Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal
(1787)–Maarten Mooy– Auteursrechtvrij[31 Mai 1786]Woensdag den 31. ’s morgens met ophelderend weêr, de Wind N. N. W. met handzaam weêr, onze Schots trok ons in een zwaar pak, of in elkander geslooten, Ys; alwaar verscheide Scheepen in bezet lagen; wy maakte aan eene ligtere Schots vast, en lieten ’t wat afdryven; wy zagen ook een Veldtje Ga naar voetnoot+ ten Noorden van ons af, alwaar veel Visch was, maar konde daar niet bykomen, ’s middags maakten Zeyl en gingen iets Oostelyker over, maakte weder aan een groote Schots vast, zagen nog geduurig Walvisch, ’savonds de Wind N.N.W. met variabel weêr, konden 60 à 70 Scheepen zien. | |
[pagina 19]
| |
Visch, en de hoope op Gods Zegen, stelde ons niet te leur; want korts daar op schoot een van dezelve Sloepen vast, en wy kreegen onze eerste Visch, wy bragten dezelve gelukkig aan boord, en gingen aan het flensen; Ga naar voetnoot+ en met een Sloep op de Brandwacht, ’s middags was de Visch over lagen dicht, op ’t lager van een groot Vlart Ga naar voetnoot+; wy maakten zeyl, doch ’t was zeer stil, zagen benoorden groote ruimte; ’s avonds de Wind W. en Z.W. zeilde by een groot Veld langs, vernaame aan ’t Veld niets, en blaauw water; gingen Oost over en maakten ’s nagts aan een groot Vlard vast, en zagen op de ruimte 3 à 4 Walvisschen; de Visch die wy gevangen hadden, gissen circa 20 Vaten en had 9 voet Baarden. | |
[2 Juny 1786]Vrydag den 2. ’s morgens de Wind Zuidelyk, doch weder zeer stil en donker met Sneeuwbuitjes, hier veranderde het zeer sterk, ’s namiddags zagen wy vry wat Walvisch, doch ver van ons; ’t helderde een weinig op; wy maakten Zeyl, en gingen na ’t Veld, gisteren gemeld, alwaar een Schip aan vast lag, ’t welk zyn Geus liet waayen, ’s avonds de Wind Z.W. en Z.Z.W. met favorabel weêr, wij laveerden by ’t Veld op. | |
[3 Juny 1786]Zaturdag den 3.’s morgens weêr en wind als vooren; wy zagen veel Walvisch aan ’t Veld, maakte ons aan ’t zelve vast, deeden een looze val, en schooten vast tot vyfmaal agteréén, waar door wy drie Walvisschen gelukkig vingen, en twee ons ontsnapte, de een zonder schade, by de ander was een Harpoen, en van de voorganger de voorlooper gebroken; wy zagen toen minder Visch, en gingen met twee Sloepen op de Brandwacht, ’s middags schoot onze Sloep weder vast, doch verlooren dezelve met vyf lynen en een Harpoen, ’s avonds donker van de mist, de Wind Z.Z.W. wy moesten toen de vlucht neemen voor de Vlarden, die naar | |
[pagina 20]
| |
’t Veld toe kwamen aanzetten. De tweede Visch gissen wy op circa 14 Vaten, hadt 6½ voeten baard, de derde circa 12 Vaten, 5 voeten baard, en de vierde 11 Vaten, hadt 3 voeten baard. | |
[4 Juny 1786]Zondag den 4. ’s morgens moesten wy weder vluchten voor de Vlardens, die daar in menigte lagen, zagen benoorden ons mooye ruimte, terwyl wy aan een Vlarde vast maakte. De Wind Westelijk, doch zeer stil met Mist en Sneeuw-vlammetjes, konden toen 13 à 14 Scheepen zien, gingen aan het Flensen, ’s middags zagen somtyds een enkelen Walvisch, ’s namiddags hadden wy met Flensen gedaan, maakten toen Zeyl, ’s avonds maakten wy aan een klein Veldje weder vast, daar vry wat water by was, de Wind N.N.W. met variabel weêr. | |
[5 Juny 1786]Maandag den 5. ’s morgens zagen wy wel een enkelen Walvisch, doch moesten weder de wyk neemen; het maalde Ga naar voetnoot+ hier schrikkelyk, de Wind by ’t W.N.W. met zeer mooy weêr, hadden circa 30 Scheepen in ’t gezicht, doch zeer ver van ons af, ’s namiddags vernamen wy een Walvisch, ’s avonds de Wind Zuydelyk, laveerde by ons Veld, Zaturdag gemeld, wat op; wy bleeven aan de Noordzyde nog al verder ruimte houden, konden evenwel hier niet van daan komen; wy zagen myn Broeder, Commandeur PIETER MOOY, aan de Zuydkant van ’t zelve Veld leggen. |
|