Het duurde dan ook een hele tijd voor hij de andere kant bereikte. Hij zag alleen maar gras, waar hij ook keek. Was hij hiervoor zo ver van huis gegaan? Hij zocht een grasspriet uit die boven alle andere uitstak en klom erin. Hij zou dan op zijn gemak kunnen rondkijken of er in de wijde wereld nog iets anders te zien was. Heen en weer schommelend in de wind probeerde Formico een gesprek te beginnen.
‘Eeeh... jij bent langer dan alle andere grassprieten. Precies zoals ik groter ben dan alle andere leden van mijn familie. Ik ben een rode mier en ik heet Formico. Hoe heet jij?’ Er kwam geen antwoord.
‘Kun jij niet praten?’ De grasspriet boog alleen maar even voor de wind die het gras kwam groeten.
‘Vind jij het goed dat ik jou “Spriet” noem? Zullen wij vrienden worden?’ Spriet weigerde om zomaar vriendschap te sluiten met een vreemd dier. Hij wilde hem eerst beter leren kennen. Maar hij kreeg daar geen kans voor. De grond onder hen begon opeens vreselijk te trillen. Alle grassprieten kwamen erdoor in beweging. Toen kon Spriet plotseling heel goed praten.
‘Boeboelina, loop alsjeblieft door’, schreeuwde hij. Want het was Boeboelina de koe die kwam aanlopen.
‘Laat ons nog een beetje van ons mooie leven genieten’, riepen alle grassprieten om Boeboelina heen in koor.
‘Wij houden zo van de zon’, smeekte er eentje.
‘En van de regen’, zei een ander zuchtend.
‘En van de frisse lucht’, huilde een derde.
Snikkend voegde een jong grassprietje er aan toe: ‘Ik wil zo graag groeien. Ik wil een lange grasspriet worden en samen met mijn vriendjes en vriendinnetjes spelen met de wind. Ik smeek je, Boeboelina.’
‘Wij willen niet eindigen als een stinkende pannenkoek achter een koe!’ besloot tenslotte het grassprietenkoor. Want dat vonden ze nog het ergste van alles.
Maar Boeboelina liet driemaal een luid ‘boehhh’ horen, wat betekende: ‘Zeuren jullie toch niet, ik heb honger en ik wil ook genieten!’ Stampend met haar hoeven trok Boeboelina links en rechts met haar grote rode tong het ene bosje gras na het andere uit de grond. De grassprieten wisten dat zij de zon en de regen nooit meer zouden zien en voelen. Dat zij de frisse lucht voorgoed