Voor H.I. zijn de dichtbundels, die er in overvloed verschijnen, hedendaags. Hij raakt er over in geestdrift of voelt zich door een slechte regel in zijn wiek geschoten. Hij let terdege op het metrum of het rhythme. Hij spreekt over een gedicht van hemzelf soms met de grootste bewondering en voldoening, zoals het ook hoort. Hij heeft begrip van de techniek van het gedichten schrijven, dat men niet bij iedere dichter aantreft. Er is ook iets van de raadseltjesmaker in hem, zoals in iedere ‘echte’ dichter. Hij verlangt naar publikatie als een paard dat de stal ruikt, maar wil niet door iedereen gepubliceerd worden. Toen hij voor de tweede maal bij mij kwam bekende hij dat hij na ons eerste gesprek drie dagen lang geen gedicht had geschreven.
Op een avond is H.I. naar een door de weekse kerkdienst van de dichter-dominee B. gegaan. Na een korte toespraak, zoals een preek in bepaalde kerken tegenwoordig heet, voorafgaande aan het avondmaal, ging een aantal kerkgangers weg. De fijnproevers blijven zitten, dacht H.I. Hij besloot te blijven: ik heb bij zoveel mensen aan tafel gezeten, waarom nu eens niet bij God?
Na het avondmaal ging H.I. kennis maken met B., die hem vertelde dat hij voor het aanzitten aan het avondmaal de verkeerde weg had bewandeld en zich eerst had moeten laten dopen. Bij wijze van beleefdheid was H.I. daartoe bereid, hoewel hij dan liever maar meteen lid van de Roomse kerk zou willen worden; dan ben je van alle markten thuis. B. had hem gevraagd: Wat doe je? H.I. had geantwoord: Dat wou ik nu juist niet vertellen. Ten slotte vertelde H.I. mij nog dat hij met een jonge dichter had gesproken, die beweerde geen romandebuten te lezen. H.I. had zich daarover verwonderd en zich afgevraagd wanneer deze jongeman dan met de lectuur van iemands werk zou beginnen. Hoeveel romans moet iemand geschreven hebben om deze jonge dichter te doen opkijken?
De dichters J.E. en N.V. lopen langs het water. N.V. zegt, met een weids gebaar over het water, tegen J.E.: Als jij in je gedichten over water schrijft bedoel je waarschijnlijk zoiets? - J.E.: Ja, ongeveer. - N.V.: Juist. Als ik over water schrijf bedoel ik eigenlijk het water in een aquarium met een druppeltje bloed er doorheen.
S.P. vertelt dat hij een opdracht voor het schrijven van een bundel gedichten, in een omvang van vier vel, heeft gekregen. De dichteres