ik kan het weggetje op dat naar de hoofdweg leidt. Straatverlichting is er niet, maar het is gelukkig volle maan. Hijgend ren ik weg. Ik hoor en zie niets meer. Ik voel het zweet langs mijn lichaam lopen. Komt hij me achterna? Heeft hij gemerkt dat ik weg ben? Ik weet het niet en blijf rennen. Nog een bocht en ik ben op de hoofdweg waar de straatverlichting begint. Ik zie de koplampen van een auto. Ik ren erheen. Als ik de auto bereikt heb, werp ik een vlugge blik over mijn schouder om te zien of het beest me gevolgd is. Ik zie hem niet. Snel ruk ik het portier open en tot mijn grote opluchting zijn het mijn vrienden. In mijn verwarring had ik hun auto niet herkend. Ze zullen me niet geloven.
‘Greg,’ roepen ze, ‘waar was je? We waren ongerust.’
Zwetend en hijgend, niet in staat een woord uit te brengen gebaar ik dat ze weg moeten rijden.
‘Ik...ik heb... een beest....’
‘Wat zeg je Greg?’ Ze begrijpen me niet.
‘Rijden!’ schreeuw ik. ‘Snel, er zit een beest achter me aan. Een jorka of een bakru, een verschrikkelijk monster in ieder geval.’
We rijden weg en iedereen schreeuwt door elkaar. Als ik achterom kijk zie ik rode ogen glinsteren.
‘Kijk! Hij komt achter ons aan’. De anderen zien hem nu ook en beginnen te gillen. Er ontstaat een chaos en de auto schiet met een vaart weg. Ze zullen me nu wel moeten geloven.
Mocht ik ooit de moed krijgen om weer naar Republiek te gaan, één ding weet ik zeker: een avondwandeling zal ik er nooit meer maken.
Jennifer Tom