‘Mijn god, wat is het?’ vroeg Gustaaf geschrokken. ‘Opa, laten we naar beneden gaan’, zei hij bevend.
‘Neen, je weet dat ik een ziek been heb.’ Blij dat opa geweigerd had, kroop Gustaaf weer onder de lakens. Opa was heel bang.
Gustaaf ging de avond daarna met een houwer naar bed. Het leek alsof opa op het geluid lag te wachten.
‘Ik wil weten wat er aan de hand is’, zei Gustaaf stoer, maar in zijn hart even bang als opa. Toen het helemaal stil was, klonk weer het bloedstollende geluid. De mannen schrokken hevig.
‘Opa, kom laten we gaan.’ Met de houwer in de hand sloop Gustaaf de trap af, de losse treden vermijdend. Opa volgde schoorvoetend. Eenmaal beneden kregen ze de schrik van hun leven. De oude hobbelstoel van opa bewoog op en neer.
‘Mijn hemel, help, wat is dit?’ riep opa uit. Hij wist niet hoe snel hij met zijn zieke been terug moest, maar in ieder geval bereikte hij de laatste tree vóór Gustaaf die struikelend achter hem aan kwam.
Hijgend vroeg hij: ‘Opa, heeft u iets gezien?’ Opa kon geen antwoord geven.
Na een poosje zei hij: ‘Jongen, ik denk dat het een geest is.’
Nauwelijks was hij uitgesproken of daar klonk het angstaanjagende geluid weer. Daarna was het weer stil, maar de mannen konden de slaap niet meer vatten. Zachtjes spraken ze tot elkaar.
‘We moeten naar iemand uitkijken om dat ding weg te halen’, zei opa.
‘Als het zo door blijft gaan, gaat u alleen hier blijven, want ik ga weg hoor.’
‘Neen, neen, laat me niet alleen. Ga later naar mijn broer Dolfie en vertel hem alles.’
‘Dag oom Dolfie, opa Bert heeft me gestuurd.’
‘Hoe gaat het jongen, heb je een boodschap?’ Gustaaf vertelde alles aan oom Dolfie.
‘Zeg aan Bert dat ik vanavond kom.’ Gerustgesteld vertrok Gustaaf. Oom Dolfie begon zijn tas in te pakken. Zachtjes sprak hij in zichzelf.
‘Ja, deze fles moet ook mee om in het huis te druppelen en die poeder om slechte geesten te verjagen. Zo, alles is gereed.’