Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal
(1787)–Maarten Mooy– Auteursrechtvrij[13 Juny 1786]Dingsdag den 13. ’s morgens kreegen al vry wat persing, doch bedaarde nog schielyk, wind en weêr als vooren, wy konden 12 à 14 Scheepen zien, en van Steng bykans geen water zien; ’s middags bevonde breedte van 78 gr: 32 min: zagen nog eenige Walvisschen, de Wind Z.Z.W. met mooi weêr, sloegen onze oudste Zeylen aan. | |
[16 Juny 1786]Vrijdag den 16. ’s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuyen, ’s namiddags zagen twee Walvisschen, konden in ’t N.O. een mooi water zien, maar het bleef by ons nog vast en digt, het Veld draeide wat tegen de Zon; ’s avonds weêr en wind als vooren, zagen een Geus van een Fluyt wayen, die eenigzints bezuiden ons van ’t Veldt was; men laat een Geus wayen, ten teken dat zodanig Schip aan een Visch vast is, op dat een naast aanleggend Schip ’er niet in zal schieten. | |
[pagina 24]
| |
[17 Juny 1786]Zaturdag den 17. ’s morgens de Wind Z.W. met sneeuwbuijen, ’s namiddags zagen verscheiden Walvisschen, maakte onze groote fnis Ga naar voetnoot+ klaar, en brandwagten op de schots, ’s middags was ’er nog geduurig Walvisch, doch het wilde niet gelukken, want de Visschen waaren terstond zo schuw op ’t gezicht van de menschen, dat zy, na een of tweemaal aassem haalens, onmiddelyk weder onderschooten, des avonds de Wind West en redelyk helder, wy konden toen 7 Scheepen zien, van welke vier aan ons Veld lagen. | |
[18 Juny 1786]Zondag den 18. ’s morgens de Wind Noorden, met variabel weer, ’s middags zagen nog telkens Walvisschen, en het Ys wierd een weinig losser aan ’t Veld. Wy konden 17 Scheepen zien, waar van verscheide zeilende, in ’t Zuiden van ons af, des avonds de Wind Z.W. met sneeuwjagt, het Ys lag weder wel zo naauw. | |
[19 Juny 1786]Maandag den 19. ’s morgens Oostelyke Wind en stil, met weinig gezicht, ’s morgens zagen al weder geduurig Walvisch, doch konde met de fnis, of groote Harpoen daar niet aankomen, dewyl wy zo veel ruimte niet hadden om een Sloep te kunnen gebruiken, ’s avonds de Wind Z.W. met mooye koelte en donker van mist. | |
[20 Juny 1786]Dingsdag den 20. ’s morgens ruimde het Ys iets van het Veld af, met ophelderend weêr; de Wind Z.W. en Z.Z.W. werpte by ’t Veld langs Oostwaards, konden 14 Scheepen zien; het Ys begon weder naar ’t Veld toe te komen, maakte weder in een bogt of inham van het Veld vast; ’ s namiddags vernamen niets. Myn Broeder Pieter Mooy, zagen wy nog aan de Zuidkant van het Veld leggen, regt tegen ons over; ’s avonds de Wind Oost, en donker van sneeuwjagt, lagen weder digt bezer. | |
[pagina 25]
| |
vry wat Walvisch, hadden een Vakje by ons Schip, daar wy brandwagt in hielden, doch gelukten ons al weder niet, des avonds weêr en wind als vooren. | |
[22 Juny 1786]Donderdag den 22. ’s morgens de Wind N.O. ten N. met aanhoudende styve koelte en opklaarend weêr, konde veertien Scheepen zien, naar oogenschyn meest alle bezet; ’s namiddags vernamen niets, kreegen bevonden breedte van 78 gr. 30 min. ’s avonds de Wind N.N.W. met variabel weêr, wy bleeven nog digt bezet zitten, en konde nergens geen de minste verandering bespeuren. | |
[24 Juny 1786]Zaturdag den 24. ’s morgens de wind Z W. en donker van mist, het Ys ruimde toen wat op, wy hingen ons Roer en boorden by ’t Veld langs, het helderde ook een weinig op, doch toen zagen wy dat het niet veel met de ruimte te beduiden hadt, en sloot ook weder digt; avanceerde byna niets, vernamen ook niets, als dat wy nog 14 Scheepen konnen zien, doch alle verre van ons af, des avonds de wind N.N.W. en donker van mist. | |
[pagina 26]
| |
[29 Juny 1786]Donderdag den 29. ’s morgens de Wind N.O. en donker van mistvlammen, middags klaarde het een weinig op, en ’t Ys ruimde eenigzints van ’t Veld af, zagen ook een mooy Watertje, maakte Zylboorden en Zylde by ’t Veld langs om de Zuid West, ’s avonds maakte aan de Z.W. punt vast de Wind N.N.O. met Sneeuwbuitjes. | |
[30 Juny 1786]Vrydag den laatsten, ’s morgens de Wind Noordlyk met mooy klaar weêr, konde nog 13 Scheepen zien, ’s namiddags vernamen niets en konde geen de minste uitvlucht ontdekken, dewyl het hier vol velde en vlarde Ys was, hadde in ’t W.Z.W. nog een mooy Watertje, des avonds de Wind Oostelyk en donker van de mist. Dus liep deeze maand ten einde, in welke wy nu van de 10. derzelve en dus 21 dagen bezet geweest waaren, zonder nog eenige hoop van uitkomst te zien; het zal den Lezer die de monsterrol ingezien heeft, niet moeijelyk vallen myne beduchtheid op te maaken, ik als Commandeur hief wel myne oogen op tot de Bergen, van waar myn hulp kon nederdaalen, dan wanneer ik myn 3 eigene Zoonen Zwager en Neef beschouwde, moest ik dikwyls myne natuur geweld aandoen om my in te houden; lieve God zuchte ik menigmaal by my zelve, waar zal dit heen; ik was in een dwarrelwind van denkbeelden, dan waaren myn gedachte t’huiswaards, dan weder elders, doch wat konde ik anders doen dan afwagten hoe het de Voorzienigheid met ons zoude schikken in de volgende maand. | |
[1 July 1786]Saturdag den 1. July, ’s morgens de Wind O. ten N. en donker van mist , ’s namiddags vernamen niets, ’t leide hier nog vol vlarden en ’t Ys maalde sterk, onze hoop van uitkomst verflaauwde niet weinig, ’s avonds de Wind N.O. met Sneeuwjagt, en heevige koude, wy ligten ons roer voor een Vlart dat op ons aankwam, en lagen weder zwaar bezet. | |
[pagina 27]
| |
Deen, (zo als ook naderhand gebleeken is) zagen afzeilen, en in onze jammerlyken nood nu geen bystand van hem konden verwagten, en hielden toen niets anders in ’t gezicht dan een Engelsch Schip ons onbekend. | |
[4 July 1786]Dingsdag den 4. ’s morgens de Wind N.O. ten N. nog met styve koelte en Sneeuwbuitjes, ’s namiddags zomtyds eenige opheldering, en hadde een mooy slootje water by ons aan ’t Veld; zagen nog een Engelschman aan ’t zelve leggen, in ’t N.O. van ons; kreegen bevonden breedte van 77 gr: 0 min: zagen ook 4 à 5 Walvisschen; gingen met een Sloep afleggen; ’s avonds variabel weêr, de wind N.N.W. zagen de voornoemde Engelschman zeilen; werpte by ’t Veld op, maar liep altemaal weder digt. | |
[5 July 1786]Woensdag den 5. ’s morgens de wind Noordelyk en donker van mist; ’s namiddags opklaarend weêr, kreegen bevonden breedte van 76 gr: 50 min: lagen zeer zwaar bezet van velden en vlarden, in menigte; wy konden den Engelschman nog zien in ’t N.O. ten N. van ons leggende, ’s avonds de Wind N.W. ten N. met Zonneschyn. | |
[6 July 1786]Donderdag den 6. ’s morgens zeer mooy weêr, met Zonneschyn, ’s namiddags ruimde het Ys wat op; vernamen niets, gingen aan ’t werpen by ’t Veld langs, Zuidwaarts om; hingen ons Roer; hadden een klein windje uit het Westen; zetten onze Zeilen by, ’s avanceerde mooy tusschen de Velden en Vlarden in menigte, wy zagen de Engelschman ook Zeilen, ’s avonds donker van mist, de Wind N.W. wy maakten aan ’t zelfde Veld weder vast. | |
[7 July 1786]Vrydag den 7. ’s morgens de Wind N.N.O. en donker van mist, het klaarde wat op, wy zagen een mooijen sloot water by ’t Veld langs; maakten zyl en laveerden by ’t Veld op, zagen de Engelschman ook verder op Zeilen; de Wind by ’t N.O. ’s namiddags maakte weder aan ’t Veld vast, konden niet verder komen door de Vlarde dewelken tegen ’t Veld | |
[pagina 28]
| |
aanliepen, het wierd ook donker door de mist, ’s avonds klaarde het iets op, zagen dat het Vlard afgeweken was; maakten zyl, de Wind Noordelyk en gingen Oostwaards by ’t Veld langs. | |
[8 July 1786]Zaturdag den 8. ’s morgens de Wind Noorden en donker van mist, wy konden maar geen doortocht vinden, maakten ons weder aan ’t Veld vast en schooten een Beer Ga naar voetnoot+ ’s namiddags vernamen niets, ’s avonds de Wind nog al Noordelyk, doch zeer stil en donker van mist; maakten zyl voor een Vlard dat op ons aankwam. | |
[9 July 1786]Zondag den 9. ’s morgens klaarde het een weinig op, de Wind Noordelyk en zeer stil, zagen weinig of geen Passagie, boegzeerde, werpte en zeilde tusschen de Vlarde door, zagen de meergemelde Engelschman ook weder in ’t Z.O. van ons zeilende; ’s middags wierd het een weinig ruimer, ’s avonds kwamen wy weder tegen een Veld aan, daar nog een Schip over heen lag aan de Oostzyde, ’t was zeer stil en konde van de Vlarden niet door komen, hadde een mooy watertje, hielden het zo wat gaande. | |
[pagina 29]
| |
laveerden tusschen de Velden en Vlarden door, ’s namiddags zagen een Walvisch en kwamen in mooije ruimte; ’t wierd weder duister door de mist; ’s avonds laveerden nog in ’t Z.O. op, de wind O. ten N. en donker, wy schooten een Zeehond daar ons volk Soup van kookte en schaften; ’t behoefd den Leezer niet vreemd voor te koomen om van een Zeehond Soup te eeten, wanneer dezelven gevild en ’t Spek ’er afgesneden is en het vleesch met Gort gekookt zynde, geeft een aangenaame Soep, niet alleen ter verversching, maar ook teffens een zeer heilzaam behoed middel tegen de Scheurbuik. | |
[14 July 1786]Vrydag den 14. ’s morgens de wind N. ten W. en wierd donker van de mist; laveerde wat Noordwaards, liepen Oost over altemaal vast; wy zagen een menigte van Vlarden, ’s namiddags vernamen niets; ’s avonds maakte aan een Vlard vast; de wind Noorden en donker van mist, haalden wat water Ga naar voetnoot+, wy zagen met een glimpje de drie voorgemelde Scheepen. | |
[15 July 1786]Saturdag den 15. ’s morgens met opklaarend weêr, de Wind N.N.W. maakten zyl, zo als ook de voorgemelde 3 Scheepen, daar wy digt by lagen; doch liepen weder vast, konden tusschen de Vlarden geen de minste doortocht vinden, wy zagen een Schip, zynde een Altonaarder Commandeur Hans Christiaan Jaspers, dewelke 3 Visschen hadt, en de anderen 2 Engelsche Scheepen; ’s namiddags weder donker van de mist, hielde het zo wat gaande; ’s avonds maakte by malkander aan een Vlard vast, de wind Noordelyk en donker | |
[pagina 30]
| |
van mist, wy hoorden het geblaas van een of twee Visschen. | |
[19 July 1786]Woensdag den 19. ’s morgens een mooi blinkje; zagen in ’t Z.O. eenige Passagie, tusschen de Velden en Vlarden door; maakte zyl zynde nog met ons vieren Scheepen by malkander; de Wind N. ten W. doch het liep weder altemaal vast, waaren by de 2 Mylen geavanceert; maakte weder aan een Vlard vast, en wierd donker van de mist, ’s middags klaarde het een weinig op; wy zagen nog een Snaauw in ’t N.O. van ons afzeilen, en konden van steng af niets zien dan Velden en Vlarden, ’s avonds de Wind W.N.W. met favoriabel klaar weêr. | |
[20 July 1786]Donderdag den 20. ’s morgens de Wind W.Z.W. met helder weêr, zagen in ’t N.O. een mooy water, waar in de voornoemde Snaauw, het gaande hieldt, doch wy konde daar niet in komen, ’s namiddags op de breedte van 75 gr: 30 min: zagen een Walvisch, des avonds de Wind W. ten N. en donker van mot, regen en mist. | |
[pagina 31]
| |
God dank geheel vry was; ’s namiddags passeerden niets,’s avonds de Wind Z.W. en donker van mist. | |
[22 July 1786]Zaturdag den 22. ’s morgens de Wind Z.W. en kreegen een weinig opklaaring, zagen nog grooter ruimte, in ’t N.O. en de voornoemde Snaauw weder aan ’t zeilen en wierd ook donker van de mist; doch gingen aan ’t ruilen tusschen de Vlarden door; ’s middags avanceerde mooy voort, en ’s avonds kwamen in de voornoemde ruimte by de Snaauw; de Wind Z.Z.W. en donker van de mist, maakten aan een groot Veld vast, benevens de andere Scheepen. | |
[23 July 1786]Zondag den 23. ’s morgens klaarde het op, maakte zyl, de Wind Z.Z.W. met mooy weêr, gingen Oostwaards by ’t Veld langs, doch konden daar niet by komen, en konden dus nergens heen, toen wy aan ’t laveeren waaren moesten weder by ’t Veld op, en hadden hier een ruime kom water, ’s namiddags maakten wy weder aan ’t Veld vast, zo als ook de andere vier Scheepen deeden, ’s avonds de Wind Z. ten O. met redelyk goed gezicht en mooy weêr. | |
[26 July 1786]Woensdag den 26. ’s morgens de Wind O.N.O. en donker van mist, ’s middags klaarde het op, en hadden nog een slootje water by ’t Veld, maar konde nergens komen door de Vlarden en Velden, die wy van Steng af over al om ons heen zagen, ’s avonds de Wind N.O. ten O. met styve koude en donker door de Sneeuwjagt. | |
[pagina 32]
| |
[28 July 1786]Vrydag den 28. ’s morgens de Wind N.O. met styve koelte en redelyk goed uitzigt, ’s middags vernamen niets; hadden nog een slootje water by het Veld, ’s avonds nog styve koude uit het N.N.O. met Sneeuwbuijen, zeilde om een punt van ’t Veld heen, en maakten weder vast, doch een Engelschman konde niet mede komen, uit hoofde van een Vlard dat aan ’t Veld lag. | |
[30 July 1786]Zondag den 30. ’s morgens de wind Noordelyk met mooy weêr en redelyk gezicht, zagen 4 à 5 Walvisschen en ook eenige Eenhoorns, ’s middags verplaatste een stel lyn lengte om het Veld heen; ’s avonds weêr en wind als vooren, ’s middags hadden wy het ongeluk een van onze Harpoeniers met naame Henderik Eden, door de dood te verliezen, doch niet door eenig ongemak van de Reize, maar aan eene natuurlyken ziekte. | |
[31 July 1786]Maandag den laatsten, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds de wind Oostelyk en lagen nog digt bezet, konden nergens komen en ook geen water zien, was redelyk helder weêr, en van Steng af nog niets te zien dan Velden en Vlarden. Dus verliep ’er wederom een maand zonder in ’t een of ander eenig voordeel te bekomen, of wy al Walvisch zagen, wy konden dezelve door de bezetting niet bereiken, en ons verlangen was om uitkomst, waarom wy volgens onze gewoonten driemaals daags Kerk hielden en met vereenigde harten den Almagtigen ernstig baden. | |
[pagina 33]
| |
[2 Augustus 1786]Woensdag den 2. ’s morgens, middags en ’s avonds de Wind Zuidelyk en zeer Stil met redelyk gezicht doch was geen verandering. Wat zouden wy doen, wy moesten alles aan God overgeeven; want hoewel my door een Twintig Jaarige Reis, al de omstandigheden die wy gewoonlyk ontmoeten overtuigt waaren, dat de Groenlandsche zo gevaarlyk als voordeelig waren. | |
[7 Augustus 1786]Maandag den 7. ’s morgens Stil en Mistig, ’s middags klaarde het een weinig op, maar konde van Steng af geen Water zien; vertierde ook weinig om de Zuid; ’s avonds de Wind Z.W. en donker van Mist, verkochte aan de Deensche Commandeur Hans Christiaan Jaspers, weder een Vat Staart voor ’t Volk om te eeten. | |
[pagina 34]
| |
[9 Augustus 1786]Woensdag den 9. ’s morgens de Wind West, met helder Zonneschyn weer, ’s middags bevonden breedte van 74 gr. 12 min., het lag overal zo digt als of het een Veld was; ’s avonds de Wind W.ten Z. | |
[11 Augustus 1786]Vrydag den 11. ’s morgens weer en wind als vooren; ’s middags bevonden breedte van 74 gr. 0 min., ’s avonds de Wind Z.W. en donker van de mist: den Engelschen Commandeur met naame Mathieu Weatherhead, deed ons verzoeken om een halfje, dat is aan Boord byna 2½ Zak Grauw Erwten, ’t geen ik hem bereidwillig overdeedt; hier by kwam my te binnen, dat hoe zeer de nood ons aan den eenen kant drukten en wy nog niet wisten hoe lang ons noodlot duuren zou, dat wy echter, GOD en onze Directeur zy dank, nog geen het minste gebrek aan levensmiddelen hadden, en dat streelend genoegen nog aan ons hart mogten gewaar werden om anderen onze noodlydende Reisgenoten nog te kunnen weldoen. | |
[14 en 15 Augustus 1786]Maandag en Dingsdag 14. en 15. beide de geheelen dag door mooi Zonneschyn weer, de Wind Z.W., ook West en N.W., doch zeer stil, passeerde niets, de ander Engelsche Commandeur van Hull. William Allen, maakte 3 à 4 Sloepen gereed, met Opboegzel en een Dek daar op, om naar Ysland te vluchten; dit gezicht ontroerde ons niet weinig; niet weetende welk een zoortgelyk ons nog verder zoude kunnen overkomen, althans het perste ons de traanen uit de oogen daar wy ons met hun in gelyk omstandigheid bevonden. | |
[pagina 35]
| |
[16 Augustus 1786]Woensdag den 16. ’s morgens weder mooi Zonnschyn weer en zeer stil, ’s middags niets gepasseert; bevonden breedte was 73 gr. 48 min. ’s avonds stil en mistig. | |
[17 Augustus 1786]Donderdag den 17. ’s morgens de Wind Noordelyk en als vooren zeer stil; zomtyds vernamen wel nu en dan eenige Opheldering; en zagen het Ys eenigzins losser, wy gingen aan het werpen met alle ons vyf Scheepen achter elkander by ’t Veld langs, Z.O. waards; ’s middags zomtyds redelyk uitzicht, avanceerde tot ons genoegen nog al vry wat op; doch konde niet verder komen; maakte aan ’t Veld weder vast, de Wind Noordelyk en donker van mist. | |
[19 Augustus 1786]Zaturdag den 19. ’s morgens weer en wind als vooren, werpte nog om een Punt van ’t Veld heen, ’s middags zomtyds een weinig Opheldering, lagen aan de Z.O. Punt van ’t Veld en konde niet verder komen; ’s avonds helder Zonneschyn weer, de Wind N.O., maakte Zyl, boorde en zeilde tusschen de Vlarde door, zo veel ons doenlyk was; avanceerde een halve myl en maakte aan een kleine Vlarde vast. | |
[pagina 36]
| |
[22 Augustus 1786]Dingsdag den 22. ’s morgens de Wind West, met opklaarend weer; konde niets dan Vlarden en geen Water zien; lagen weder stil, konde niets avanceeren, ’s avonds de Wind W.Z.W., met mooy Zonneschyn weer. | |
[26 Augustus 1786]Zaturdag den 26. ’s morgens de Wind O.N.O., met styve koelte en donker van Sneeuw-jagt, ’s middags klaarde het een weinig op, zagen wat meerder Watertjes, tusschen de Vlarden in, en werpte na of aan een Vlard, doch liep hier altemaal weder digt; ’s avonds styve koelte met mist en Sneeuw uit het O.N.O. | |
[28 Augustus 1786]Maandag den 28. ’s morgens eenigzints handzaamer van de wind, uit het N.N.O., doch nog donker van Sneeuw-jagt. ’s middags zagen vry wat Robben en ook Robbe dansen (dat is de speeltyd derzelven) en een teken dat men dicht by de Zeekant is; ’s avonds de Wind Noorden, nog met styve koelte en Sneeuw-jagt. | |
[29 Augustus 1786]Dingsdag den 29. ’s morgens nog styve koelte met Sneeuw-jagt, middags opklarend weer, zagen in ’t Z.O. een mooi Watertje, maar konde daar niet in komen, kregen bevonden breedte van 72 gr. 50 min., ’s avonds de Wind Noordelyk met Sneeuwbuitjes, ’s nachts gingen aan het werpen by de Vlarden, maar avanceerde meest niet | |
[pagina 37]
| |
veel; de twee voornoemde Engelsche Scheepen waaren een quart Myl van ons af, scheenen ons in ’t Oosten te zullen verlaaten. | |
[1 September 1786]Vrydag 1. September, ’s morgens nog storm uit het N. met Sneeuwbuijen, voor de middag kwam (ik schryf dit niet zonder ontroering) de Nood-vlag van den eenen Engelschman op, uit het stengewand; zondt de helfte van myn Volk tot adsistentie naar hem toe; doch eer zy by hem toekwamen, vernamen wy reeds door ’t vreeslyk gedruis van ’t Ys dat zy ’t niet langer konden uithouden, en waaren ook reeds beezig om de Mast over Boord te kappen, dit Schip was genaamd de Saley, Commandeur Matthieu Wahterhead, ’s avonds de Wind N.N.O., nog met styve koelte en Sneeuwbuijen, het Volk wierd op onze vier Scheepen verdeeld, zoo dat wy een vierde gedeelte van ’t Volk, zynde 47 Man sterk, van voornoemde Engelschman aan Boord kreegen, te weeten 12 Man, waar onder ook de voorn. Commandeur; de vierde portie der Victualy bestond in 2 en een halve Ton Vleesch en Spek, en een Vat Brood. | |
[pagina 38]
| |
O. met Sneeuw-jagt, ’s namiddags een helder uitzigt, lagen nog even digt bezet; konden geen eind aan de Vlarde zien; wy hadden nog zo gevaarlyk niet gelegen en wierden hoe langs hoe meer bevreest; ’s avonds harde koude uit het N.N.O. met Sneeuw-jagt. | |
[7 September 1786]Donderdag den 7. de Wind N.O., met handzaam weer, doch door de mist nog even donker, wy haalden van ’t verongelukte Engelsche Schip, ’t welk door de zwaare Persing veel geleeden had, twee Sloepen, benevens eenig Brandhoud voor de Kok; het klaarde ’s avonds wat op, wy haalden op eene andere plaats aan ’t Vlard; de Wind Noordelyk, doch zeer stil, de andere Engelschman geraakte eenigzints voord aan een klein Vlard, lagen nu 1½ Myl in ’t Z O. van ons; met ons 3 Scheepen by elkander, te weetende Zweedsche Snauw Cr. Volkert Klaassen, en de Altonaarder Pink Cr. Hans Christiaan Jaspers; ons gesprek was zo een ieder ligt kan opmaken al niet veel anders als over onze jammerlyke toestand hoopende op uitkomst, gaaven elkander zo veel mooglyk troost door de aanbidlyke Voorzienigheid onze wegen te beveelen. | |
[pagina 39]
| |
[10 September 1786]Zondag den 10. ’s morgens heevige koude uit het O.N.O. met mist; ’s namiddags helderde het een weinig op; en zagen met droefheid dat de andere Engelschman nu mede met de Mast op ’t Ys neêrlag; wy dachten niet anders of het zoude nu wel haast ook onze beurt werden, baden God ernstig; des avonds nog styve koude uit het N.O. met Sneeuwbuitjes; Schooten weder een Zeehond daar ons Volk Soup van kookten. | |
[12 September 1786]Dingsdag den 12. ’s morgens mooy Zonnenschyn weer, de Wind N. ten O. het lag hier rondom ons over al zeer digt en konden geen de minste scheiding van de Stukken zien; ’s middags bevonden breedte was 71 gr. 15 min., ’s avonds Weer en Wind als vooren, kregen weder voor ons lot 4 Man van het eerst verongelukte Schip, dewelke nu ook hun Schip verlooren hadden, het laatste Schip had zyn Volk nog by hem, leggende onder een Tent op het Ys; wy zetten toen al onze Victualie en Sloepen ook, mede op het Ys, dewyl de Persing ons zo benauwde, dat wy dezelve niet langer op het Schip durfden betrouwen. | |
[14 September 1786]Donderdag den 14. ’s morgens Weer en Wind als vooren; kregen telkens weder Persing, ’t geen ons ten uitersten verlegen maakten, want lagen zo gevaarlyk dat wy geen uur, ja zelfs byna geen kwartier verzekert waren, ’s middags, en ’s avonds de Wind N. ten O. en N.N.O. met steevige koelte, en Helder, met zwaaren Vorst. | |
[pagina 40]
| |
[15 September 1786]Vrydag den 15. ’s morgens de Wind N.N.O. met zwaare Koude; ’s namiddags kwam ’t Volk van het laatst Verongelukte Schip, genaamt de Walvisch-vanger, Commandeur William Allen, by ons met hunne Sloepen en geborgen Victualie over ’t Ys, dewelke bestond in 7 à 8 Ton Vleesch, een weinig Spek, en 3 Vaten Brood, ’t geen wy by ons 3 Scheepen verdeelden, zo als ook het Volk, waar van ons 14 Man te beurt viel; wy waaren nu met 74 Zielen aan boord; het Volk leedt daar door van niets gebrek, zo min van Vleesch, Spek en Stokvisch, als van Gort en Erwten; wy schaften volgens gewoonte driemaal daags, en daar wy voor ons eigen Volk zynde 45 Man ieder Schaftyd 10 Maatjes hadden gekookt; reguleerde wy het nu met deeze 30 Man meerder tot 18 Maatjes, dus bykans verdubbeld, zo dat onze Ongelukkige Schipbreukelingen ten deezen opzichte by uitstek vergenoegd waaren; wy kregen weder Persing op nieuw, en wierden byna een Voet hoog opgeligt; van ’t Vlard waar aan wy lagen berste de Schotsen uit; ’s avonds Weer en Wind als vooren; doch eenigzints stilder. | |
[16 September 1786]Saturdag den 16. ’s morgens de Wind N.W. met heel goed weer, doch straffe Koude; ’s middags kreeg ieder Schip nog een Ton Spek, van ’t laatst verongelukte Schip ’t welk reeds vol water was, en door ’t Volk was opgevischt. ’s Avonds de Wind W.N.W. met mooy weer, heden waaren wy bevryd van Persing. | |
[pagina 41]
| |
den, en dat wy geen de minste kans zagen om los te kunnen komen; of ’t moest met de dyning geweest zyn, konnen ook geen water zien dan een klein Slootje benoorden ons, strekkende Z.W. en N.O. | |
[23 September 1786]Zaturdag den 23. ’s morgens de Wind Z.W. met goed weer; het klaarde eenigzins op en zagen een Sloot Water van het Veld tot in ’t Oost toe; tusschen de Velden en Vlarden door, gingen met al het Volk van de 3 Scheepen aan ’t werk om de Schotzen los te zagen, waar in wy bevrooren lagen; het Water was maar 2 à 3 Lynen lengte van ons af; ’s avonds sterke koude uit het Zuiden met Sneeuwjagt. Deezen dag maakt gelyk bekend is de geheele Waereld door, dag en nagt even lang, daarom gelyk als ook den 20sten Maart de evening genaamt; men kan hier uit opmaaken hoe akelig ons de lange nachten in dit Noorder gedeelte waaren en vooral in zulke jammerlyke omstandigheden. | |
[pagina 42]
| |
van Schotzen; ’s middags storm uit het N.O. moesten daar weder mede uitscheiden, want konden het op ’t Ys niet uithouden door ’t stuiven van de Sneeuw, ’s avonds eene ontzagchelyke storm uit het N.N.O. met Sneeuwjagt, wy haalden onze Victualy aan Boord uit vreeze dat dezelve door de wind in ’t Water zoude komen en heesen zes Sloepen op. | |
[28 September 1786]Donderdag den 28. ’s morgens de Wind Zuidelyk en donker van mist, ’s middags klaarde het een weinig op, nog merkelyke dyning, kwamen overal scheuren op het Ys, doch wilde hier by ons aan ’t Schip niet aan stukken breeken; wy lieten ons Volk nog wat Hout voor de Kok haalen van het naaste Wrak; ’s avonds de Wind Oostelyk met donkere Lucht. | |
[30 September 1786]Zaturdag den 30ste September, ’s morgens de Wind N. ten O. met zwaare koude en donker van Sneeuw-jagt, de Engelsche Commandeur Matthieu Waterhead ging toen van my af aan boord van ’t Fregat-Schip de Geheime Raad van Geelen, Commandeur Hans Christiaan Jaspers; om onder Gods hulp het voornoemde Schip naar Altona te brengen, alwaar het zelve t’huis behoorden, dewyl de Commandeur met al het Volk meest ziek waaren, en reeds 9 Man dood, dus nu nog maar 6 Man met de Stuurman sterk, die nog eenigzints iets werk konden doen, en voords 29 Engelschen van de voorgemelde verongelukte Scheepen, dit Volk was alle gezond. Commandeur Jaspers beloofde aan voor- | |
[pagina 43]
| |
noemde Engelsche Commandeur Waterhead en zyn Volk, een Praemie van 200 pond Sterlings, wanneer hy het Schip behouden te Altona bragt, en de helfte dezer somme indien hy het zelve in Engeland bragt, doch wanneer hy het op geen van beide Plaatzen bragt dan niet met al. Wy namen van hun afscheid, en wenschte dat zyn aangewendene poogingen door God Almagtig mogten gezegent worden. | |
[4 October 1786]Woensdag den 4. ’s morgens styve koelte uit het W.Z.W. met klaar weer, ’s middags bevonden breedte van 69 gr. 44 min. ’s avonds de Wind Zuidelyk met variabel mooy weer, ’s nachts kregen wy eenige dyning, die het Veld waar aan wy gelegen waaren, aan stukken brak; zetten twee Sloepen in en heesen onze andere Sloepen op, streken onze Victualy gedeeltelyk om laag, om het zelve niet aan ieders oog bloot te stellen; wy schooten 2 Zeehonden daar ons Volk Soup van kookten. | |
[pagina 44]
| |
speurde weinig of geen dyning, ’s avonds styve koelte uit het N.O. met Sneeuw jagt, Commandeur Hans Christiaan Jaspers liet my vriendlyk verzoeken om eenige bystand van Victualy; ’t geen ik Hem niet wel konde weigeren; en te meer daar wy door de dyning ons vleiden haast uitkomst te kunnen verwagten: ik deedt hem derhalven een halfje of 2½ Zak Gort en de helft zo veel grauw Erwten over, waar voor hy my handtekening gaf, om na behouden arrivement aan myn Patroon daar voor vergoeding te kunnen geeven; het overdoen van deeze Victualy was niets tegens de zin van myn Volk, ’t geen ik vooraf eerst op het Dek liet boven komen, en het verzoek van den Commandeur voorstelde; doch zy lieten alles bereidwillig aan my over, ik betrachte hier in myn plicht zo veel ik als een Christen kan verantwoorden, en myn Volk heeft zich op de geheele Ryze zeer geschikt en tot myn genoegen gedragen. | |
[9 October 1786]Maandag den 9. ’s morgens de Wind nog N.O. met klaar weer en een weinig handzaamer van Wind; ’s middags en ’s avonds de Wind N.N.O. met mooy weer, maar zeer koud; ’s nagts was ’er vry wat persing; ’t welk ons egter niet hinderde, maar het Deensche Schip wierd zeer lek en de Zweed ligten mede vry wat op. | |
[10 October 1786]Dingsdag den 10. ’s morgens bleef de persing nog al aanhouden, de Wind N. ten O. met goed weer; het Deensch Schip was weder redelyk digt; ’s middags lag het Ys stil; ’s avonds de Wind N.O. ten N., met Sneeuwbuijen en styve koelte, zetten onze Provisie nu weder uit vrees van gevaar op ’t Dek. | |
[pagina 45]
| |
[11 October 1786]Woensdag den 11. ’s morgens de Wind N.N.O. met handzaam weer, doch zeer koud, perste weder vry wat aan, doch de Scheepen kregen geen schaade, ’s middags bevonden breedte van 68 gr. 55 min,, ’s avonds de Wind N.N.O. met mooy weer. | |
[16 October 1786]Maandag den 16. ’s morgens de Wind Z.W., met mist, ’s middags ophelderend weer en zagen eene scheuring in het Ys, bewesten ons; doch wy bleeven nog aan een stuk vast zitten, ’er ging ook een weinig dyning, ’s avonds de Wind W ten Z. met styve koelte, doch goed weer; wy hadden nu weinig versch Water meer, en moesten daaglyks Ys kappen en op ’t vuur dooijen tot ons gebruik; ook vonden nu raadzaam met het schaften een weinig in te krimpen, alzo wy niet wisten hoe lang onze bezetting nog zoude duuren; deze vermindering was egter niet zo groot of wy konnen dezelve wel doorstaan, want ik verminderde de Erwten 4 Maatjes daags, Gort en zo voorts naar rato, ’t geen op 70 Man niet veel beduiden wil. | |
[pagina 46]
| |
[17 October 1786]Dingsdag den 17. de geheele dag door styve Koelte uit het Oosten, met redelyk gezicht, doch bespeurde geene Verandering. | |
[25 October 1786]Woensdag den 25. ’s morgens de Wind O.Z.O. met goed weer; doch deinzige Lucht, ’s middags deelde Provisie uit aan 24 Engelschen, bestaande circa in 2 Ton Vleesch en ½ Vat Brood; terwyl zy nog voor 10 dagen Brood in voorraad hadden eer zy my weder konde vragen; doch zulks stond ik haar toe dewyl zy de disperaate onderneeming deeden om naar Ysland te vluchten; wy gaaven dezelve ook 2 Sloepen, en Zeilen om Tenten over de Sloepen te maaken; zy kookten hun Vleesch en bekuipten het in 2 Ton- | |
[pagina 47]
| |
nen; wy raaden hun deeze Onderneeming af noch aan; doch moedigde hen in zo ver aan, dat zy niet moesten beginnen dan met een kloeken moed om te volharden; en dus vooraf wel geresolveerd te zyn; ’t geen zy dan ook betoonde, en dewyl het naar Menschen oogenschyn een dwaas Conçept van hun was brachten zy ons niet weinig in Confusie; ’t geen myn hart zo beknelde dat ik ook een Brief aan myn Patroon, en een naar myn Vrouw en Kinderen mede gaf, of ’t de Voorzienigheid behaagen mogt hun door de Vlucht te redden en ons in ’t Ys te laaten omkomen: de Eerste aan myn Directeur de Ed. Heer JAN GILDEMEESTER JANSZ., behelsde in substantie een kort Verhaal uit myn Journaal uitgetrokken en een verslag van onze allerdeerniswaardige Omstandigheden; ’t slot van deezen Brief luiden dus: “Thans gaat het Engelsche Volk meest van ons met de Sloepen vluchten over ’t Ys; of zy Ysland nog mogten bekomen; wy leggen vast bevrooren; kunnen zomtyds kleine Watertjes zien, doch vreezen schielyk wederom digt te zullen zyn; dryven daaglyks heel weinig Zuidwaards, meest na dat de Winden waaijen; wat wy doen of laaten zullen, is my nog onbekend; wanneer wy Ysland in ’t gezicht krygen en de Scheepen niet los konde komen, mooglyk zullen wy dan ook moeten resolveeren om aan de Sloepen ons over te geeven om te vluchten; God hoope ik, zal in deeze akelige Omstandigheden, onzen beste Raadsman zyn; wy hebben nog voor omtrent 3 maanden Provisie; zyne Almacht smeeken wy zal het voorzien; ons Schip heeft tot nog toe geen schaade en God heeft ons tot dus verre wonderlyk bewaard; met dezen te bekorten, (’t geen God hoop ik verhoede,) niet te regt mogt komen, zo wensche verder alles ’t geen U naar Ziel en Lichaam kan gelukkig maaken en groete U Ed. voor Eeuwig Vaarwel, benevens de geheele Redery. En verzoeke als dan een gunstig | |
[pagina 48]
| |
aandenken van Milddaadigheid aan myn lieve Vrouw en Kinderen.”
(Deeze was getekent.) In ’t West-Ys, in groote Droefheid op de Noorderbreedte van 68 gr. 11 min. in zwaare bezetting den 25. October 1786.
MAARTEN MOOY.
De andere naar myn Vrouw, Kinderen en Familie, was zo men ligt begrypen kan, niet min aandoenlyk en niet zonder telkens traanen te storten geschreeven; wat konde ik anders doen, daar ik myn nood niet kon verzwygen, of ik moest haar en alle de onzen voor eeuwig Vaarwel zeggen, Godt aan te beveelen om in Hem de beste troost te zoeken; deezen omstandige Brief las ik myne 3 Zoons, die ik niet zonder ontroering beschouwde, voor, en liet dezelve nevens my ondertekenen. Met deeze Brieven, en een hartelyken goeden Reis wensch, vertrok dan deeze eene Engelsche Commandeur, William Allen, met 32 Man en 2 Sloepen, een van het Deensche en een van het Zweedsche Schip; doch wy van Steng af met helder weer geen water konden zien. Deezen dag verkochten een Vat-Staart, aan Commandeur Volkert Klaasen, voor zyn Volk om te eeten, voor tien Guldens voor welke prys wy de voorige ook verkogt hadden; wy bespeurde eenige deining; doch ’t wilde hier by ons Schip nog niet breeken; ’s avonds de Wind Z.O met mooy weer; ’s nachts deinde het by ons altemaal stukken. | |
[pagina 49]
| |
zyn geschiedt. ’s Namiddags overleed de Commandeur van het Deensch Schip Hans Christiaan Jaspers, op ’t welke nu reeds 16 Dooden en veele Zieken waaren; op de Zweedsche Snaauw waaren 8 Dooden en ook veel Zieken, ’s avonds de Wind W.Z.W. met regen. | |
[27 October 1786]Vrydag den 27. ’s morgens de Wind Z.W. met goed weer doch donkere Lucht, wy hadden ’s middags de voorgemelde Sloepen nog in ’t gezicht; zy waaren in al dien tyd nog geen Myl gevordert; ’s avonds de Wind Zuiden met regen; de Engelschen die wy by ons hadden, en ook wel hadden willen vluchten, bedachten zich nu; zy zagen daar van ’t gevaar meerder in, en verzochten by ons te mogen blyven. | |
[29 October 1786]Sondag den 29. de Wind Z.W. met regen en hevige koude, ’s namiddags begon het Ys een weinig te ruimen, wy schoten eene Duif, wiens wedergae ik nooit gezien heb, te weeten zyn Pootjes waaren natuurlyk die van een Patrys, waarom ik dezelve ook als eene zeldzaamheid bewaarde; wy hebben ook nu en dan eenige Valken gezien, waar van men zo veel werk maakt om dezelve levendig te vangen; doch nu zagen wy die niet meer, gelyk ook de anderen Vogelen, dewyl de tyd zo ver verstreeken was en nu reeds vertrokken waaren; ’s avonds de Wind West met styve koelte, wy waaren genoodzaakt nu alle dagen eenige Vaten water te haalen; de Sloepen zagen wy nu niet meer. | |
[pagina 50]
| |
[1 November 1786]Woensdag den 1 November, ’s morgens de Wind W. ten Z. met styve Koelte en donker van Mist en Regen, ’s namiddags passeerde niets, ’s avonds de Wind N.O. met ophelderend weer; ons Volk waar van nu ook eenige de Scheurbuik hadden, gaf ik een Vat Staart om van dezelve te eeten. | |
[3 November 1786]Vrydag den 3. ’s morgens, ’s middags en ’s avonds, de Wind nu en dan om; met weinig Sneeuw; deezen dag hadden wy de aandoenlykste ontmoeting: al het Volk van de twee voornoemde Sloepen kwamen te rug by my aan Boord; zy hadden de Sloepen verlaten, waar van de eene stukkend was; (ik nam, wat zou ik doen) daar de medoogendheid over hun myn gevoelig hart sterk aandeedt, byna al het Volk aan Boord om te slaapen, dewyl zy by de andere Scheepen niet mogten overkomen. | |
[4 November 1786]Saturdag den 4. de Wind de geheelen dag Noordelyk met zeer mooi weer; bevonden breedte van 68 gr. 5 min. wy wierden door ’t andere Scheeps Volk verzogt om eenige Victualie; waar mede wy hun beloofde te zullen adsisteeren, doch voor eerst onder Conditie dat zy hun Volk op hunne Scheepen weder moesten overneemen, en ten anderen dat zy eerst het geen zy nog hadden moesten opgebruiken; wy wilden in alle deelen wel Christelyk met hun handelen; doch zy gisten nog een maand genoeg te hebben; wy konden deeze ongelukkige Reisgenooten niet dan met het innigst mededoogen beschouwen; zy waaren in onze oogen in eene onbeschryflyke deerniswaardige Staat; ook digt en vast bevrooren, als in een Veld; des nachts kwam ’er merkelyke deining die alles weder aan stukken brak. | |
[pagina 51]
| |
deinsige Lucht, en nog hooge deining uit het W.Z.W. ’s middags zwaaide ons Schip met de Steven om de Zuid; ’t welke wy in geen twee maanden hadden kunnen doen; ’s avonds de Wind W.Z.W. met Motregen, de deining was nu genoegzaam weg; doch ’s nachts kwam dezelve weder vry sterk. | |
[9 November 1786]Donderdag den 9. ’s morgens de Wind N.N.O. met aanhoudende koelte en helder weer, het Ys gaf ons eenigzints ruimte; wy gingen dus aan ’t booren; of wy door de Godlyke Almacht uitvlucht konde zoeken; ’s middags sloot het alles weder dicht, kregen zelfs eenige Persing; ’s namiddags ruimde het weder en gingen aan ’t werk, doch moesten werpen dewyl de Wind Oostelyk was; ’s avonds de Wind O.N.O. en O. het vroor sterk en wy moesten weder vast maken, dewyl wy toch geen uitkomst zagen om verder te komen. | |
[10 November 1786]Vrydag den 10. de geheele dag door de Wind Z.O. met mooi weer, het vroor zeer sterk; wy zaten in een Veld bevrooren; bevonden breedte 67 gr. 51 min. wy hadden by onze daaglykse beede nu ook weder gelegenheid den Allerhoogsten te danken, dewyl veelen van het Zweedsche en Deensche Schip, door ’t eeten van de Walvisch-staart gezond wierden, en ’t geen nog verder gaat, zy die dit niet alleen, maar zelfs Kaakebeenen, Vellen als anderzints, aangeboden wierden; moesten, om zo te spreeken, een wonderwerk ondervinden aan hunne herstelling, andere de Tol aan de Natuur wederom betaalen; dewyl zy geen gebruik | |
[pagina 52]
| |
wilde maaken van zulk een behoed Middel waar door zy veelen zagen in ’t leeven behouden. | |
[11 November 1786]Saturdag den 11. ’s morgens de Wind Oostelyk en Zuidelyk; met Kroksneeuw; doch zeer Stil; ’s namiddags gingen wy het Baay-Ys losbreeken, benevens de Schotzen, die los lagen, om zo het mooglyk was iets te vorderen, doch onze hoop wierd weder verflauwt, ’t wierd weder Stil en Mistig, en ’s avonds moesten wy door de donkerte uitscheiden. | |
[pagina 53]
| |
visch-spek voor een kwantiteit van 50 pond Boter; waar mede myn Volk zeer te vreden was; geevende hen ook daaglyks Staart om te schaften voor de Scheurbuik. | |
[19 tot 21 November 1786]Sondag den 19. tot Dingsdag 21. alle dagen de Wind Oost met mooi weer, doch sterke Vorst, wy lagen als in een Veld bevrooren, Maandag en Dingsdag, hadden bevonden breedte van 67 gr. 30 min. het Scheeps-Volk van al de Scheepen schaften veel Walvisch-spek, Staart en Kaakebeens-Vellen, ’t geen een wonder in myn oogen was, want hoewel ik by de Groenlandsche Visschery groot gemaakt ben; zo had ik zulks nimmer by gewoont; want niet alleen dat de smaaklykheid van hun eeten my vernoegde, maar ’t kon my tot dankbaarheid aan God verstrekken, dewyl veele Zieken van het Deensche en Zweedsche Schip daar door gezond wierden. | |
[24 November 1786]Vrydag den 24. ’s morgens den Wind O.N.O. met Storm en vry wat deining; wy zagen in het Z.W. van ons ruime waters; zetten vier Sloepen in, het Deensche Schip, kwam ons aan Boord, door ’t breeken van zyn Touw; waar door onze Heks- en Huds-Glazen gebroken wierden, en onze groote Rust en groote Stut verlooren, als ook drie Yshaaken, door ’t springen uit de gaaten van ’t Ys; ’s middags hingen wy ons Roer; maakten ons Zeilree, boorde en zeilde in ’t Z.Z.W. op; ’s avonds handzaam weer uit het Z.O. ten O. moesten door de donkerte vast maaken, op ’t lager van een Pak Ys ging nog een weinig deining uit het Z.W. Hier lag nu overal ligt Ys; de Zweedsche | |
[pagina 54]
| |
Commandeur verzogt ons om brood; ik stelde myn Volk dit verzoek voor, ’t geen hier in bewilligde; doch onder die conditie dat wy eerst Zee moesten zien of in de ruimte komen; ik kon myn Volk geen ongelyk geeven, wy hadden zo als uit het voorgemelde blykt, reeds zo veel gedaan als wy aan God en Directeur konnen verantwoorden; en dachten met hen nu ook, om voor alle aanspraak veilig te blyven, Zeemanschap te moeten gebruiken. | |
[25 November 1786]Saturdag den 25. ’s morgens Stil met laage Lucht, liep eene zwaare deining; het lag hier by ons mooi ruim, met veel jong bevrooren Ys; ’s middags een klein Oostelyke Wind; wy maakten Zeilree benevens de andere twee Scheepen; ’s avonds de Wind O.N.O. en ongestadig van Wind; boorde de geheele nacht door in ’t Z.W. en Z. ten W. op, zoo als wy het best konde. | |
[26 November 1786]Sondag den 26. ’s morgens de Wind Oost met goed weer, doch dampige Lucht; boorde nog in ’t Z.W. op; wy avanceerden redelyk naar ons genoegen, en zagen zomtyds mooije watertjes; ten half elf uur toen de Zon opkwam, zagen wy onze twee Confraters eene halve myl benoorden ons na komen; ’s namiddags hadden wy de breedte van byna 66 gr. 52 min. ’s avonds de Wind O. ten N. met styve Koelte en donker van Mist; ’s nagts Storm, gyden onze Zeilen op en lieten het stil leggen. | |
[27 November 1786]Maandag den 27. ’s morgens deinde het zwaar, onze Roerpen brak aan stukken; ons Roer wierd ook zeer slap maakte wederom een andere pas die wy ten reserve hadden; tusschen acht en negen uuren zagen wy den Dageraad aanbreeken, zo dat wy de Zee in ’t Zuiden konde zien, maakten ons Zeilree, en gingen aan ’t booren, de Wind Oost met Storm; zagen ook onze andere Confraters nog in ’t N.N.O. van ons, ’s morgens avanceerden wy vry wat voort; doch de zwaare Zee en stooting van het Ys kwam geweldig op ons Schip aan; zo dat wy ieder oogenblik dach- | |
[pagina 55]
| |
ten te zinken; kwamen echter, God zy dank! ’s namiddags circa 4 uuren in Zee. Onbeschryflyk is de hartelyke Juichtaal die wy allen by ’t passeeren van de laatste Schots, den Almachtigen toeriepen, toen mogten wy ook billyk zeggen, tot hier toe heeft ons de Heere geholpen; en zoude wy ons allen niet in zyne Wonderen verheugen daar hy ons (het zy met dankbaarheid gezegt) verre boven anderen de ruimste stoffe gaf zynen Lof te vermelden; ’s avonds de Wind Oost met styve koelte en regen, maakten onze Voormarszeil vast; konden Z.Z.O. opzeilen, wy bevonden ons Schip vry lek en ver buiten onze verwagting, dewyl wy door de Persing niet zo veel als anderen geleden hadden; de Pomp kon meest niet stil staan. |
|