wordt, nauwelijks bezeten, maar eerder vrij en speels, verandert Alissa in een dubbelwezen, een kind dat in haar eigen leven is verdwaald. Zij moet de leiding van Adrienne aanvaarden, die zich wreekt voor de lange uren van onderworpenheid. Sterren worden uit hun baan gerukt, bomen ontworteld, huizen vertrapt. Vader en moeder worden onthoofd, gevierendeeld, de stukken begraven, in de kachel gestopt en door het raam gesmeten. Politieagenten worden aan handen en voeten gebonden, boven het dak getild, opgegeten en voor de leeuwen in de dierentuin geworpen. De wereld wordt met reuzen, dwergen, feeën en prinsessen bevolkt. Dieren spreken, wolken gaan aan tafel, de wind wordt in een doosje bewaard, de zon en de maan zijn ogen waardoor je in alle speelgoedkasten kunt kijken, de sterren een handvol knikkers. De nacht is een oude man, de dag een meisje dat zich staat te kleden, de schaduw een toren van gesloten ogen. Alles is mogelijk. Maar niet altijd en zelfs niet langdurig.
Plotseling is de betovering verbroken. Twee kleine meisjes keren tot de werkelijkheid terug en aanvaarden de eindeloze verdeeldheid van de wereld, de nauwe gangen tussen de hoge bomen van het bos. Zij zoeken een huis, waar in het donker een lichtje brandt en het brood op tafel staat. Adrienne verzet zich het langst. Met tegenzin stapt zij terug in de taal. Zij is Klein Duimpje die broodkruimels in plaats van stenen heeft gestrooid. Alissa moet haar leiden, de vredesonderhandelingen openen met de volwassenen, met wiezij op een betere voet staat, omdat zij nu en dan mee naar de schouwburg mag en hun taal sneller verstaat. Er heerst een wapenstilstand, een vriendelijke, omdat wij tenslotte de ouders van Alissa en Adrienne zijn en niet alleen hun vijanden. Adrienne begrijpt dat alles heel goed en zij is ook in staat er woorden voor te vinden. Maar het begrip ligt als een droom in haar hoofd. Het ontvalt haar als iets waarover later pas nagedacht kan worden.
Op een dag verraste Adrienne ons door een lange toespraak te houden, een sluitend betoog, iets dat zij tot dat ogenblik niet had gekund en waarvoor ik haar, ontroerd en verbijsterd, onmiddellijk twee kwartjes betaalde. Zij vertelde dat zij, nu zij op grote school was, meer begrip had van de dingen. Mijn vrouw en ik zagen elkaar aan, verbaasd over het woord begrip, dat wij nog nooit van Adrienne hadden gehoord en dat uit haar mond sprong als een konijn uiteen hoge hoed. Adrienne demonstreerde haar begrip aan de neus en de lippen van haar vriendje, die zij eerst zo gek had gevonden, maar van wie zij nu begreep dat hij er niets aan kon doen omdat hij zo geboren was. Deze