bang tegelijk. Hij begint te grommen en te janken. Hij rent om het huis heen in de richting van de voortrap.
Arjuna zit met zijn moeder op het balkon en beiden schrikken van de vreemde geluiden die de hond maakt.
‘Ba Tigertje, wat is er dan? Het onweer is toch al voorbij?’ roept Arjuna. En zijn moeder voegt eraan toe: ‘Rustig maar, Ba Tigri.’ Maar Ba Tigri hoort hen niet eens. Hij rent voorbij de trap en verder weg van dit vreemde. Weg van wat hem boos en bang maakt.
Ridrie Pierelier zal hij nooit meer zien. Want de vette pier is een toverpier die zichzelf in een kleine jongen heeft veranderd. Alleen maar om Arjuna's vriendje te kunnen worden. Vanaf dat moment zal hij alleen maar door Arjuna gezien en gehoord kunnen worden. Door niemand anders.
Ridrie is Ba Tigri gevolgd. Hij staat plotseling onder aan de trap. Arjuna merkt hem op en nodigt hem vriendelijk uit om boven te komen. Hij vraagt hoe hij heet en wat hij komt doen.
‘Ik ben Ridrie en ik wil jouw vriendje zijn.’
‘Ik heet Arjuna en ik wil ook jouw vriendje zijn. Ik ben blij dat je gekomen bent.’
‘Arjuna, praat jij tegen de planten?’ vraagt zijn moeder als ze hem in zichzelf hoort babbelen.
‘Nee’, roept Arjuna, ‘zie jij dan niet dat ik met Ridrie praat? Hij is mijn vriendje.’
‘O, o, alweer een ander vriendje’, lacht zijn mamma. Zij is gewend aan de wonderlijke fantasievriendjes en -vriendinnetjes die haar zoon zo vaak bedenkt. ‘Vertel eens, hoe ziet dit vriendje er uit? Hoe heet hij? Ridrie?’
‘Ja, Ridrie, dat zei ik toch. En hij lijkt een beetje op Rakesh, met wie ik van pappa en van jou niet mag spelen. Omdat hij stenen gooit op Tigertje en op zijn eigen honden. En omdat hij mij altijd uitscheldt en bullebak maakt.’
‘Wat zeg je...? Die Rakesh van hiernaast? Laten we hopen dat jouw Ridrie niet zo onhebbelijk is als die buurjongen. Anders belooft het niet veel goeds.’
Net als voorgaande keren spelen de ouders het spelletje maar gewoon mee. Zij weten immers dat het altijd na een poosje weer