De dichtkunst(1698)–Anna Morian– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Kloekmoedigheids lof, Of uitbreiding over Spreuk. XVIII. 14. DE geest eens mans, die moedig is, Zal hem in krankheid steun verstrekken, En, treft hem smert of droefenis Zyn zwakheid als een schild bedekken. Groothartig stapt hy 't al voorby; Zyn heldenmoet staat onbezweken, Hy blyft in stryd en lyden bly; Geen last kan ooit zyn draaglust breken. Den staat van Jesus koningryk, Geregtigheid, de vrede en blyheid, Is hem in storm een vaste wyk: Gods raad te dienen agt hy vryheid. De keur en schikking laat hy God, Is 't ligt of zwaar, hy wil niet klagen, Te vreden met zyn werk en lot. Een sterke geest kan veel verdragen. Maar een verslagen droeven geest, Wie zal dien in de hoogte opheffen? Die is verwerd, ontroerd, bevreest, Als maar geringe rampen treffen. De moedeloosheid is een staat, (Dieze ooit gesmaakt heeft, stryk' het oordeel) [pagina 49] [p. 49] Die allen last te boven gaat. Zy rooft de ziel 't gewenste voordeel, Datze uit een stille oeffening, In haar beproeving zou ontfangen. Gods weldaân schynen haar gering, Zy wenst met worstelend verlangen Om meerder wysheid, sterkte en lust. Gods werk in haar schynt als verborgen, Al heeftze in Jesus roem en rust, Haar hert en wandel blyft vol zorgen. De flaaumoed maakt haar zelf ontsteld; Zy zietze, en kan het niet ontkomen. De doffe wanlust, die haar kneld, Doed haar een reex van onheil schromen. Zoo sluitze als oor en oogen toe, Verslapt en voud de knye en handen, En wagt in twyfel, droef te moe, Dat Jesus liefde en kragt haar banden Verbreek'; want al 't geschapen schoon Is ledig, kragteloos en duister. Des menschen onmagt staat ten toon; God houd voor zig alleen dien luister. De heilzon der geregtigheid Heeft heeling onder hare vleugelen; De warmte en stralen, dieze spreid; Kan al dien duistren drom beteugelen. Zoo is 't geen eigen erfwaardy Een sterk en vrolyk hert te hebben. 'T is heden u en morgen my; Die ruime vloed kan ligt eens ebben. 't Is wel een Christens groote werk In liefde en kennis aan te wassen, Te staan gelovig, vast en sterk, Geharnast tegen 't loos verrassen Van 't kwaad en vyandlyk gespuis, Die 't overhemelsch ons benyden, [pagina 50] [p. 50] En in den Heere, al was 't met kruis, Zig eerst, en weeder te verblyden. Een blyde ziel zoekt roemens stof, Vervuld gedagten, hert en lippen; Zy geeft Gods liefde en deugden lof, En laat geen weldaad haar ontglippen. Dog wie is magtig om zyn staat Tot zulk een toppunt op te trekken, En dan te veiligen voor kwaad, Zyn lust en moed steeds op te wekken, 't Is best dan, datmen nedrig vlugt En uitziet naar Jehovaas sterkte, Om zyn genade en bystand zugt, Die 't al in allen kragtig werkte. Wie werkzaam, wys en moedig leeft, Heeft een uitmuntend lot verkregen; Die naar Gods wysheid minder heeft, Danke ook; 't is al genade en zegen. Vorige Volgende