| |
| |
| |
Eva naar het internaat
Misschien was het toch niet zo een goed idee. Ze keek om zich heen. Veel groen, dat had ze niet verwacht hier midden in de stad. Het immens grote gebouw kwam op haar af. Ze keek voorzichtig naar binnen door de half openstaande deur. De hal leek wel een danszaal. De moed zonk haar in de schoenen. Waar was ze aan begonnen? De taxichauffeur had haar met veel gemopper uiteindelijk toch geholpen de zware koffer de stoep op te tillen. Waarom had ze zoveel meegenomen; misschien uit angst dat ze nooit meer terug naar huis zou gaan? Haar huis, zoveel kleiner dan dit gevaarte waar ze nu voor stond. Eenzaamheid overviel haar, een gevoel van leegte nam langzaam bezit, van haar losspringende haren tot haar knokige knieën. Nee, dit mocht niet te lang duren, liefst zo snel mogelijk verdwijnen. Ze keek weer naar binnen en riep heel voorzichtig: ‘Hallo hallo, is daar iemand’? Maar geen antwoord, niet eens een schaduw te bekennen. Ze zuchtte hoorbaar. ‘Kom op Eva’, sprak ze zichzelf moed in. ‘Denk aan de aasgieren op de hoge taken van de bomen, hoofd fier, en klaar voor de aanval. Ga ervoor’. Nogmaals riep ze, nu met luide stem: ‘Hallo’. Er moest toch iemand zijn, waarom zou de deur anders open staan. ‘Hallo is daar iemand?’ Eindelijk hoorde ze voetstappen. ‘Ja, ja, ja ik kom eraan’. En voor Eva er erg in had stond een vriendelijk lachende oude dame in het midden van de
| |
| |
hal. Het grijze haar was een beetje slordig opgestoken in een hoge bol en glinsterde in de schaarse stralen van het zonlicht dat door de grote halramen naar binnen scheen. ‘Jij bent zeker Eva, het meisje met de mooie naam’. Door een bril keken twee vriendelijke ogen haar aan. ‘Van harte welkom op ons meisjesinternaat, ik ben mevrouw van Enthoven’. En lachend stapte de vrouw op Eva af, terwijl ze nog in de deuropening bleef staan. Eva probeerde te glimlachen maar had het gevoel dat haar lippen vastgeroest zaten. Wat een vriendelijk gezicht, had deze mevrouw. Voorzichtig deed Eva een paar stappen naar binnen en stak haar hand uit. Mevrouw van Enthoven pakte de uitgestoken hand stevig vast. ‘Kom kom, dit is nieuw, ik weet het, maar het went heel snel, dat zal je zelf merken. En waar zijn je ouders?’ Vol verwachting keek mevrouw van Enthoven langs haar heen. Nu kwam het moeilijkste stuk. Ze had het hele verhaal wel duizend keer opgezegd in haar hoofd maar nu met die vriendelijke ogen voor haar was het plotseling niet zo gemakkelijk meer. Het leek alsof haar nog steeds vastgeroeste lippen geen woord konden uitbrengen. Ze dacht aan de aasgieren en verzamelde al haar moed. ‘Ja, eh, mijn ouders, ja die, eh ja, de koeien weet u, beesten, eh koeien dus’. ‘De koeien?’ ‘Ja, de koeien, ze moeten vandaag naar het slachthuis, allemaal, heel veel koeien. Het is een belangrijke dag weet u, voor het dorp.’ Eva bleef nu stil., Deze lief uitziende mevrouw zou dit onsamenhangende verhaal vast niet kunnen geloven. Ze wou dat ze dit allemaal niet had verteld. Nu ze het zelf hoorde uit haar eigen mond klonk het wel erg ongeloofwaardig. Nu zou het komen, mevrouw van Enthoven had haar door, ze zou haar wegsturen, alles was ontdekt. Haar handen begonnen te trillen, ze voelde de zweetsnor boven haar lip. Het leek uren te duren. Ze twijfelde eraan of zij, Eva, daar werkelijk stond. Al die moeite
al die plannen. Ze wachtte en wachtte, maar ze hoorde niets en keek op. Een grote glimlach verscheen op het verweerde gezicht van de oude dame. ‘Ach, ach, Eva, wat naar voor jou, zo een verre reis helemaal alleen, kom maar gauw mee naar de anderen. Je moet ons maar veel vertellen over het dorp van jou, de andere meisjes zullen het vast leuk vinden om al die verhalen te horen.’ Eva kreeg nu al de rillingen, ze wilde helemaal niets meer vertellen. Ze had op het nippertje dit verhaal goed uit haar keel kunnen krijgen. ‘Plaats
| |
| |
je koffer maar binnen dan kunnen we samen naar de eetzaal’. Eva sleepte de zware koffer de hal in, om vervolgens achter de grijze bol aan te lopen. ‘Kijk, door de ramen zie je onze grote achtertuin, en aan het eind van deze gang is de eetzaal, de andere meisjes hebben daar al plaats genomen, er is vast nog wel een plekje voor jou.’ Inmiddels kwamen ze bij twee grote openslaande deuren en voordat ze er erg in had stond ze in een gezellige drukke ruimte. Lange tafels met banken vulden de zaal die, net als de hal, ook uitkeek op de achtertuin. Eva keek om zich heen, en ontdekte dat de ruimte was versierd met palmtakken links en rechts, net een ereboog. Misschien zou het ook de boze geesten tegenhouden, zoals de ereboog van het oude dorp niet ver van de plek waar ze vandaan kwam. Ze glimlachte toen ze de vrolijke gele fayalobi bloemen in de aardewerk potten zag. Het beeld van haar oma kwam in haar op. Ze zuchtte. Haar oma, het dorp, nee ze moest er niet teveel aan denken. Ze schudde met het hoofd, alsof ze de gedachten uit haar haren wilde verwijderen. Rondkijkend zocht ze naar een plekje om te zitten. Iedereen had reeds plaats genomen aan de tafels. Banken vol met meisjes, groot en klein en ouders waarvan sommigen met strenge zure gezichten, en weer anderen met gebogen hoofd. Op de bank links van haar zat een nogal grote mevrouw. Haar dikke billen hingen ver buiten de smalle bank, met naast haar een klein tenger meisje dat bijna scheen te verdwijnen bij het vele vlees. Zou het haar moeder zijn? Aan de rechterkant zat een meisje met ingewikkeld vlechtwerk op haar hoofd. ‘Nou Eva, ik geloof dat je al een plekje hebt gevonden,’ gebaarde mevrouw van Enthoven richting het meisje met gevlochten haar. Eva liep langzaam naar de tafel toe terwijl het meisje al een stuk was opgeschoven. Op haar gezicht viel geen glimlach te bespeuren, maar onaardig leek ze ook niet. Eva vroeg voorzichtig. ‘Eh, vind je het goed dat ik hier
zit?’ Het meisje haalde nonchalant haar schouders op met een lichte knik van het hoofd, alsof ze ja wilde zeggen. ‘Hallo ik ben Eva.’ ‘Ja dat dacht ik al,’ antwoordde het meisje. ‘Ik ben Sabrina’ en even kruisten hun ogen elkaar. Eva voelde zich iets rustiger worden van binnen. Daar zat ze in het huis, tussen allemaal meisjes. Het lang verwachte moment, eindelijk. Wat een geluk dat ze niet naast een moeder of vader hoefde te zitten.
| |
| |
Ze keek nog een keer voorzichtig om haar heen en vroeg zich af: ‘Hoeveel kinderen zouden hier zijn, twintig, dertig veertig?’ Ze had geen idee, schatten was niet haar sterkste kant. Mevrouw van Enthoven begon te praten ‘Welkom allemaal in “Ons huis”.’ ‘Ik zie dat iedereen een plekje heeft gevonden op onze pas geverfde banken. De ouderen onder ons weten dat “Ons huis” in de vakantie volledig is opgeknapt. De banken zijn door onze meisjes zelf geschilderd in deze prachtige rode en gele kleuren. Er is heel hard gewerkt. We hebben grote veranderingen aangebracht in onze kamers en de gemeenschappelijke ruimtes. Niet alleen de aannemers en de sponsors wil ik bedanken hiervoor maar vooral de fantastische inzet van onze eigen meisjes, daarom vraag ik van jullie allen een warm applaus.’ Luid geklap en gejoel stegen op uit de zaal. Mevrouw van Enthoven bleef even stil en keek de zaal rond. ‘Meisjes, ouders. Zonder de zegen van de heer daarboven zou dit niet gelukt zijn, dus vraag ik: laat ons bidden.’ Eva boog haar hoofd. Zij zou haar eigen gebed doen, ze sloot haar ogen, maar teveel gedachten namen haar in beslag. De stemmen en woorden in de zaal leken van heel ver te komen. ‘Amen. Dat jullie allen heel veel plezier zullen hebben en dat dit jullie thuis mag zijn. Dit huis is “Ons huis”’.
Mevrouw van Enthoven keek de zaal in, ‘Ik weet zeker dat het zal lukken, toch meisjes’?. En een luid ‘ja’ steeg op uit de zaal. Eva hoorde zichzelf ook ‘ja’ zeggen. Ja, het moest lukken!
De meeste ouders en kinderen stonden na het eten direct op om groepjes te vormen voor de rondleiding. Sabrina was blijven zitten. ‘Kom je niet mee’? Vroeg Eva.
‘Waarom?’ Zei Sabrina. ‘Ik ken het hier al. Als je wilt kan ik je later alles laten zien, ook de geheime plekken’. Eva plofte opgelucht neer op de bank. ‘Ja, veel leuker, een privé rondleiding, door de mysterieuze gangen van het huis’, sprak Eva met een lage stem. Sabrina begon te lachen. ‘Pas maar op voor mysteries’, antwoordde Sabrina. ‘Trouwens zelf zie je er ook behoorlijk mysterieus uit met je groene ogen en je bruine haren, je lijkt wel een zeemeermin, vertel, waar kom je vandaan’? Eva moest lachen om die vergelijking, zeemeermin, ‘Ha kreekmeermin zal je bedoelen, echt geen zee en het dorp ken je vast niet, waar kom jij vandaan’?, vroeg Eva snel, voordat Sabrina zou vragen
| |
| |
naar de naam van het dorp. ‘Ik? Wat een vraag, ik kom van hier, “Ons huis”! Hier woon ik. Zie je die tuin daar’? Eva keek door de grote ramen naar de achtertuin. Ze zag de vele struiken tussen hoge bomen met daartussen de bloeiende faja lobi planten. ‘Ja wat is ermee’, antwoordde Eva met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Nou daar ligt mijn navelstreng begraven. En zie je die gele Crotonstruik, die met die vette grote bladeren, dat is de bewaarder van mijn geest!’ Eva's ogen knepen zich fijn, ‘Geest? Okay, geest, leuk. Dus ook al ben je er niet, is je geest in de tuin, handig hoor’. Nu keek Sabrina verbaasd. Nog nooit eerder had iemand zo ‘cool’ gereageerd als ze het over een geest had. Was Eva dan helemaal niet onder de indruk? De andere meisjes van het huis kregen altijd de rillingen als ze maar iets zei over geesten. Doe alsjeblieft niet zo raar Sabrina, kreeg ze dan te horen. ‘Zo raar’, alsof ze een of ander vreemd wezen was. Maar dit meisje, deze Eva, hm, dat kon nog interessant worden.
Eva keek ondertussen nog steeds naar de tuin. Ze voelde de rust die er van uit ging. Hopelijk was haar kamer aan de tuinzijde. Zachtjes sprak ze de wens uit dat het alsjeblieft zo zou zijn, met Sabrina als kamergenoot.
De eerste schooldag was aangebroken. Eva had haar wekker heel vroeg gezet maar nu schrok ze toch nog wakker, voordat deze was afgegaan. Ze vloog gelijk rechtop in haar bed. Au, haar hoofd. ‘Komt ervan als je niet op het bovenste bed durft te liggen’, zei Sabrina grinnikend. Eva wreef haar hand zachtjes op de zere plek. Even knipperde ze met haar ogen om te wennen aan de donkere ruimte waar de stem vandaan kwam. Lichtjes zag ze de contouren van Sabrina, die half uit het raam hing. ‘Wat doe je? Hoe laat is het eigenlijk?’ vroeg Eva fluisterend. ‘Vroeg, nog geen vijf uur maar dan ruikt het zo lekker... kom sta op, ruik onze tuin’. Eva schopte haar zachte pluizige deken van zich af. Sabrina had gelijk, ook deze morgen rook de tuin heerlijk. Naar bladeren met regendruppels, een geur van, tja hoe moest je het beschrijven? De ochtend nevel lag als een kronkelige sliert tussen de bomen en struiken. Een paar vogels floten bescheiden hun lied, alsof ze wisten dat het huis nog in diepe rust was, op Sabrina en Eva na. ‘SST. Straks maak je Roosje daar wakker, maak het licht nog maar niet aan’. Roosje had de vorige avond liggen snikken onder de deken
| |
| |
maar op de vraag van Eva wat er aan de hand was had ze niet geantwoord. Roosje, was het derde meisje van kamer veertien. Roosje, met de vlezige moeder was een mager klein meisje dat nog geen van de dagen een woord tot Sabrina en Eva had gezegd. Eva dacht dat Roosje gisteravond misschien een beetje nerveus was in verband met de eerste schooldag. Zelf had ze ook even het gevoel gehad alsof er een knoop in haar maag zat, vooral toen ze haar schooltas inpakte. Maar aan de andere kant, toen ze aan het prachtige schoolgebouw dacht, verdween de knoop weer net zo snel als die gekomen was. Het gebouw bestond uit een beneden- en bovenverdieping en was opgetrokken uit steen. Het hele gebouw zag er schoon en fris uit. Het was helder wit geverfd met donkerbruine kozijnen waarin shutters geplaatst waren. De lokalen kwamen uit op een lange gang, een galerij, met een laag stenen muurtje. Ze kon niet wachten om naar school te gaan. Dit was weer eens wat anders dan het kippenhok dat ze gewend was. Hier zou er geen regen naar binnen sijpelen. Dit gebouw was zo mooi, het liet haar denken aan het paleis van de president. Ze zag zichzelf al statig door de gangen wandelen, als een statige dame, de presidentsvrouwe, haar hoofd deftig heen en weer bewegend, groetend en knikkend naar iedereen. Okay, haar tas zou natuurlijk wel zwaar zijn met de vele boeken, dus van die deftigheid zou misschien niet veel terechtkomen. ‘Kom op Eva’, sprak ze in zichzelf, ‘denk na, deftige mensen sjouwen nou eenmaal niet met een zware tas. En zeker niet met een schooltas’.
Karin Lachmising
|
|