5
E.S. nam mij op een zondagavond mee naar de K., een kunstenaarssociëteit in het centrum van de stad, die tot vier uur in de ochtend open is. Eigenlijk was het al nacht: de laatste echte cafébezoekers gingen naar huis, enkele overgeschoten hoeren drentelden op het plein, waarschijnlijk in financiële berekeningen verdiept, net als iedereen. Ik ben geen lid van de sociëteit, niet omdat ik mij er te goed voor voel, maar omdat ik er eenvoudig niet aan denk wanneer anderen mij er niet aan herinneren. Twee of drie keer in het jaar neemt iemand mij mee en klim ik een beetje onwennig op een van de hoge krukken voor de bar, waarachter de kelner zijn kaleidoskopische blik op de bezoekers richt, een kelner die waarschijnlijk masochistische verlangens bij zijn klanten bevredigt door de manier waarop hij bestellingen in ontvangst neemt en uitvoert, de rekening bijhoudt, de gelden inkasseert en zich nu en dan in gesprekken mengt met de ervaring van een ongeletterde die jarenlang alle artistieke trefwoorden en intieme ontboezemingen heeft moeten aanhoren zonder erdoor van zijn stuk te zijn gebracht. De helft van de bezoekers noemt hij bij de voornaam, zoals iedereen hem bij de voornaam noemt. Nadat ik er drie of vier keer was geweest en eens na sluiting met hem door de stad liep, sprak hij ook mij bij mijn voornaam aan. Hij daalde er een beetje door in mijn achting. Ik was bang hem als een artistieke schildknaap en de bezitter van een bibliotheekje te ontmaskeren. Gelukkig is het niet zover gekomen. Door zijn beroep, de breedte van de bar en zijn oogopslag als van een beul die de veroordeelden hun gifbekers reikt, wordt hij gespaard voor de vertrouwelijkheid waarmee wij mensen in de omgang verbruiken en ze nog slechts als stoffelijke omhulsels, variabele afschaduwingen of incarnaties van onze eigen vergeetachtigheid herkennen. Met deze kelner blijft een omgang mogelijk als van veroordeelden met de beul. Hij zorgt voor de tegelijk barse en gemoedelijke handreiking, de laatste voorbereidingen waaraan niet de terechtstelling maar het sluitingsuur een einde maakt. Ik zou vaker in de sociëteit moeten komen om te zien hoe lang zijn galgenhumor het uithoudt, waar de ongenaakbaarheid van zijn beroep eindigt en zijn sterflijkheid begint.
Een kunstenaarssociëteit als de K. verschilt van het café, doordat er nauwelijks een mogelijkheid bestaat elkaar niet te leren kennen. Zelfs in het stamcafé, waar men iedere vlek op de tafel, elke splinter