Een enkele keer, wanneer ik met Alissa en Adrienne in een café zit en mijn laatste geld voor ze uitgeef, zoals ik dat vroeger voor mijn vriendinnetjes deed, zie ik een echtpaar met een opgeschoten zoontje binnenkomen en naar een tafeltje zoeken. Ik stel mij altijd voor, dat zij een gemelijk of verdrietig drietal vormen. De vader bestelt, na zijn zoon eerst te hebben geconsulteerd. Ook ik moet mijn dochters eerst vragen wat zij drinken willen. Vooral de jongste ontbreekt het op dat punt aan besluitkracht.
De besluiteloosheid van jongens heeft een verbeten mokkend karakter, alsof zij op wraak zinnen. Jongens leert men nooit kennen, wanneer men niet altijd met die mogelijkheid rekening houdt. Terwijl zij ranja drinken, kunnen zij het niet verkroppen dat zij geen chocomel of ijs hebben gevraagd, waaraan kinderen aan andere tafeltjes zich te goed doen. Waarom maken zonen het hun ouders niet een beetje gemakkelijk, zoals dochters dat doen wanneer zij schilderachtig in een hoekje gaan zitten? Terwijl dochters soms zwijgen, weigeren zonen te spreken. Zij zweren samen, meestal in hun eentje. Zij zijn al vroeg in een belachelijke machtstrijd verwikkeld, die niet met een kus beslist kan worden. Alles wat zij doen, lijkt kinderachtig, terwijl kinderachtigheid nu juist een kwaliteit is waaraan alleen meisjes en vrouwen glans weten te geven.
Ik ben blij dat het lot, of het verlangen en de eerzucht van mijn chromosomen, mij in het bezit van een tweetal dochters heeft gesteld. Tweemaal is het mijn vrouw en mij gelukt de puberteit van een zoon te voorkomen. Nu durven wij niet goed verder, want wie garandeert ons dat ons derde kind niet de kleine verongelijkte bezitter van een meccanodoos wordt?
Ik weet wel dat deze angst voor een stamhouder bedenkelijk is. Het is de angst voor een mededinger en een concurrent, die ons met zijn brute eetlust en korzelige levenshonger boven het hoofd gaat groeien. Dochters groeien ons zelden boven het hoofd. Zij glippen ons uit de vingers, met achterlating van hun parfum. Het is ook de angst mijzelf in de puber te herkennen, die het recht heeft zich mijn zoon te noemen. Bij de aanblik van een uit de kluiten wassende gezinssaboteur zou ik er voortdurend aan moeten denken wat voor een monster ik op zijn leeftijd was, van hoeveel wrok, zuurheid en verveling ik mij met moeite heb moeten bevrijden. Is het niet beter dat ik mijn zoon dat alles bespaar? Ongeboren zonen zijn de besten. Alleen dochters rechtvaardigen een gang naar het kantoor van de Burgerlijke Stand.