afstand van vijf of zes mijlen van zijn voetvolk, dat nog altijd voor Rouaan lag. Alexander begreep het voordeel, dat deze splitsing van het vijandelijk leger aanbood, en rukte rechtstreeks naar des vijands kamp. Hij kende al de gevaren, aan de bestorming van eene wel bevestigde en goed versterkte legerplaats verbonden; maar hij hoopte dat, door een wel beraamden, gelijktijdigen aanval van Villars aan de eene en van de Ligueurs aan de andere zijde, het koninklijk leger gedwongen zou worden het beleg op te breken of in zijne verschansingen zou worden vernietigd. Maar Hendrik wachtte den aanval niet af. Hij had zijn plan veranderd; en, voor een enkele maal in zijn leven, nam overgroote voorzichtigheid de plaats in van zijne aangeboren roekeloosheid. In plaats van den aanval op zijne verschansingen af te wachten of den vijand in het open veld op te zoeken, gaf hij bevel, dat het geheele kamp zou worden ontruimd, en brak op den 20sten April het beleg op. Farnese trok Rouaan binnen, waar de Ligueurs met daverende toejuichingen ontvangen werden; en zoo was deze stad, wier bezit voor de Ligue zoowel als voor Filips, met het oog op latere ontwerpen, van zoo groot gewicht was, aan de hand, die op het punt stond haar te vatten, ontrukt. Het gros van Hendrik's leger trok zich nu samen in den omtrek van Dieppe; maar de ruiterij, waarover hij in persoon bevel voerde, ging voort met den vijand te kwellen en zooveel mogelijk afbreuk te doen. Parma besloot thans, op aansporing van Mayenne en de andere hoofden der Ligue, om het beleg te slaan voor Caudebec, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den rechteroever der Seine, drie mijlen beneden Rouaan; zoo lang toch deze plaats in des vijands macht bleef, was Rouaan niet veilig en kon het zich ieder oogenblik den toevoer langs de rivier zien afsnijden. Als naar gewoonte hield Alexander zelf het toezicht bij het opwerpen der batterijen tegen de stad. Hij had, gedurende den geheelen veldtocht, aan zijn aanvallen van waterzucht geleden, waardoor het leven hem eene voortdurende kwelling was; maar zijn vurige geest en zijn onbuigzame wil triomfeerden over zijne lichaamssmarten; en den ganschen dag was hij te voet of te paard bezig, terwijl hij eigenlijk alleen geschikt scheen om, op zijn bed uitgestrekt, het naderend einde af te wachten. Ook nu was hij, in gezelschap van den italiaanschen ingenieur Properzio, bezig om de voorbereidende werken voor het beleg met de grootste nauwkeurigheid in oogenschouw te nemen, toen de omstanders hem plotseling zagen verbleeken. Bij onderzoek kwam het uit, dat hij door een musketkogel getroffen was in den arm, tusschen de pols en den elleboog, en zeer veel bloed had verloren; maar geen enkel woord, geen enkele beweging had de wond verraden, zoolang hij zich met het werk bezig hield, dat hij wenschte te volbrengen. Nu evenwel moest hij het opgeven en zich te bed leggen. De wond was ernstig genoeg; en voor iemand van zijn ondermijnd en waterzuchtig gestel was zij zelfs gevaarlijk. Er kwam koorts bij, met verschijnselen van koud vuur; en het werd noodig het bevel over de legermacht der Ligue aan Mayenne op te dragen. Maar het kon Parma bezwaarlijk ontgaan, dat de hertog een dubbel spel speelde. Volgens den uitdrukkelijken wensch van zijn vader werd prins Ranuccio voorloopig aan het hoofd der vlaamsche benden geplaatst. Dit werd echter niet dan na veel tegenstribbelen toegestaan; en het laat zich begrijpen, met welk gevolg. Middelerwijl bezweek Caudebec bij den eersten slag. Hendrik deed niets om de stad te ontzetten en zij was buiten staat om aan de tegen haar verzamelde macht een ernstigen weerstand te bieden. Het gros van des Konings leger bevond zich nog steeds in de nabijheid van Dieppe, waar het onlangs eene belangrijke versterking had ontvangen door de komst van twintig vendels Nederlanders en Schotten, onder bevel van graaf Filips van Nassau. Het hoofdkwartier der Ligue was in het plaatsje Yvetot, hoofdplaats der kleine vrije heerlijkheid, een oud zonneleen, die tot in de zeventiende eeuw onder den naam van koninkrijk bekend was. In verband met het krijgsplan dat hij bij zich zelven had vastgesteld, trachtte Hendrik, veel meer dan anders zijne gewoonte was, iedere schermutseling zooveel mogelijk te vermijden. Intusschen trok hij al dichter en dichter naar Yvetot. Zijne ruiterij, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die, als een bergstroom in de Alpen, beurtelings rees en daalde, had nu weder de oude bedding geheel gevuld; want andermaal hadden zijne edelen hunne bergvestingen verlaten en zich om hun Koning geschaard. Met tienduizend ruiters maakte hij het nu, van tijd tot tijd, den Ligueurs bang genoeg; en op zekeren dag werd de schermutseling zoo hevig, dat een algemeen treffen onvermijdelijk scheen (3 Mei 1592.) Het paard van den jongen Ranuccio werd onder hem doodgeschoten; zijn vader kroop toen, ondanks zijne lichaamssmarten, uit zijn bed, liet zich op een draagbaar naar het slagveld voeren en daar te paard zetten, om, wonden en krankheid vergetende, ja bijna den dood zelven bedwingende, met eigen vasten blik den toestand te overzien en met zijn weergaloos genie het aan zijne zorgen toevertrouwde leger te redden. Het gevecht duurde den ganschen dag; de jonge Bentivoglio, de neef van den beroemden kardinaal, geschiedschrijver en staatsman, werd, terwijl hij dapper aan de zijde van Ranuccio streed, gevaarlijk in het been gewond; ook Carlos Coloma onderscheidde zich bij deze gelegenheid. De nacht scheidde de strijders, voor dat een der beide partijen eenig wezenlijk voordeel had behaald; en den volgenden morgen scheen niemand lust te gevoelen om den kamp te hervatten. Het tooneel van dezen veldslag was een klein schiereiland tusschen de zee en de rivieren de Seine en de Dieppe.Ga naar voetnoot(1) In dat schiereiland, het land van Caux genaamd, poogde Hendrik nu zijn vijand op te sluiten. Farnèse had de hem opgedragen taak volbracht en wenschte vurig, zoo als Hendrik wel wist, naar de Nederlanden terug te keeren. Rouaan was ontzet en Caudebec genomen. De kleine, uitgeputte landstreek was niet in staat om in de behoeften èn van de stad èn van het geheele leger der Ligue te voorzien. In dien uithoek gevangen, moest Alexander van honger omkomen of zich overgeven. Zijn eenige uitweg was naar Picardië en dan verder naar Artois; maar om in Picardië te komen, moest hij, aan de grenzen dier provincie, de basis van den gelijkzijdigen driehoek tusschen de twee rivieren doorbreken. Langs die basis nu had Hendrik zijn gansche legermacht opgesteld. Waagde Farnèse het, hem in deze gunstige stelling met zijn minder sterk leger aan te tasten, dan was de nederlaag onvermijdelijk. Bleef hij daarentegen waar hij was, dan moest hij even zeker van gebrek omkomen. Alle gemeenschap met de zee was hem afgesneden: de Hollanders lagen met hunne schepen bij Caudebec en hielden zoowel den mond der rivier als de kust geblokkeerd. Wel was er nog ééne kans van redding, namelijk: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Seine over te steken. Maar Parma was geen vogel en evenmin een visch; en, naar Hendrik meende, moest hij een van beiden zijn om over die breede, diepe en snelvlietende rivier te komen, waarover geen brug lag, en waar de gedurige werking van eb en vloed den overtocht, in het gezicht nog wel van een machtig leger in den rug en in de flank, welhaast onmogelijk maakte. Inderdaad scheen de toestand van Farnèse hopeloos; en de slimme Bearnees zat op zijn gemak ter neder en hield, met een glimlach op het gelaat, de oogen onafgewend op de opening van den val gevestigd, waarin hij eindelijk zijn machtigen tegenstander gelokt had. Verzekerd van de overwinning, scheen hij eensklaps geheel veranderd en nu even rustig en bedaard te zijn geworden, als hij tot dusverre onstuimig en opvliegend was geweest. En in waarheid was Farnèse bijna tot het uiterste gebracht: er was geen hooi meer voor zijn paarden en geen brood voor zijn manschappen. Een stuiversbroodje werd voor twee schellingen verkocht; een kruik water gold een kroon. Aan vleesch of wijn viel bijna niet te denken. In dien toestand werden zijne soldaten schier wanhopig. Zij hadden dienst genomen om te vechten, niet om van honger te sterven; en het was voor een leger beter en eervoller, zoo beweerden zij, om met de wapens in de hand te sneuvelen, dan om van uur tot uur langzaam weg te kwijnen en den vijand het genot te gunnen, getuige van zijn doodstrijd te wezen. Het was duidelijk voor Farnèse, dat er voor hem maar twee wegen open stonden om uit zijne hachelijke stelling te geraken. Hij kon zich op Hendrik werpen - die zich intusschen duchtig verschanst had en met een veel talrijker leger, op een zorgvuldig uitgekozen terrein, zijne tegenpartij afwachtte - hem verslaan en zich zoo over den vijand heen een doortocht naar Nederland banen. Dit zou zeker eene zeer gewenschte uitkomst wezen; maar de onderneming scheen, voor het minst genomen, zeer gewaagd. Of wèl, hij kon zijn leger over de Seine voeren en dan door Isle-de-France en zuidelijk Picardië zijn terugtocht naar de gehoorzame provinciën volbrengen. Maar het scheen hopeloos om, zonder bruggen of pontons, de Seine te willen oversteken. Inmiddels was er geen tijd te verliezen. In alle stilte had Parma dan ook reeds zijn besluit genomen en deelde dit nu, in vertrouwen, aan Mayenne, aan Ranuccio en aan een paar andere legerhoofden mede. Hij begaf zich toen naar Caudebec en liet daar, vlak op den oever der rivier, eene schans opwerpen. Aan den tegenover liggenden oever verrees een tweede. Beide schansen werden behoorlijk met geschut voorzien; in de eene werd eene bezetting gelegd van achthonderd Nederlanders, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder graaf Bossu, in de andere eene even sterke bezetting, voornamelijk uit Walen bestaande, onder Barlotte. Intusschen had hij te Rouaan zooveel schepen, vaartuigen, booten en vlotten als er te vinden of in der haast te maken waren doen bijeenbrengen, en liet die nu allen met de eb naar Caudebec afdrijven. Daarop voerde hij, in den nacht van 21 op 22 Mei, onder bedekking van zijne schansen, al zijn vlaamsche voetknechten en de spaansche, fransche en italiaansche ruiterij naar Rouaan; en daar, zooveel mogelijk gebruik makende van de gebroken bogen der vernielde brug om den afstand van den eenen oever naar den anderen te verkorten, gelukte het hem zijn geheele leger, met al zijn bagage en geschut, over de rivier te voerenGa naar voetnoot(1). Eene afdeeling krijgsvolk werd tot het laatste oogenblik achtergelaten, om de gewone schermutselingen voort te zetten en zooveel mogelijk vertooning te maken, ten einde den vijand te misleiden. De jonge prins van Parma voerde het bevel over deze achterhoede. De krijgslist slaagde volkomen: Hendrik werd eerst van de beweging zijns vijands onderricht, toen zij reeds geheel was volbracht. Toen de Koning den oever der Seine bereikte, kwam hij nog juist bij tijds om, tot zijn onuitsprekelijke ergernis, te zien, hoe de laatste achterblijvers van het leger, en daaronder de bezetting der schans op den rechteroever, met Ranuccio aan het hoofd, bezig waren naar den overkant te roeien. Woedend van spijt, liet hij dadelijk eenige stukken geschut aanvoeren, om op de vluchtelingen te vuren. Vergeefs: geen enkele kogel raakte; en nadat de Ligueurs den oever hadden bereikt, verbrandden zij eerst, ten teeken hunner zegepraal, voor 's Konings oogen de booten, waarmede zij de rivier waren overgestoken. Toen, haastig hun tocht landwaarts in vervolgende, waren zij weldra buiten het bereik van de kanonnen der Hugenooten. De brug te Pont de l'Arche was nog in Hendrik's macht; en zijne eerste gedachte was, om dadelijk met zijne ruiterij Parma na te zetten; maar het was duidelijk, dat zijn voetvolk dien langen omweg onmogelijk spoedig genoeg kon afleggen om den vijand, die reeds zoo ver vooruit was, nog in te halen. Ontkennen of verbloemen hielp niet: voor de tweede maal zag Hendrik zich geslagen door den volleerden Farnèse. De val was gebroken en het wild ontsnapt. De wijze, waarop de hertog zich aldus uit eene stelling redde, waarin hij onredbaar verloren scheen, werd steeds als een der schitterendste feiten van zijn roemvolle veldheersloopbaan beschouwd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juist op dienzelfden tijd ontving Hendrik slechte tijding uit Bretagne en de omliggende landstreek. De prinsen van Conti en Dombes hadden zich verplicht gezien om, op den 13en Mei, het beleg van Craon op te breken, door den aantocht van den hertog van Mercoeur met een leger van zevenduizend manGa naar voetnoot(1). Hun eigen leger was, met inbegrip van de lansknechten en van het engelsche contingent, ongeveer half zoo sterk; en eer zij den terugtocht konden bewerkstelligen, werden zij door Mercoeur aangevallen en geheel verslagen. De Engelschen, die alleen stand hielden, werden bijna allen in de pan gehakt; de overigen trokken in wanorde terug maar werden later, op weinige uitzonderingen na, gedood of gevangen genomen. De hertog wist van zijne overwinning gebruik te maken: hij bemachtigde de vlekken Château-Gontier en Laval, twee belangrijke punten voor den overtocht over de Mayenne, en sloeg het beleg voor de stad Mayenne, de hoofdplaats van dat district. Een plotselinge schrik verspreidde zich door geheel Bretagne en Maine en dreigde daar des Konings zaak met volkomen nederlaag; zij verlamde zijne bewegingen in Normandië en deed den moed der Ligueurs aanmerkelijk stijgen. Hendrik zag zich gedwongen, zoowel zijne plannen ten aanzien van Rouaan als de vervolging van Parma op te geven en naar Vernon terug te trekken, om daar te overleggen hoe hij het best Bretagne zou helpen. Vergeefs had de graaf van Essex, wiens broeder reeds in den veldtocht was omgekomen, zich door zijne roekelooze dapperheid bij de verdediging dier provincie de scherpste verwijten op den hals gehaald van Elizabeth, die hem bewonderde, maar zeer over hem bezorgd was. De handvol dappere Engelschen, die, zeer tegen den zin van de Staten-Generaal, uit de Nederlanden verwijderd waren om de kusten van Bretagne te verdedigen, hadden waarlijk beter dienst kunnen bewijzen, indien zij bij Maurits gebleven waren. - Zoodra de Koning de noodlottige tijding vernomen had, zond hij om den getrouwen Umton. ‘Hij deelde mij het bericht mede,’ schrijft de gezant, ‘met buitengewone heftigheid en ontevredenheid. Hij sprak breedvoerig over zijn ellendigen toestand, over de verdeeldheden onder zijne dienaren en over hunne slechte gezindheid; en hij vroeg daarop mijn gevoelen, in hoever hij wat voor Bretagne kon doen, en ook welke verdere hulp hij van Hare Majesteit kon verwachten, er bijvoegende dat, zoo hij niet dadelijk door Engeland werd geholpen, hij onmogelijk langer weerstand kon bieden aan de overmacht van den Koning van Spanje, die zijn land aantastte aan den kant van Bretagne, Languedoc en de Nederlanden, door den hertog van Saksen en door den hertog van Lotharingen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en eindigde zijne rede op zeer hartstochtelijken toon.’ Aldus aangemoedigd en uitgelokt, sprak sir Henry ernstig maar beleefd tot den Koning en herinnerde hem, hoe hij, in strijd met den raad van Engeland, naar andere raadslieden had geluisterd, Bretagne had veronachtzaamd en zijne belofte aan de Koningin geschonden. Hij eindigde met er op aan te dringen, dat de Koning in persoon naar Bretagne zou trekken; maar hij verbond zich niet, uit naam van Hare Majesteit, voor het verleenen van eenige verdere hulp. ‘Hieraan,’ schrijft Umton, ‘leende de Koning gewillig het oor en antwoordde met vele dankbetuigingen en zonder iets van wat ik aanvoerde te verwerpen; hij verontschuldigde zich met zijn gebrek aan middelen, niet aan gezindheid, om eene uitkomst te vinden; vergat niet, Harer Majesteits zorg voor hem en zijn land, en bepaaldelijk voor Bretagne, dankbaar te erkennen, verontschuldigde de slechte gezindheid zijner raadslieden zooveel mogelijk en toonde zich zeer gezind om, volgens mijn voorstel, in persoon daarheen te gaan, vooral ook opdat hij daardoor aan Hare Majesteit beter voldoening mocht geven; ....... en verzekerde, dat hij of onmiddellijk zelf in die streek krijg zou gaan voeren, of er een leger heen zenden. ‘Ik twijfel niet,’ voegde de gezant er bij, ‘of de Koningin kan nu, wanneer het goed aangelegd wordt, allen waarborg, dien men redelijkerwijze verlangen kan, voor het behoud van Bretagne verkrijgen en ook voor een toevluchtsoord voor de Engelschen; en ik dring er gedurig op aan, dat Brest in handen van Hare Majesteit zal worden gesteld, waartoe ik den Koning wel genegen vind, indien hij het slechts kon doen.’ Parma hield zich eenige dagen in Parijs op, waar hij met groote hartelijkheid verwelkomd werd, gunde zijn leger eene korte rust in Brie en begaf zich toen - krank en afgemat, maar volkomen in zijne onderneming geslaagd - nog eenmaal naar Spa, om de wateren te gebruiken. Hij liet aan Mayenne eene hulpbende en beloofde - zeer tegen zijn eigen wensch en begeerte - dat hij, ingevolge zijns meesters bevel, voor den winter terug zou komen om nogmaals het werk der Ligue voor haar te doen. En zoo had dan Alexander opnieuw een moeilijk vraagstuk opgelost. Hij had de tweede stad van Frankrijk en de geheele kust van Normandië voor zijn meester en voor de Ligue behouden. Rouaan was met meesterlijk talent ontzet, even als Parijs twee jaren vroeger. Hij had dit volvoerd ondanks de rustelooze waakzaamheid en den voor niets terugbevenden moed van den scherpzinnigen, voortvarenden Navarre en ook ondanks de lastige hulp van den met zichzelven zoo zeer ingenomen hertog van Mayenne. Deze beide schitterende krijgstochten hadden zijn roem als veldheer meer dan ooit doen stijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen ander legerhoofd van dien tijd werd bekwaam geacht om te doen, wat hij aldus volbracht had. En toch, wat had hij, in het eind, tot stand gebracht? Gevoelde hij het niet soms, in het diepst zijner ziel, dat hij toch eigenlijk niets anders was dan een krachtig en hoogst bekwaam zwemmer, voor een poos worstelende tegen eene strooming in den oceaan die hem zelven en zijn meester, met al hunne ontwerpen en raadslagen, langzaam maar onwederstaanbaar steeds verder en verder medevoerde naar de grondelooze diepte? Een donker bewustzijn hiervan schemerde altijd door in de geheimste uitstortingen zijns harten. Maar zoo lang er nog adem in hem was, stelde hij zijn zwaard en zijn genie ter beschikking van zijn Koning, om een reeks ontwerpen uit te voeren, even ijdel als schandelijk. Ons, die nu op dit Verleden, dat toen nog Toekomst was, terugzien, ons valt het licht, op te merken hoe onmeedoogend de machtige stroom der gebeurtenissen het stelsel en de mannen medesleepte, die hem in zijn loop poogden te stuiten en de groote zedelijke beginselen poogden te weerstaan, waardoor de menschelijke lotgevallen toch op den duur onveranderlijk worden beheerscht. Spanje en Rome streefden er naar om de grenzen, door geslacht, door nationaliteit, door historische instellingen en door het streven van het in geheel de Christenwereld ontwaakte volksbewustzijn gesteld, uit te wisschen; en om, in de plaats dezer rijke verscheidenheid van individuëel leven, eene doode eenvormigheid te scheppen door de onderwerping aan een zelfde koninklijk en priesterlijk despotisme. Engeland, Holland, de partij van Navarre in Frankrijk en een aanmerkelijk deel van Duitschland streden voor het behoud der nationale eenheid en onafhankelijkheid, voor verkregen en bezworen rechten. In veel ruimer zin dan zij zelven of hunne leiders gisten, kampten al deze millioenen menschen voor een stelsel van gematigde vrijheid en voor de bescherming van rechtvaardige wetten tegen de heerschappij van menschelijke willekeur, voor eene vrijheid, die - hoe vaak ook miskend - het recht is van alle geslachten, rangen en standen; voor die vrijheid, waarvoor het menschdom instincmatig, ondanks allen tegenspoed en dikwijls zonder eenige hoop, zal blijven worstelen en strijden, alle eeuwen door, zoo lang niet het gevoel van menschenwaarde geheel zal zijn uitgedoofd in de harten van hen, die naar Gods beeld geschapen zijn. Het is zeer twijfelachtig of de groote Koningin, de Bearnees, Alexander Farnèse en zijn meester, en met hen velen hunner aanhangers, wel onderling zooveel verschilden in hunne begrippen omtrent het goddelijk recht der overheid en het volksrecht. Maar de geschiedenis heeft ons getoond, wie hunner het best den geest der eeuw begreep en doorgrondde, en wie het best de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunst verstond om zelf vooraan te blijven, door allen vooruit te snellen op de baan, waarlangs elk gedreven werd. Er waren in die dagen vele ernstige, rusteloos zwoegende mannen die met geheel hun hart geloofden in den arbeid, waaraan zij hun leven wijdden. Misschien deden ook de dienaars des duivels het werk van hun meester even ijverig en onvermoeid als eenig ander en verwierven zij eer en rijkdom voor hun streven. Gelukkig is een groot deel van wat zij zoo moeitevol tot stand brachten tot niet vergaan, terwijl de menschheid althans eenige vruchten heeft geplukt van den arbeid van hen, die, hetzij bewust of onbewust, handelden in overeenstemming met de eeuwige wetten, haar door God gesteld. |
|